Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1800
(1800)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 554]
| |
Spaansch Zuid-America, op de Zeekust van Quito. In Engeland is dit geneesmiddel eerst bekend worden in 1796; doch tot hiertoe is het slegts in geringe hoeveelheden aangevoerd, en daardoor steeds duurder gebleeven dan de Konings-kina. Met de eerste bezending van deezen bast wierd ook overgezonden een tak met de bladeren, doch zonder eenige bloemen of vruchten. Uit de vergelyking hiervan, met alle de tot heden bekende zoorten van de Cinchona of Koortsbast, is het volkomen gebleeken, dat de boom, die deezen bast oplevert, van alle de tot hiertoe bekende zoorten van dit geslagt verschilt; niettegenstaande alle kentekenen schynen aan te wyzen, dat dezelve wel degelyk tot dit geslagt behoort, en dus daarvan denkelyk eene nieuwe zoort moet zyn. Alles, wat wy, aangaande deeze nieuwe zoort van Koortsbast, weeten, is gegrond op de berichten van een Britschen Scheepsheelmeester, met naame M. brown, welke dit voortbrengzel beschreeven heeft in een Brief, gedagtekend den 5 September 1796, aan den Heer lambert, Vicepraesident van het Linnaeaansch Genootschap te Londen. Deeze brown kwam, als Heelmeester, met een Schip, ter Walvischvangst op de kusten van Peru uitgerust, by Tecamez aan land; hebbende de Scheepsbevelhebber zulks noodig geoordeeld, om ververschingen in te neemen voor de menigte van zieken, die aan boord waren. Brown zich dus in het Vaderland van den Koortsbast bevindende, wierd zyne weetlust natuurlykerwyze gaande gemaakt, om den boom te leeren kennen, die dit onschatbaar geneesmiddel voortbrengt. Hy zogt intusschen te vergeefsch naar den in Europa gebruikelyken bast; men bragt hem daarentegen een anderen, die hier inheemsch was, en tot dezelfde oogmerken gebruikt wierd. Brown bevond deeze zoort verschillende van alle andere bekende zoorten; en hy deed zyn best, om alles, wat weetenswaardig was, ten opzichte van de inzameling en het gebruik deezes middels, magtig te worden. Volgens het bericht van brown, groeit de boom, die deezen bast voortbrengt, op een droogen onvruchtbaaren grond, in het hangen van een heuvel. De wortelen liggen niet diep in de aarde, en loopen sterk voort. De grootste boomen waren ongeveer vier-en-twintig voeten hoog, en hadden twee voeten omtreks. Geen derzelve | |
[pagina 555]
| |
had toen ter tyd bloemen of vruchten; kunnende de waarneemer niets van het zaad bekomen, vooral daar de Inlanders, al hadden zy 't gehad, het hem niet zouden gegeeven hebben, dewyl zy zeer mistrouwende zyn, en zelfs den boom niet dan ongaarne aan vreemden toonen. Jonge tweejaarige boomen geeven den besten bast, die bros, speceryachtig en zamentrekkende is. Dikke stukken, die van ouder hout komen, zyn minder kragtig, en worden dus weinig geacht. Wat de inzameling van den bast betreft, de Indiaaren ontblooten den stam, en snyden den bast weg, in stukken van twee voeten lengte en twee duimen breedte, waarna zy de afgeschilde stukken in bundels binden van twee-en-dertig ponden zwaarte, die zy eenige dagen in de schaduw laaten liggen, eer zy ze in den zonneschyn te droogen zetten; dit geschiedt om daardoor het rimpelen van den bast te beletten, doch heeft dikwyls ten gevolge, dat dezelve schimmelt, en dus een gedeelte van zyne kragten verliest; terwyl ook de schoone oranjekleur hierdoor in eene yzerkleur overgaat. Men deed derhalven beter, met omzichtiger in het droogen te zyn, en den bast nooit in te pakken, voor dat dezelve beendroog is. Van Tecamez wordt deeze bast naar Guayvil verzonden, en aldaar voor ongeveer dertien stuivers Hollandsch per pond verkogt. Volgens de kentekenen, welke brown opgeeft, schynt het proefje van deezen bast, 't geen ik onlangs van Londen ontvangen heb zeer goed te zyn. Het bestaat uit stukken, die meerendeels eene halve el lang, en eene lyn dik zyn; dezelve zyn pypvormig en in elkander gerold, gelyk de beste kaneel. De oppervlakte is zeer glad, zonder scheurtjes en oneffenheden, die anderzins in den gewoonen Koortsbast zo menigvuldig zyn; zynde voorts de opperhuid zeer vast met de oppervlakte van den bast verbonden. In het doorbreeken der beste stukken bespeurt men duidelyk eene dubbele orde van vezelen: te weeten eene uitwendige, die eene schoone oranjekleur heeft, en ten vollen met de kleur der zogenoemde Konings-kina overeenkomt; en eene inwendige, die donkerbruin is, en in welke de glinsterende punten een grooten overvloed van harst en gomachtige deeltjes aankondigen. De bast, gelyk ik dien ontvangen heb, heeft, zo lang hy geheel is, genoegzaam geen reuk, maar steeds een | |
[pagina 556]
| |
bitteren speceryachtigen smaak; doch fyn gestooten zynde is hy kennelyk door zyn aangenaamen geur. Het bittere van dit middel is minder sterk, en ook minder onaangenaam, dan dat van den Brazilschen Koortsbast. Het zamentrekkend beginzel laat zich ook proeven; doch hetzelve is minder bespeurbaar, en, zo het schynt, dieper in de andere beginzels ingewikkeld, dan in de andere zoorten van Koortsbast. De bewooners der Tecamesche Zeekusten bedienen zich van deezen bast in alle gevallen, waarin elders de gewoone zoorten van Koortsbast gebruikt worden; en, naar hun zeggen, is dit middel veel kragtiger dan het gewoone. In 't byzonder wordt deeze bast zeer geroemd in de algemeene zwakheid des lichaams, in de zwakheden der eerste wegen, de zaadvloeijingen, de zogenoemde nadruppers, enz. Men schryft dit middel voor onder allerhande gedaanten, die alle door de maag zeer wel verdraagen worden. Een afkookzel van deezen bast in water is sterker en aangenaamer, dan een dergelyk afkookzel van dezelfde gifte van gemeenen Koortsbast. Ondertusschen houdt men een koud aftrekzel voor de beste bereiding van dit middel. Ten dien einde laat men eene once grof poeder, vier uuren lang, trekken met zestien oncen water, waarna men 'er twee oncen brandewyn bydoet, waarvan ieder gifte bepaald wordt op drie lepels vol. Zomwylen bereidt men ook uit dezelfde hoeveelheden een warm aftrekzel. De Heer brown haalt eenige voorbeelden aan van tusschenpoozende koortzen, die hy door dit middel veel gemakkelyker genas, dan met den gewoonen Koortsbast zou hebben kunnen geschieden.
Voor eenige maanden vond ik gelegenheid, in twee gevallen, eene proef te neemen van de kragt van den Brazilschen Koortsbast. Een Huis van Negotie alhier ontving in 1797 zeventig ponden van deezen bast uit Lissabon. Te vergeefsch vroeg men van de afzenders een naauwkeurig bericht, aangaande het eigentlyke vaderland deezes booms, den grond, op welken dezelve groeit, het climaat, de manier van inzameling, enz. Doch de ontvangen bast bezat alle hoedanigheden van die door comparetti beschreeven is onder den naam van Peruviaanschen Koortsbast, welke te vinden is | |
[pagina 557]
| |
by römer, Annalen der Arzneymittellehre, I Band 1 Stuck. De beide Zieken, by welke ik dit middel gebruikte, konden het, zonder eenig bezwaar, verdraagen. Zy ondervonden daarvan geen dier onaangenaame toevallen, die, volgens comparetti, meermaalen door deezen bast veroorzaakt worden; met naame misselykheid, duizeligheid, gezuis der ooren, braaken, en eene lastige windrigheid in den onderbuik. De eerste der Lyderen, aan welke ik dit middel toediende, was een man van veertig jaaren, die lang gezukkeld had met eene anderendaagsche Koorts, die haaren oorsprong had genomen uit slym en andere onreinigheden in den onderbuik, en die met zwaare zenuw-toevallen was vergezeld geweest. Deeze Koorts was wel geneezen, doch had eene zeer groote verzwakking in de werktuigen der spysverteering nagelaaten, die door de gewoone middelen niet kon geneezen worden. Men nam hierom eene proef met dit nieuw middel; en een afkookzel van twee drachmen van hetzelve met agttien oncen water tot twaalf oncen colatuur, waarvan hy dagelyks vier of vyfmaal een theekopje vol gebruikte, bekwam hem ongemeen wel. Zes drachmen van dien bast, op deeze wyze gebruikt, herstelden de verloorene gezondheid ten vollen. De tweede Zieke, wien ik dit middel liet gebruiken, was een jongeling van veertien jaaren, van een waterig gestel en een zwak lichaam, die reeds een tydlang had gezukkeld aan eene hardnekkige derdendaagsche Koorts, welke voor de gewoone geneeswyze niet wilde wyken. Dit bewoog my, eene proef te neemen, wat ik in dit geval met den Brazilschen bast zou kunnen uitvoeren. Ik liet ten dien einde derdehalf drachmen verdeelen in tien poeders, die dus elk vyftien greinen woogen, by ieder van welke tien greinen Seignette-zout gevoegd wierden, welke hy in de beide vrye dagen gebruikte, met dit gevolg, dat de Koorts, die zich door den gewoonen Koortsbast niet had laaten verzetten, thans een uur laater aankwam dan voorheen, en nu slegts eene geringe ongesteldheid verwekte, welke de Lyder meerendeels doorsliep. Vervolgens liet ik hem nog tien scrupels van dit poeder, zonder eenig byvoegzel, in tien giften, gebruiken, waardoor zyne | |
[pagina 558]
| |
Koorts volkomen geneezen wierd; zo dat vyf drachmen en vyftig greinen van deezen bast in dit geval datgeene bewerkten, 't welk men te vergeefsch door middel van verscheidene oncen gewoonen Koortsbast had beproefd. |
|