Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1801
(1801)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe Bataven. Gevolgd naar het Fransche van Bitaubé. In den Haag, by I. van Cleef, 1801. In gr. 8vo. 486 bl.Voorheen heeft de bekwaame bitaubé zyn Willem den Eersten in het licht doen treden. Na eenige jaaren in Berlyn doorgebragt te hebben, heeft hy, in zyn Vaderland Frankryk te rug gekeerd, andermaal zynen arbeid aan dit stuk te koste gelegd, en hetzelve zodanig omgewerkt en veranderd, als het nu in het Neêrduitsch kleed verschynt. Te recht zegt de Dichter in zyn Voorbericht, dat 'er weinig gebeurenissen zyn, die zulke treffende lessen voor de Volken, en voor derzelver bestuurers, opleveren, dan de Revolutie, waar aan de Hollanders hunne vryheid te danken hadden. De haat tegen het despotismus is zoo algemeen in de harten ingeworteld, dat eene Natie, die hetzelve bestrydt en over hetzelve zegeviert, geen onverschillig schouwspel voor andere Natiën zyn kan. De Dichter heeft in een zedelyk tafereel, dat het verstand zonder moeite omvatten kan, de merkwaardigste gebeurenissen willen vereenigen van eene geschiedenis, welke onder alle de gedaanten, die belang inboezemen, en tot onderwys kunnen strekken, verdient voorgesteld te worden. De hoofddaad, die hy uitgekozen heeft, en aan welke alle andere daaden ondergeschikt zyn, is de grondlegging van de Republiek der vereenigde Provintiën; dezelve eindigt met de Unie van Utrecht, zynde het geen daar op volgde alleen in het verschiet geplaatst. Het wezenlyke dier geschiedenis is behouden, hebbende de Dichter zich alleen de verplaatsing van een klein getal daadzaaken veroorloofd, zoo ten opzichte van den tyd, waarin, als met betrekking tot de plaats, alwaar dezelven gebeurd zyn. De Dichter draagt deeze belangryke geschiedenis in Tien Boeken voor, by welke de Vertaaler telkens een aantal aantekeningen gevoegd heeft, om de gebeurenissen met het merk | |
[p. 31] | |
der waarheid te staaven. Twee Kunstplaaten, benevens een Tytelvignet, van j. buys en p.h. jonxis, versieren deeze Nederduitsche vertaaling, welke over 't geheel genomen zeer zuiver en vloeijende is. Zie hier, tot een staal, een klein gedeelte van het Eerste Boek, met de aantekeningen, agter hetzelve geplaatst. ‘De Belg en de Bataaf, in een enkel volk vereenigd, gingen gebukt onder een yzer juk. Philippus, de trotschte der dwingelanden, had het gewyde bolwerk der wetten, sinds zoo veele eeuwen, tusschen het volk en den troon opgericht, ter nedergeworpen(*). Deeze onvertzaagde menschen, gewoon in hun opperhoofd een Vader te eerbiedigen, maar geenszins de dwingelanden te vreezen, zagen de staatkunde en het geweld hunnen ondergang voltooijen; en de Scepter, in de eeuwen der deugd, het zinnebeeld der rechtvaardigheid, was het werktuig van onderdrukking, van moord en verwoesting. - Alba, wiens enkele naam afschrik inboezemt; alba, waardig de lieveling der overwinning te zyn, indien hy niet doof voor de kreet der ongelukkigen ware geweest; de woeste alba deed het zwaard der dwingelandy schitteren, dat de Spaansche Monarch hem overgaf; - bedekt met het bloed der helden, die hy had nedergeveld, keert hy in Brussel met zyn leger te rug, dat op zyne overwinningen eene onbeschaamde trotschheid liet blyken(†). - Van toen af aan zag dit ongelukkig volk zich zonder verdeedigers; van deszelfs opperhoofden zyn eenigen in de veldslagen omgekomen, anderen zyn in ketenen: en eindlyk, hy, wiens voorzichtigheid de gevaaren voorziet, wiens moed dezelve afwendt of trotseert; willem, een opperhoofd, geroepen om de vryheid van den Belg te handhaven, schynt, na de luisterrykste voordeelen behaald te hebben, welke gevolgd wierden door eenen veldslag, waar in het verraad hem de overwinning ontroofde, de wapens ne- | |
[p. 32] | |
dergelegd te hebben(*). Men kan hem niet opspooren; 't gerucht van zynen dood is gelyk aan een verwoestenden en snellen vloed, en gaat van landstreek tot landstreek over. De burgers beschouwen met een somber oog het graf hunner vryheid; terwyl de Rhyn de Schelde, en de Maas, in hunne uitgestrekte vloeden, de doffe klaagtoonen der steden, en der moedelooze dorpen herhaalen.’ Eene onopgesierde voorstelling van waare gebeurenissen is het werk van den Geschiedschryver, geenszins van den Dichter. Deeze doet meerder, en vindende dat de geschiedenis op zommige plaatsen te zwak is, of hem geene genoegzaame stoffe aan de hand geeft, om zyn tafereel te voltooijen, meent hy het recht te hebben, om zyn eigen vernuft te raadpleegen, karakters te scheppen en gebeurenissen te verdichten, die nimmer bestonden Van daar die uitmuntende trekken in het Negende Boek, alwaar van de werff en douza, die beroemde verdeedigers van het veege Leyden, benevens de burgerye van die stad, tot eeuwige schande van alba, en van zynen zoon fredrik, een uitmuntend grafteken, voor de verdeedigers van Haarlem, op een van hunne hooge wallen stichten. Van daar het volgend bevallig Tafereel, waar mede wy onze beöordeeling van dit werk zullen eindigen, doch voor het welk men te vergeefsch een enkelen trek in de Geschiedenis van Leydens belegering zoude trachten op te spooren. ‘Een oude Kluizenaar, die aan den voet van een' berg woonde, begeeft zich, door dweepzucht en begeerlykheid aangespoord, naar het opperhoofd van het Spaansche leger. “Aan het uiterste einde der stad, (zegt hy) ver van de wallen, tegen welken gy alle uwe aanvallen richt, staan de overblyfzels van een' ouden toren, die door steile en ontoeganglyke rotsen ondersteund worden, en rondom welken een diep water vloeit. - Sederd eeuwen kent men den oorsprong, en de bestemming, van deezen toren niet meer; maar de rotsen, op welken dezelve steunt en gebouwd is, alle de dreigende onheilen afweerende, dient dit gebouw thans tot eene bewaarplaats voor kruit en salpeter. Intusschen kan dat zelfde, het welk daar in verborgen is, en de | |
[p. 33] | |
vesting schynt te beschermen, derzelver val verhaasten. Onder die rotsen loopt een lange weg, die, met een aantal trappen en menigvuldige omwegen, eindelyk tot in het midden van een eenzaam en digt woud geleidt. Dit geheim, by het tegenwoordig geslachte onbekend, is my door den Hemel geopenbaard.” Alba, dit belangryk bericht ontvangen hebbende, beschouwt Leyden reeds als eene verovering, welke hem niet ontgaan kan, en berékent in voorraad, met een woeste vreugd, het getal zyner slachtoffers. Terwyl een verschriklyke aanval de burgers noodzaakt om alle de poorten en wallen te bezetten, sluipt eene bende zyner onverschrokkenste soldaaten, door de bloeddorstigste legerhoofden aangevoerd, en onder geleide van den trouwloozen Kluizenaar, in den gebeimen onderaardschen weg, ten einde tot den toren, die Leyden in hunne handen moest leveren, door te dringen. Reeds hebben zy langs trappen, die door den tyd half vernield waren, den top der puinen bereikt. In dit oogenblik hielden eenige kinderen, aan den voet der rots gezeten, het middagmaal, dat hunne tedere moeders voor hen bereid hadden, eer zy ten stryde gingen; eensslags zien zy een geheelen zwerm nachtvogels uit dit verblyf der duisternis komen, die door hun geschreeuw en het klappen hunner wieken aankondigen, dat men hun eenzaam verblyf gestoord heeft. - Dit schouwspel doet hen eerst van schrik beeven; maar hoe sterk werkt het voorbeeld der deugd zelfs op de zwakste zielen! .... hoe vermogende is de heilige liefde tot het Vaderland, die zich, als 't ware, te gelyk met het leven in de Bataafsche kinderen ontwikkelt! Zy twyffelen niet, of de ontroering en de vlucht deezer vogels zyn het kenmerk van een dringend gevaar, dat welligt de stad bedreigt. Zonder eenige vrees te betoonen, springen zy op de puinen, die onder hunne zwakke voeten wag, eien: dáár hooren zy het dof gemompel van de soldaaten, en het gekletter hunner wapenen; zy bemerken dat de bende nadert, loopen ylings naar de soldaaten, welke aan dien kant de wallen bewaaken, en roepen derzelver opperhoofd toe: de vyand komt! .... binnen weinige oogenblikken zult gy hem zien. Op deeze woorden begeeven zich de Krygslieden naar de hun aangewezene plaats, om te onderzoeken, of 'er wezenlyk gevaar is. Zodra zy hier van overtuigd zyn, verheft zich eene algemeene stem, welke zegt: laaten wy het kruit aansteeken. Terstond is ieder een werkzaam om dit ontwerp ter uitvoer te brengen; de soldaaten maaken met hunne wapenen eene opening onder de deur van den toren, en de kinderen ylen naar hunne wooningen, alwaar zy eenig riet van het nederig dak afrukken, en het vuur, dat nog onder de asch | |
[p. 34] | |
is bewaard gebleeven, by één zamelen. Met deeze hulpmiddelen gewapend, snellen zy vol drift de gevaarlykste onderneeming te gemoet. Het riet en het vuur worden voor den ingang des torens geplaatst: terstond verwydert zich ieder een; men stoot, op den grond liggende, met verscheiden lange en aaneen gebondene pieken, het brandende riet tot in het gewelf, alwaar het kruit zich bevindt; eensklaps worden, met een vervaarlyken slag, de rots, de toren, en de verminkte lyken des Kluizenaars en der Spanjaarden, in de lucht geworpen, en door het geweld der winden, welken een opperste Wil bestuurt, naar die plaatsen voortgedreven, daar het leger van alba strydt; hier vallen zy neder, en bedekken de vlakte met vreeslyke puinen, onder welken nog een aantal krygslieden verpletterd wordt. Alba! ziet daar de zendelingen, die u van den uitslag uwer onderneeming verwittigen! ..... Onder de geenen, die op de wallen stryden, verspreidt zich, in de eerste oogenblikken, een geweldige schrik, even als of de geheele stad van haare grondslagen gerukt, en in de lucht gesprongen ware; doch weldra verdwynt hunne ongerustheid, en de tyding, dat Leyden geene andere schade geleden heeft, dan de verwoesting van enkele gebouwen, en dat geen van hunne wapenbroeders, of kinderen, by die vreeslyke onderneeming, waar aan zy hun behoud te danken hebben, is omgekomen, vervult hunne harten met de levendigste blydschap. Zy juichen rondom die kinderen, welken over alba hebben gezegevierd, terwyl de Vaders hen met eerkransen bekroonen, en de Moeders hen, vol liefde, aan het opgeruimde hart drukken.’ |
|