Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1800
(1800)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 173]
| |
Mengelwerk, tot fraaije letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.Bedenkingen over het oorspronglyk christendom, en de heilige boeken, de leer des christendoms behelzende.(Naar het Engelsch.) Christianity can never have its free course among men of improved understandings, and even among rational creatures in general, while gross misrepentations of it are substitued in the place of the simple and perfect original. Aartsbisschop newcome.
Het ten Opschrift geplaatste zeggen des Aartsbisschops newcome, 't welk op deezen zin nederkomt: ‘'t Christendom kan nimmer deszelfs vryen loop hebben onder menschen van een verlicht verstand, of by redelyke schepzelen in 't algemeen, zo lang groove misduidingen van 't zelve in plaats gesteld worden van het eenvoudig en volmaakt oorspronglyke,’ verdient aller verstandigen volle toestemming. Doch behelst het waarheid, dan volgt, by de wettigste gevolgtrekking, dat het van de grootste aangelegenheid moet gerekend worden, de Menschen, in 't algemeen, op te wekken en in staat te stellen om eene behoorlyke onderscheiding te maaken tusschen het echte Christendom en die Godsdienstleeringen, welke men, schoon van louter menschlyke vinding, met dien eerwaardigen naam bestempeld heeft. Wanneer men, naar eisch, in opmerking neemt de neiging, welke wy door Opvoeding verkrygen, den invloed van vastgestelde Leerbegrippen, en de kragt der Hebbelykheid, met haare Gezellinne Vooroordeel, op de werkzaamheden van verstand en hart, zal het den onderzoeker blyken, dat het eene veel moeilyker taak | |
[pagina 174]
| |
is, dan men doorgaans veronderstelt, de Christenbelyders tot het maaken dier zo hoogst noodige onderscheiding te beweegen. De Christen-Godgeleerden, over 't algemeen gesproken, want 'er zyn, gelukkig, uitzonderingen op deezen regel, hebben hunne geliefde woorden en spreekwyzen, die, schoon oorspronglyk niet uit de Gewyde Oirkonden ontleend, of daar in met mogelykheid te vinden, schoon nimmer door den Opperleeraar jesus christus, of diens onmiddelyke Afgezanten, gebezigd; woorden en spreekwyzen, aan welke zy zo zeer gehegt, en op welke zy dermaate gesteld zyn, dat zy het Christlyk Geloof, of niet, of zeer gebrekkig, zouden voorgesteld agten, indien deeze werden agterwege gelaaten. Eeniger Godgeleerden byzonder Stelzel mag, in zeker voege, vergeleeken worden by het bedde van procrustes; en de Leer van het Euangelie moet verkort of uitgerekt worden, tot de by hun vereischte maate. In deezer voege, niet opregt handelende met zichzelven of met het erkende voorwerp hunner hoogagtinge, strekt het geen men met den naam van Onderzoek bestempelt alleen om hun in de diepgewortelde vooroordeelen te styven, en hunne reeds scheemerende oogen nog digter te sluiten; zo dat zy het schoone beeld des Oorspronglyken Christendoms niet aanschouwen. Van hier eene bedroevende waarneeming voor alle welwenschers des Christendoms, dat de Schriften, nu en dan het licht ziende, welker pooging blykbaar strekt om de misduidingen en verkeerde begrippen, van de Christlyke Leere gevormd, te recht te brengen, zo luttel goed onthaals ontmoeten, en ongeleezen blyven; terwyl Boeken by Boeken, die Godsdienstleere betreffende, welke op de aangenomene Leerstelzels gebouwd zyn, greetig gezogt en met graagte geleezen worden. De eenige troost, in dit geval, bestaat in de bedenking, dat de tred der Waarheid langzaam is, maar zeker en vast; terwyl de hardnekkige Dwaaling, schoon bewust, dat zy, in het einde, zal moeten wyken, en het hoofd in een beschaamenden nagt onderhaalen, by aanhoudenheid tegenspartelt, en geen duimbreed gronds, dan tot het uiterste gedwongen, wykt. Nogthans, met al den weerwil der Christenbelyderen, in 't algemeen, in het dus verre door ons te nedergestelde, 't welk niets minder is dan eene volkomene | |
[pagina 175]
| |
daadzaak, moeten zy bekennen, dat, wanneer wy ons onmiddelyk op de Leer der Schriftuure beroepen de afbeelding des Christendoms, gelyk onze Godlyke Meester zelve die heeft opgegeeven, zo eenvoudig is als bekoorlyk - dat het geen Leerstelzel is, gegrond op afgetrokkene bespiegelingen, maar geheel en al ingerigt om de beste en edelste neigingen op te wekken, en een daar aan beantwoordend gedrag by de Belyders te vormen - dat de hoofdsom, de Alpha en Omega, is, Liefde tot god, Liefde tot den Naasten; zuivere en wydstrekkende beginzels. Vergelyken wy den Christlyken Godsdienst met den Joodschen, waar uit dezelve gezegd mag worden, in zeker voege, voortgesprooten te zyn, is de Eenvoudigheid van denzelven wonder treffend. Het Christendom heiligt noch wettigt een lastigen byplegtigen toestel; zelfs schryft het geene stipte regels voor, ten aanziene van den openbaaren Eerdienst. In niets van dit alles bestaat het Weezen des Christendoms. Dienstdoende Priesters, prachtige Tempelgevaarten, omslagtige Plegtigheden, en andere inrichtingen, welke men mag oordeelen vereischten te weezen tot Godsdienstig Onderwys en gemeenschaplyken Eerdienst, worden niet verboden; aan de Christen-Gemeenten wordt het overgelaaten, deeze byzonderheden te regelen, op eenen voet, welken zy geschiktst oordeelen; maar zy moeten zorg draagen om deeze zaaken niet te verwarren met het weezenlyk Christendom, 't welk den zetel in het Hart gevestigd, en ten oogmerke heeft om de gevoelens en geaartheden naar het beste voorbeeld van Deugd en Godsvrugt te vormen. De Geloofsbelydenis in den éénen waaren god en in christus, dien Hy gezonden heeft, is hoogst eenvoudig, en geschikt naar de bevatting van het gros des MenschdomsGa naar voetnoot(*). Naauwer onderzoekenden en dieper denkenden mogen een aantal van gevol- | |
[pagina 176]
| |
gen uit die twee hoofdleeringen afleiden; maar deeze hebbe men aan te merken en te onderscheiden als Gevolgtrekkingen des Christendoms, die niet geoordeeld moeten worden noodzaaklyk te weezen tot het Geloof van eenen Christen. Niet noodig is het, hier tot byzonderheden te treeden - niet noodig, de Leerstelzels van onderscheide Christen-Gezindheden naa te gaan, en by dien toets te toonen, hoe veel als hout, hooi en stoppelen, om hier met den Kruisgezant paulus te spreeken, zou wegvallen, en als ondienstig aan de zaak des Christendoms moeten afgekeurd en verworpen worden. Deezen arbeid laaten wy den heuschen Waarheid- en Godsdienstvriend over; en zal hy denzelven gereedlyk kunnen verrigten, met, volgens den Grondregel der Protestanten, de H. Bladeren te onderzoeken, en voor zichzelven te kiezen en te oordeelenGa naar voetnoot(*). Genoeg, dat wy hier wenken gegeeven en aanwyzingen gedaan hebben. Dan noodig, en beantwoordende aan het opschrift deezes Vertoogs, zal het weezen, dat wy nog iets zeggen van de Heilige Boeken, de Leer des Oorspronglyken Christendoms behelzende. - De Boeken des Nieuwen Verbonds bevatten een getrouw en geloofwaardig berigt van de Christlyke Leere, welke het waare Woord van god, als door diens hoogsten Afgezant verkondigd, mag heeten: dan die Schriften, op zichzelven beschouwd, zyn het Woord van god niet; ook neemen zy nergens dien tytel aan. Men mag zelfs zeggen, dat het zeer oneigen is, van dezelve als zodanig te spreeken; dewyl zulks onoplettende Leezers in den waan brengt om te veronderstellen, dat ze geschreeven zyn onder den invloed van eene volkomene Ingeeving van boven; een voorregt, waar op geen der Gewyde Schryveren ooit eenigen eisch maakt. Begrippen en voorstellingen van dien aart stellen het Christendom noodloos bloot aan de veelvuldige tegenwerpingen, vitteryen en beschimpingen des Ongeloofs, welke, wel | |
[pagina 177]
| |
verre van dus gezogt, zo veel mogelyk, ten zorgvuldigsten, moeten vermyd worden. Veele Schryvers onder de Christenen zoeken hunne hoogagting voor de Heilige Schriften aan den dag te leggen, door derzelver algeheele Ingeeving of te beweeren, of als beweezen aan te neemen - door dezelve, zonder onderscheiding, het Woord van god te noemen - door Text by Text aan te haalen, zonder agtgeeving op den zamenhang, zonder voeglyke verklaaring, zonder iets toe te kennen aan eene figuurlyke wyze van uitdrukken, of Joodsche Spreekmaniere; of zonder eenige pooging aan te wenden om de egtheid van ten dien opzigte betwiste plaatzen aan te toonen; afgebrookene en dikwyls uit den zamenhang gerukte plaatzen aanhaalende, als zo veele ingeblaazene magtspreuken; met een vol vertrouwen berustende op den gewoonlyk aangenomen Text, als of het gezag der UitgeeverenGa naar voetnoot(*) gelyk stondt met dat der Apostelen; en, waarschynlyk, onkundig van alles wat verrigt is door den onvermoeiden vlyt en doordringende schranderheid van laatere Oordeelkundigen, die in dit vak, met zo veel vrugts, gearbeid hebbenGa naar voetnoot(†), om den Text te verbeteren en nader aan het oorspronglyke te brengen. Zy verlaaten zich geheel op de Overzetting in hunne Moederspraake, en hegten, zonder des ooit of ooit te twyfelen, of eenig onderzoek, hoe genaamd, in 't werk te stellen, dien zin aan betwiste uitdrukkingen, welken zy geleerd hebben daar aan toe te voegen uit de oude Geloofs-artykelen en Belydenissen; de voortbrengzels, grootendeels, van eene Eeuw, die naauwlyks uit den bajaard der onkunde en barbaarschheid hervoortkwam, toen men noch de Taal der Heilige Schrift, noch de Leerstellingen, daar in begreepen, | |
[pagina 178]
| |
verstondt. - Dit, nogthans, is, naar de meening van veelen, waaren eerbied toedraagen aan het Woord van god. Dan, volgens de maatstaf van gezond verstand, betoonen zy de rechtschaapenste hoogagting voor de Schriften des Nieuwen Verbonds, die de Gewyde Schryvers aanmerken als bekwaame en getrouwe Getuigen, en van de Leer door jesus verkondigd, en van de bedryven, welke zy verhaalen - die, niet overboodig gereed om eenige afwyking van de Wetten der Natuure toe te staan, waar de noodzaaklykheid zulks niet blykbaar vordert, de Ingeeving, den Schryveren des Nieuwen Testaments geschonken, in geene gevallen toestaan, waar zy zelve zulks niet uitdruklyk vorderen; die geen arbeid of moeite spaaren, om, zelfs in de Canonyke Boeken, af te scheiden wat op Godlyk gezag rust van het geen enkel eene menschlyke herkomst heeft - die gelooven, dat de Euangelische en Apostolische Schriften een volkomen en echt berigt behelzen van de Leer en den Godsdienst van jesus - die hunnen eerbied voor die Schriften betoonen, niet door alles met een blind vertrouwen aan te neemen, maar op een naauwkeurig onderzoek na de Echtheid van elk Boek, geen Boek in hunnen Canon duldende, 't welk geene voldingende blyken met zich draagt van rechtmaatige aanspraak op Apostolische herkomst - die niet haastig toestemmen in de onfeilbaarheid van den doorgaans aangenomen Text dier Boeken, welker gezag over 't algemeen erkend is - die denken, dat de Uitgeevers der Schriften des Nieuwen Verbonds van de XVIde Eeuw, hoe eerlyk, schrander en naarstig, even zeer blootstonden voor misvatting en vooroordeel, als laatere Uitgeevers dier Schriften, en geen bevoorregte aanspraake altoos hebben op onfeilbaarheid - die, begrypende, dat veele nieuwe bronnen van onderrigting, in de twee laatste Eeuwen, geopend zyn, en dat 'er veel, zeer veel, gedaan is om den aangenomen Text te zuiveren en te verbeteren, geene plaats als echt willen laaten gelden in weerwille van de beste Handschriften, van de oudste en beste Vertaalingen, en van de vereenigde getuigenissen der vroegste Christen-Schryveren - die, in deezer voege een Text verkreegen hebbende, zo naby mogelyk komende aan de oorspronglyke zuiverheid, zich ernstig toe- | |
[pagina 179]
| |
leggen om de waare meening uit te vinden van de Oostersche beeldspraakige schryfwyze, als mede van het Joodsche taaleigen - die, weinig ophebbende met overzettingen, enkel op gezag berustende, of met meeningen, willekeurig gehegt aan de taal der Euangelieschryveren en Apostelen, het edelaartig voetspoor drukken van den grooten locke, in het beoefenen van de Heilige Schriften zelve, en de Schrift ten Uitlegger der Schrift maaken; dezelve by herhaaling over en weder over leezende, met ingespanne aandagt, om de meening des Schryvers te ontdekken, en het doel zyner bewysredenen na te gaan; gelykluidende plaatzen met elkander vergelykende; verklaarende het Nieuwe Verbond uit het Oude; korte, raadzelagtige en duistere plaatzen ophelderende, door uitvoeriger, klaarder en verstaanbaarder; op deeze wyze den waaren zin naspeurende, zonder zich eenigermaate te bekreunen, of de dus ontdekte zin aanloope tegen de gemaakte veronderstelling van trotsche en onkundige Schriftverklaarders, die gewoon zyn de taal der Gewyde Schryveren te duiden en te dwingen, om dezelve eene meening te doen opleveren, welke dient ten steunzel van hunne geliefde Godgeleerde Stelzels. Dit is de weg, langs welken verstandige Uitleggers hunne verkleefdheid betoonen aan de oorspronglyke Schriften des Christendoms. Of deeze verstandige en oordeelkundige eerbied van Mannen, op geleerdheid en onderzoek gesteld, dan of de blinde hoogagting der gewoone Schriftuurverklaarderen de meeste eere aandoe aan dien heiligen en agtenswaardigen Bundel van Schriften, en meest waardig zy om nagevolgd te worden door de zodanigen, die eenigen prys stellen op de lofwaardige onderscheiding van verlichte en met zichzelven bestaanbaare Christenen te weezen, laaten gezond Verstand en Braafheid dit beoordeelen. |
|