Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1800
(1800)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 281]
| |
Verhandeling over de uitwerking van het Licht op de Planten; eene Redevoering van den Hoogleeraar vrolik, over de eenvormige werking der Natuur in het voortbrengen van Plantgewassen; en een uittrekzel uit het Werk van coquebert, over het nieuw Systema der Maaten en Gewigten der Fransche Republiek. Tot slot is hier by gevoegd een Brief van de Schryvers der Nieuwe Scheikundige Bibliotheek aan den Recensent van gemelde Tydschrift, in de Algemeene Vaderlandsche Letteroefeningen; tot welken, als ons in 't byzonder raakende, wy ons thans zullen bepaalen. Gemelde Schryvers zyn ten hoogsten te onvreden over het slot onzer Recensie van het 4de Stuk hunner BibliotheekGa naar voetnoot(*), in 't welk wy waren terug gegaan tot hun 2de Stukje, waar in zy een uittrekzel hadden gegeeven van den Scheidkundigen Almanach van göttling voor 1797, betrekkelyk tot het bereiden van den Ether; aangaande welke Recensie wy, na naauwkeurig onderzoek der zaak, dus eindigden: Thans bleek het ons dus zonneklaar, dat de Schryver der Scheikundige Bibliotheek, door het over het hoofd zien des overgangs van göttling, van de bereiding van den Vitriolischen tot den Salpeter Ether, zyn bericht, aangaande deeze beide geheel van elkanderen in aard verschillende bewerkingen, ineen gesmolten, en dus een onverstaanbaar en belachlyk geheel had geleverd. Op deeze zeer gegronde aanmerking antwoorden thans onze Schryvers, dat zy maar alleen in 't algemeen van göttling's ontdekking gewaagd, en geen enkel woord over Vitriolischen Ether in 't byzonder hebben geroerd; en dat, daar zy voor Beoeffenaaren der Scheikunde schryven, het gewis niet noodig was, aan te merken, dat die vloeistoffen, welke na het eindigen der bewerking onderzocht, en bevonden wierden uit Ether en Salpeterlucht te bestaan, by de bewerking van Salpeter Ether zelve gevormd waren. Voorwaar een schoone uitvlucht! Göttling geeft eene beschryving van eene nieuwe zeer voordeelige werkwyze, om den Vitriolischen Ether te bereiden, doch die alleen dat product afzonderlyk raakt, en op geenerleye andere zoort van Ether toepasselyk | |
[pagina 282]
| |
is. Hier van geeven de Schryvers deezer Bibliotheek een kort bericht, en thans geeven zy voor, dat zy niet over Vitriolischen Ether in 't byzonder, maar over die vloeistoffe in het algemeen hebben gesprooken. Wanneer dus deeze Bibliotheekschryvers een uittrekzel uit eenig Werk maaken, hebben zy, zo het schynt, het recht, om geheel iets anders voor te draagen, dan eigentlyk de Schryver, uit welken zy een uittrekzel geeven, bedoelde, en mogen dus hunne Leezers, zo men zegt, ongestraft Knollen voor Citroenen verkoopen! Wy zouden het hier by kunnen laaten berusten, zo niet de gemelde Schryvers zich niet ontzien hadden, ons zedelyk character aan te tasten, en onze zwakheid te beklaagen, met welke wy, tot het bereiken van een of ander oogmerk, de waarheid, ten nadeele van anderen, in een verkeerd daglicht zouden hebben geplaatst. Kon dat geene, het welk göttling, aangaande de voordeeliger bereiding van den Vitriolischen Ether, heeft geschreeven, met eenige mogelykheid, worden begreepen, als iets, dat de bereiding van den Ether in het algemeen betreft, wy zouden moeten zwygen. Dan daar het tegendeel zonneklaar is, gelyk een ieder zal kunnen zien, die het gemelde Werkje van bl. 67 tot 76 gelieft te leezen, zo vinden wy ons verpligt, de zwakheid onzer Bibliotheekschryveren dubbel te beklaagen: ten eersten, om dat zy hunne dwaaling, door middel van eene onwaarheid, hebben zoeken te bedekken: ten anderen, om dat zy van dezelve gebruik maaken, om, zo mogelyk, onzen goeden naam te bezwalken. Of onze Bibliotheekschryvers hier al, of niet, op willen antwoorden, is ons zeer onverschillig. Wy wenschen hen geluk, dat zy die fraaije periode van den onsterflyken albinus hebben gevonden, met welke zy ons, op eene geleerde wyze, in het Latyn zeggen, dat zy, als wy de pen wederom mogten opvatten, ons niet zullen antwoorden. Dewyl wy nu ook wel dienen te toonen, dat wy in die taal niet geheel onbedreeven zyn, zullen wy eindigen met het bekende van phaedrus:
Tumens inani Graculus superbia,
Pennas, Pavoni quae deciderant, sustulit.
|
|