| |
| |
| |
Pharmacologiae Universae Pars II, quam in usus Auditorum suorum concinnaverat F.J. Voltelen, dum in vivis esset Med. Doctor, Med. & Chemiae in Academia, quae Leydae est, Professor Ordinarius, &c. Dat is. Algemeene handleiding tot kennis der Geneesmiddelen. 2de Stuk. Door wylen den Leydschen Hoogleeraar F.J. Voltelen, ten dienste zyner Toehoorderen opgesteld. Te Leyden, by J. van Thoir. In gr. 8vo. 410 bl.
Met byzonder genoegen hebben wy ook dit tweede Stuk der Algemeene Pharmacologie, van wylen den beroemden Hoogleeraar voltelen, geleezen. Gelyk het voorige Stuk bevat hetzelve een ongemeenen schat van beleezenheid en ondervinding: terwyl men ons hoope geeft, dat ook eerlang, door het uitgeven van het derde gedeelte, dit voortreflyk Werk geheel zal worden voltooid.
In dit Stuk worden de vier volgende klassen van Geneesmiddelen behandeld. De Bittere en Bitterachtige; de Speceryachtige en Balsemachtige; de Scherpe en Brandende; en eindelyk de Bittere en Scherpe Braaken Purgeermiddelen. Om onze Leezers een denkbeeld te geven, aangaande de wyze, hoe de verschillende artikelen, die hier voorkomen, zyn afgehandeld, en hun teffens eenige nuttige en leezenswaardige plaatzen uit dit Werk onder het oog te brengen, zullen wy hier eenige dier waarneemingen en berichten van den Schryver, vertaald, mededeelen, op welke onze aandagt onder het leezen voornaamelyk is gevallen.
Het is eene bekende zaak, dat de Geneesheeren het in 't geheel niet eens zyn, over den aard der Campher; dewyl zommigen haar voor een verkoelend, anderen voor een verhittend middel houden. Alles wat hieromtrent door verscheidene Schryvers is te berde gebragt, stelt de Heer voltelen ons voor in een kort bestek, en laat daarop zyne beslissing, die ons zeer gegrond voorkomt, aldus volgen:
‘De volgende redenen (zegt hy, bl. 140,) schynen te betoogen, dat de Campher onder de verhittende en opwekkende middelen moet worden geplaatst.
| |
| |
1o. | De vlugge, geestige en brandbaare beginzelen, uit welke zy is zamengesteld. Alles, immers, wat van een vluggen aard is, werkt als een prikkelend middel. |
2o. | De overeenkomst met de speceryachtige olien, met welke zy in de planten zamenwoont, en wier voornaamste kragt zy schynt uit te maaken. |
3o. | Het doorgaand gevoel van vermeerdering van hette, 't geen zy, ingenomen, of van buiten aangebragt, veroorzaakt, niettegenstaande het byzonder [bedriegelyk] gevoel van verkoeling, 't geen zy, in eene kleine hoeveelheid aangewend, veroorzaakt. |
4o. | De uitwerkzels, door haar, in gevoelige en volzappige lichaamen, op een onvoorzichtig en ontydig gebruik, te wege gebragt, volgens de menigvuldige waarneemingen der Geneesheeren. Hoedanige zyn; vermeerdering van hette en van snelheid in de rondloopende vochten; ophoopingen van bloed, vooral in het hoofd; hoofdpyn; duizeligheid; slaapzucht; ylhoofdigheid; stuipen; misselykheid; benaauwdheid; bloedstortingen; hyfsterische toevallen; miskraamen; een vermeerderde kraamvloed, enz. zie Alexander, enz. en Quarin; welke laatste meermaalen, door eene groote gift van Campher, heeft zien te wege gebragt een zeer snellen pols, uitpuilende ontstookene oogen, stuipen, en eene doodelyke raaskoorts. |
5o. | De vermeerdering van kragten der Campher, door haare vereeniging met vlugge geestryke middelen: terwyl de laatstgemelde, met Campher vereenigd, wederkeeriglyk werkzaamer worden. Maar daarentegen de vermindering van het vermogen der Campher, door haare vereeniging met temperende middelen. Ten bewyze van het eerste verstrekken de waarneemingen van Hoffman, benevens de vermeerderde werking van Wyngeest, wanneer daar Campher in ontbonden is: terwyl de waarheid van het laatste blykt, uit de vereeniging met Salpeter, door welke het vermogen der Campher verzagt wordt.’ |
Zeer belangryk vinden wy 's Hoogleeraars waarneemingen, aangaande het gebruik der wortel van Arnica of Wolverley, vooral in kwaadaardige buikvloeijingen en roode-loopen.
‘Collin (zegt de Schryver, bl. 222,) heeft het eerst geleerd, dat, door middel van deezen wortel, de stoffe der roode loop wordt te onder gebragt, verzacht en veran- | |
| |
derd in een goedaardig vogt, 't welk geen kwaad meer doet; 't geen, zo het niet, door een alle vertrouwen waardig man, wierd verzekerd, wel naar een Kwakzalvers praatje zou gelyken. Volgens myne herhaalde ondervinding kan ik als volkomen waar verzekeren, dat de kragt der Arnica onbedenkelyk groot is, tot het stuiten van een geweldigen doorloop, die uit rottige of andere scherpe stoffen zyn oorsprong neemt. In den rooden loop, die, geduurende den Herfst van het jaar 1780, op het platte land, rondsom Utrecht, geweldig woedde, en welks behandeling my op openbaar gezag was aanbevolen, heb ik de heilzaamste uitwerkzels, door het gebruik van deezen wortel, mogen ondervinden; hoewel ik echter, daar ik het noodig oordeelde, ontlastende middelen liet voorafgaan. Intusschen moet ik ook bekennen, dat zomwylen door dit middel geene hulp wierd aangebragt.’ [denkelyk wegens reeds aanwezende beginzels van versterving.]
‘Zonderling is het, hoe schielyk de dunne bloedige afgang, door het gebruiken van dit middel, meestentyds pleeg verdikt en gestuit te worden.
Naderhand heb ik meermaalen van dit middel gebruik gemaakt, toen, in dit zelfde jaar, zich een roodeloopaardige afgang, als een toeval, pleeg te voegen by allerhande koortzen, en ook zelfs by andere zeer verschillende ziekten, welke ook zeer spoedig door dit middel wierd gestuit.
Voorts gebeurt het ook, dat, in kwaadaardige ziekten, een overvloedige buikloop de kragten der Lyders uitput, en de voorgeschreevene braakmiddelen, zo wel als versterkende middelen, ten spoedigsten door den afgang doet ontlasten; het zy zulks voortkome uit eene rottige smetstof, welke de darmen boven maate prikkelt; het zy dat zulks alleen een gevolg is van eene bovenmaatige zwakheid. In dergelyke gevallen is de Arnica het beste van alle hulpmiddelen, die voorgeschreeven kunnen worden.’ enz. - Men schryft deezen wortel best voor in poeder, van een half tot eene geheele drachma, alle uuren, of om het anderhalve uur, in te neemen. Hy verwekt eene geringe misselykheid, doch werkt anderzins zeer zacht.
Zeer uitvoerig handelt onze Schryver over de Geoffraea Surinamensis. Hy houdt deezen bast voor het beste der wormafdryvende middelen, en verzekert, dat
| |
| |
verschillende wormzoorten, en vooral ronde wormen, na dat alle andere wormafdryvende middelen te vergeefsch waren voorgeschreeven, door de werking van dit middel, in grooten getale, levendig zyn uitgedreeven: terwyl het ook wel eens voldoende is bevonden tegen den Lintworm. In andere gevallen, in welke men, uit een zamenloop van toevallen, de aanwezendheid van wormen vermoedde, bragt het dit ongedierte wel niet te voorschyn, maar deed daarentegen de Lyders, die men meende dat aan wormen zukkelden, herstellen, door het ontlasten van eene ongelooflyke menigte van scherpe slymen. Ook gebeurde het wel in tegendeel, dat eene sleepende ziekte, waar van men de waare oorzaak niet kon uitvinden, door dit middel genas, na dat het de ontlasting bezorgd had van een groot kluwen wormen, als ingeweeven in een nest van allertaaiste slym.
Daarenboven bespeurde de Heer voltelen nog, dat deeze wortel eene zeer groote waterafdryvende kragt bezat, zodanig zelfs, dat het niet alleen eene zeer ruime pisloozing bezorgde, maar zelfs een gevoel van prikkeling in den hals der blaas verwekte. Dit bragt hem op den weg, om de kragten van dit middel te beproeven in veelerleye sleepende ziekten, die hun oorsprong namen uit een toevloed van taaije en waterachtige stoffen en verstoppingen van die klasse. Het gelukte hem hier door ook dikwyls, verschillende waterzuchten, zwaare hoesten, kortademigheid, 't slymgraveel, en veelerhande andere ziekten, die uit zodanige bronnen voortvloeijen, voorspoedig te geneezen.
De Hoogleeraar eindigt dit stuk, met de beschryving van den aard en de werking der Gittegom. Niettegenstaande dit middel over het algemeen zeer geweldig is, en daarom doorgaans, wanneer het alleen gebruikt wordt, in eene kleine gifte wordt voorgeschreeven, zo schynt het echter zomwylen in eene groote maate gebruikt te kunnen worden, zonder nadeel, inzonderheid tot het uitdryven van den Lintworm. Werlhof gaf dit middel, ten dien einde, zonder onderscheid van sexe, tot twintig greinen; en zo de worm daar door niet ten eersten wierd uitgedreeven, herhaalde hy die gifte ten volgenden dage, en zelfs nog wel eens op den derden dag. By deeze gelegenheid deelt de Hoogleeraar de beschryving van het geheim van Clossius mede, 't geen dikwyls met goed gevolg, tegen dit ongemak,
| |
| |
gebruikt is, en 't welk ook voornaamelyk werkt, door eene ongewoone hoeveelheid van dit geweldig middel; bestaande hetzelve uit de drie volgende voorschriften:
1o. ℞ Mercur. Dulc.
Lapid. Caner. ā ā gr. X.
Pulv. Bezoard. Stahlii gr. V.
M.F. Pulv.
2o. ℞ Ol. Amygd. Dulc.
Syr. Flor. Persic. ā ā Ʒvj.
M.F. Linctus.
3o. ℞ Gummi Guttae gr. XXXVI.
Herb. Card. bened.
Pulv. Marchion ā ā gr. XX.
Rad. Angelic gr. X.
M.F. Pulv. aequal. No. iij.
Hy maakt een begin met het poeder No. 1, 't geen 's avonds ten negen uuren wordt ingenomen; twee uuren laater, dat is ten elf uuren, neemt de Zieke de likking No. 2; en ten volgenden dage, 's morgens ten zeven uuren, neemt hy het eerste poeder van No. 3. Zo de worm hierdoor niet ras wordt uitgedreeven, neemt hy eene tweede gifte ten negen uuren, en zo zulks nog niet voldoende is, neemt hy zelfs het laatste poeder, ten half elf uuren voor den middag. Het komt ons intusschen voor, dat dit middel niet zeer geschikt is voor schraale en gevoelige gestellen.
|
|