Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1801
(1801)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij[p. 15] | |
Vaderlandsche Historie, vervattende de Geschiedenissen der Vereenigde Nederlanden, zints den aanvang der Noord-Americaansche Onlusten, en den daar uit gevolgden Oorlog tusschen Engeland en deezen Staat, tot op den tegenwoordigen tyd. Uit de geloofwaardigste Schryvers en egte Gedenkstukken zamengesteld. Met Plaaten. Ten Vervolge van Wagenaar's Vaderlandsche Historie. XXste Deel. Te Amsterdam, by J. Allart. In gr. 8vo. 475 bl.Met het slot des laatstvoorgaanden Deels(*) hadt de Geschiedboeker een einde gemaakt aan het Tydperk van 's Lands Geschiedenissen, de Omwenteling des Jaars MDCCLXXXVII betreffende. Hy vangt met dit Deel, of het LVI Boek, met nieuwen moed de pen op, en schakelt hetzelve aan een volgend, met eenen overgang, die, als 't ware, ter Voorreden dient, en welken wy afschryven, dewyl zy een algemeen licht verspreidt over de stoffe, welke hem vervolgens te bewerken staat. - ‘Ontelbaare keeren,’ in deezer voege vangt hy aan, ‘om zo te spreeken, hebben wy, in de laatstvoorgaande Boeken onzer Vaderlandsche Historie, den draad des Verhaals moeten afbreeken, en by het vermelden van de groote Staatsomwenteling, in Herfstmaand des Jaars MDCCLXXXVII voorgevallen, geweezen tot een volgend Tydperk. Immers deeze verandering in de Vereenigde Gewesten, bewerkt door Beweegenissen binnen den Lande verwekt, op onderscheidene wyzen aangestookt, doch voornaamlyk daargesteld door de komst der Pruissische Krygsknegten, onder het aanvoerend geleide des Hertogs van brunswyk, maakt een Tydperk in de Vaderlandsche Geschiedenissen, 't geen zich dermaate onderscheidt, dat 'er eene nieuwe orde van zaaken gebooren wierd: want, schoon deeze, by herhaalinge, voorkomt als de Oude Constitutie, en ook, in de daad, voor zo verre dien naam moge draagen, als 's Lands regeering, met eenen Stadhouder aan het hoofd, daarmede bestempeld wordt, verkreeg die Landsregeering, zo door nieuwe Verbintenissen met buitenlandsche Mogenheden, als door binnenlandsche Schikkingen, voornaamlyk het Stadhou- | |
[p. 16] | |
derschap betreffende, in zo verre eene nieuwe gedaante, dat door het een en ander de Banden der Stadhouderlyke Regeering vaster en vaster gemaakt wierden. Trouwens, eene verandering van dien aart kon niet wel uitblyven. De verschynzels in de Natuurlyke en Staatkundige Wereld hebben zeer veel overeenkomsts met elkander: naa eenen hoogen vloed volgt eene laage ebbe; naa hevigen storm, doodlyke stilte; naa geweldig onweer, een onbewolkt uitspanzel. Terwyl, gelyk men in die natuurverschynzelen opmerkt, niet zelden onregelmaatige getyen zich in de wateren opdoen, de stilte verraadelyk is, en schoon de lugt van boven van onweerswolken gezuiverd schynt, nogthans hier en daar, in de kimmen, het gerommel des donders gehoord en de schittering des weerlichts gezien wordt, by het zamentrekken en opeen staapelen van nieuwe Onweerswolken. In menigerlei opzigten zullen wy de waarheid deezer gelykvormigheid bevestigd zien, by het ontvouwen van de Gebeurtenissen in de Bondgenootschaplyke Gewesten onzes Vaderlands; zo onmiddelyk naa de voorheen beschreevene Staatsomwenteling, als in volgende dagen, welker beschryving thans onze taak is. - De stoffe hier voorhanden, schoon veelvuldig en dermaate onderscheiden van die, welke wy onlangs meest moesten verarbeiden, heeft egter wederom dat gelyksoortige, 't welk eigenaartig geschikt is om meer of min verveeling te baaren. Zo veel mogelyk zullen wy voor dit verdriet den Leezer en onszelven bewaaren. Zeer zou hiertoe kunnen strekken het inmengzel van Bedenkingen en Oordeelvellingen over gebeurtenissen en Persoonen, met den tooy van goedkeuring omhangen, of in den afzigtigsten der kwaadkeuringe voorgesteld: dan, schoon wy ons des niet geheelenal zullen kunnen of mogen onthouden, zal dit spaarzaam geschieden. Eene spaarzaamheid, welke men ons te meer ten goede zal duiden, dewyl in een ander opzigt de Daaden zelve spreeken, en de Persoonen, die nu voortaan op het tooneel treeden, zich veelal meer ongemaskerd dan anders voordoen, bekleed met een zelfsvertrouwen, 't geen aan stoutheid en onbeschaamdheid grenst. 't Zal ons niet mangelen aan lieden der thans te ondergebragte Partye, die of, in den Lande gebleeven, moeds genoeg betoonden om in bescheidenheid zo voor | |
[p. 17] | |
zich zelven als voor hunne zaak te spreeken; of die, uit den Lande geweeken, van daar vryer en onbelemmerder de stem verhieven, het lot hun beschooren bejammerden, en de bewerkers van 't zelve in den haatlyksten dag stelden.’ Dit LVI Boek is der Algemeene Landszaake en Persoonen, die 'er betrekking toe hadden, gewyd. De Verdragen, met de Hoven van Londen en Berlyn aangegaan, bekleeden hier geene onopmerkelyke plaats, alsmede de aanmerkingen van Frankryk hier op gemaakt; terwyl het gedrag ten opzigte der Engelsche en Fransche Afgezanten een zeldzaam tooneel oplevert. Het Erfstadhouderschap tot een Grondwet van Staat gemaakt, en de Acte van Guarantie daaruit gebooren, als een stuk van belang, wordt naar eisch behandeld. Veranderingen van Gezanten buiten 's lands, van Amptenaaren binnen 's lands, komen hier voor. Meer byzonder wordt de afzetting van p. paulus, en de zaak van blok, Secretaris van het Noorderkwartier, voorgedraagen, en stilgestaan op 't geen de Zee- en Land officieren, welker Protectie van Staaten van Holland beloofd was, wedervoer. Voorts handelt dit Boek over de versterking der Landmagt; Hollands en Gelderlands aanmerkingen, de Zeemagt betreffende. Eindelyk behelst hetzelve het Slotbedryf des Pruissischen Invals. Het volgende Boek vangt aan met eene Aanmerking over de vermeerdering van des Stadhouders magt, en levert Characterschetzen van zyne Hoogheid, uit de pen van zyne Voorstanderen gevloeid. Aan Holland is bepaald dit Boek toegewyd. Men vindt 'er de opdragt des onderzoeks aan het Hof van de Ondertekenaaren der Adressen; de Amnestie aan de Oranje-yveraaren geschonken, met de uitwerkingen daarvan; 't verwyl en de eindelyke daarstelling eener Amnestie, met de voorslagen te dier gelegenheid gedaan. Breedvoerig is de Schryver in 't geen de volmagtiging des Prinsen ter Regeeringsverandering in de stemmende Steden betreft; alsmede over de Eedzweering op de Constitutie, waarover zo veel aan te merken viel, gelyk hier daadlyk gedaan wordt, en opgehelderd door het voorgevallene met den Hoogleeraar bavius voorda. - ‘Aan dien Eed,’ merkt onze Geschiedschryver op, ‘verbondt men het behoud van alle Ampten, Bedieningen en Kostwinnin- | |
[p. 18] | |
gen, die niet alleen geene betrekking altoos hadden op de Regeeringsvorm, of het openbaar Bestuur; maar liet dezelve afdaalend werken op de geringste soort van Neeringen en Bedieningen, zo dat Zakken- en Turfdraagers, Appelkruijers, Klappermannen, Asch- Vulnisen Baggerlieden, tot zelfs Naaivrouwen, Visch- en Groenwyven, daartoe gehouden waren; ja in zekere niet onaanzienlyke Stad werden de Schuursters der Kerkkroonen van dien arbeid afgeroepen, om dus eene Eedverklaaring af te leggen. - Hoe veel 'er, in menigerlei opzigten, met grond aan te merken viel op deeze Eedvordering, zo in den oorsprong, aanleg als volvoering, deedt men 'er, in een tyd als deeze, wanneer het spreeken gevaarlyk was, meestal het zwygen toe. De gevolgen deezer Eedvorderinge liepen egter ten sterksten in 't ooge. Geen gering gedeelte van Hollands Ingezetenen, die in gemoede deezen Eed niet konden afleggen, werd of van zyn bestaan en het Land van de diensten dier standvastigen beroofd; of zy werden genoodzaakt om inwendige gevoelens over het Staatsbestuur, nog onlangs zo ruiterlyk geuit, af te zweeren, en zich schuldig te maaken aan Meineed, of althans aan het veragten van den Eed, door het maaken van uitzonderingen, door 'er uitleggingen aan te geeven, die lynrecht streeden met het oogmerk der Eedvorderaaren. Hoe veelen stelden den Eed ligt en los, dien men iemand op leevensgevaar, of onder het aangrimmen van nypend gebrek, en raadloos maakende armoede afperste; terwyl anderen, die zich in dit onaangenaam geval bevonden, dien Eed met zugten, traanen en heimlyk zelfverwyt deeden.’ - Eene schoone plaats uit ockerse's Ontwerp eener algemeene Characterkunde staaft des Geschiedschryvers welgegronde aanmerkingen: terwyl hy vervolgens aantoont, dat die Eed den Volks-invloed volstrekt vernietigde, en zwanger ging van schroomlyke gevolgen. Het bedanken van den Raadpensionaris van bleiswyk, en de aanstelling van l.p. van de spiegel, maakt een gewigtig gedeelte van dit Boek. De Staat der Geldmiddelen van Holland, met de uitschryving van den vyf-en-twintigsten Penning, verdient elks aandagt; en zal deeze zich niet min vestigen op de klagten van Holland over de Geldopbrengingen der ande- | |
[p. 19] | |
re Gewesten. Klagten en aanmaaningen, even als zo veele voorgaande, meest in de lugt ydelyk vervloogen. De Schryver, de nieuwe Bepaaling wegens het Publiek Gebed, met de daarop gestelde strafbedreigingen, vermeld hebbende, maakt deeze gepaste bedenking: ‘Zo bragt men Leeraars in de noodzaaklykheid, om, wilden zy geen gevaar van aanbrenging loopen, want het ontbrak niet aan Verspieders en Luistervinken by de zodanigen, die wegens hunne Patriottische denkwyze bekend stonden, zich naar dit voorschrift te schikken. Wilden zy het onbezwaard doen, dan moest 'er een omweg by gebruikt worden, bezwaarlyk of geheel niet voegende by het staatlyk bedryf des Gebeds. De meesten hielpen 'er zich af met eene bloote voorleezing van het Voorschrift in het Staatsbesluit, 't welk geenzins ernstwekkend was; en zagen zy veelmaalen, ondanks het gegeeven verbod, onder dit gedeelte des zogenaamden Gebeds, de doorsteekendste tekens van kleinagting, by de Mannen door het laaten zakken hunner hoeden, en by de Vrouwen door het digtslaan haarer waaijers, om van andere, meer geraas maakende bedryven, niet te reppen. Aanstootelykheden, waartoe zulk een Voorschrift aanleiding gaf. Wy zeggen niet te veel, als wy 'er byvoegen, dat dusdanige inrigtingen, gepaard met de reeds gemelde vermenigvuldiging der Eeden, van eene allernadeeligste uitwerking waren op de Godsdienstige begrippen des Volks; en valt 'er geen twyfel aan, of zy hebben het haare toegebragt tot eene los- en ligtzinnigheid omtrent den Godsdienst, by de Landzaaten, die, gebruik en misbruik niet van elkander onderscheidende, eerlang alles, wat dien eertyds hier te Lande geëerbiedigden naam van Godsdienst betrof, voor spel en een louteren vond van Staatkunde hielden.’ Het voorstel van de Stad Schoonhoven, van gezogte en gemaakte veranderingen in den Godsdienst door de Patriotten gewaagende, ingerigt, om, door een betoon van Yver voor de zogenaamde Regtzinnigheid, de onderliggende Party haatlyk af te schilderen, vondt gelukkig den bedoelden ingang niet: beter slaagde een ander dier Stad, wegens het houden der Synode te Breda. In het LVIII Boek bepaalt zich de Schryver om het geen in de voornaamste Hollandsche Steden en Plaatzen, onmiddelyk naa de Omwenteling, voorviel, te ontvou- | |
[p. 20] | |
wen. 's Gravenhaage levert hier ruime stoffe, en niet min Delft. Haarlem, zo zeer vooruitgeloopen hebbende in het daarstellen van den Volks-invloed, moest voor dit bedryf boeten. Omstandig is hiervan het verhaal. Leyden levert desgelyks aanmerkelyke byzonderheden op, alsmede de Ommestreeken dier Stad. Treffend is het te Zoetermeer gebeurde met den Oud-Leeraar der Remonstranten, pieter van den bosch; in de opgave van welke schriklyke gebeurtenisse de Schryver te breedvoeriger geweest is, zo om den Man, dien het betrof, van wien hy in eene aantekening een kort berigt geeft, als om den schreeuwenden toedragt dier zaake, hem opgegeeven door een oog- en oorgetuige, die weinig dagen naa die gebeurtenisse dit verhaal gaf. - Schoon in de ommestreeken van Dordrecht veel wederwraaks omging, mogt die Stad, in deeze dagen van onrust, in vergelyking gesprooken, gerust heeten, en stak by deeze Stad zeer af het oproerig en voor alles wat Patriottisch dagt langen tyd onveilig Gouda; te welker Stede nogthans eenige Regenten, toen de Regeeringsveranderaars gekomen waren, op een meer vryheids ademenden toon durfden spreeken, dan men in deeze dagen gewoon was te hooren. Men bewondert hier te regt eenen j. blaauw, n. teyssen en c.n. plemper van bree, wier vertoogen hier te leezen gegeeven worden; en martinus van toulon, die in de Satisfactie van haare Koninglyke Hoogheid begreepen was, behieldt 'er, tegen alle aangewende woelingen, den post als Ontvanger der Convooijen en Licenten te dier Stede. Hoe weinig de tegenwoordige Hoofd-Officier f. harencarspel decker vermogt, om het Goudasche gepeupel in den band te houden, en de openbaare veiligheid te herstellen, ‘mag men,’ zegt onze Geschiedboeker, ‘daaruit opmaaken, dat onder anderen de Patriottische Kerkleeraars couperus en smit, vyftien maanden lang, noch den predikstoel konden beklimmen, noch de straat betreeden; en mogt de laatstgemelde zynen dienst niet weder aanvaarden, dan naa het afleezen eener schriftlyke verklaaring van den Predikstoel.’ Hoewel men in Rotterdam betere voorzorgen dan te Gouda gebruikte, om het gepeupel in den band te houden, bleeven de Patriotten niet van overlast en schennis vry; waarvan hier ontzettende staalen worden bygebragt. | |
[p. 21] | |
De ontzetting van Ampten en Bedieningen hadt reeds vóór de aankomst der Regeeringsveranderaaren veel afgedaan. Nogthans was een lyst van Bezwaaren, deezen voorgedraagen, in twee-en-twintig Artykelen begreepen, van zulk eenen aart, en ‘straalde Partyschap, haat en wraakzugt,’ gelyk de Geschiedboeker zegt, ‘om het zeerst door in die eischen. Derzelver geheele inwilliging kwam den Afgevaardigden ter Regeeringsverandering, hoe zeer ook tot het genoegen geeven van de Oranje-party overhellende, niet geraaden voor.’ Veel gaven, veel namen zy, of hielden het aan zich; ten slot de Inleveraars der Bezwaaren aanmaanende, ‘dat het beleid van Staat, Stad, Politie en Justitie, geheel aan de Regeering aanbevolen blyvende, ieder der Burgeren, rustig en vredig, tot de beoefening van zyn Beroep zou wederkeeren; zonder zich nu meer met de overweegingen van Gemeene Lands of Stedelyke zaaken op te houden, of waardoor zy ligtlyk tot gelyke uitersten zouden kunnen vervallen, als zy zelven met regt in anderen hunner Medeburgeren hadden veroordeeld, en waartegen ook reeds by Plakaaten van den Lande was voorzien geworden.’ In alle deeze Stedelyke en Plaatslyke Berigten daalt de Schryver, gelyk de aart der taake medebrengt, tot veele byzonderheden af, die het verhaal zo breedspraakig doen worden, dat hy ten slot deezes Boeks schryft: ‘Wy vinden ons genaderd in onze Geschiedenisbeschouwing tot het groot Amsterdam; doch, eer wy 't zelve intreeden, willen wy ons zelven en onzen Leezeren eene verpoozing schenken.’ |
|