zeer juist, dus hooren: ‘Menschen die schriklyk veel werk hebben om Jacobus te begrypen, als die groote vriend der deugd zegt; dat het geloof, zonder de werken, dood is; zullen hier alles te wettisch, te werkheilig vinden. Zy, die gemakshalve liever leeven zouden, zonder in God te gelooven, of zich weinig aan zyne wetten gelegen laaten liggen, zullen hier te veel gedweep en dweepery in vinden; maar zy, die hunne hoofdstudie van den mensch maaken, de vrienden der orde en deugd, zullen hier veel vinden, 't welk hunnen aandacht aangenaam bezig houden, en hun hart met gevoel vervullen zal.’
Met veel genoegen hebben wy de naïve en vernuftige Voorrede der Vertaalster gelezen, waarïn zy hoofdzaaklyk sommige Boekbeoordeelaaren gispt, wegens hunne liefdelooze en onbedachte uitspraak over geschriften, die, al voldoen dezelven juist aan hunnen geoefenden smaak niet, echter voor de behoeften van veele min gevorderde tydgenooten wel berekend zyn.
‘Het meest,’ (dus laat zy zich onder anderen uit) ‘waarover ik met de Recensenten verschil, bestaat hierïn: zy verbeelden zich, dat men noch goed, noch nuttig schryft, zo men niet voor hun en hunne Lezeren schryft; zy oordeelen over schriften, opgesteld voor den land- en werkman, als een Fransche kok over den schotel van een' arbeider zoude oordeelen: zy keuren af, dat men de pen opneemt, indien men niets oplevert, dat voor geoefenden smaaklyk is. Is dit wel redelyker, dan dat men zoude eischen, dat men op de weeklyksche markten niets bragt dan Ananassen, de fynste tuinvruchten en groenten? dan keurig wild en gevogelte? dan dat men in groote Steden niet duldde, dat 'er gaarkeukens en kleine kroegjens geöpend wierden; maar alleen aanzienlyke logementen? dat de Regeering de brood- en koekenbakkers hunnen winkel deedt sluiten, om niets dan banket en confituuren te laaten verkoopen? dan dat men den smit wegjaagde, om den horologiemaaker in zyne plaats te stellen.’ .....
En elders aldus:
‘Een ongeoefend leesächtig man noemt platte rymen, gedichten; voor hem zyn zy het: hy wordt daardoor zoo geleerd, zoo gesticht, zoo vervrolykt, zoo in verwondering weggerukt, als wy door den Sterrenhemel van van Alphen, de Odes van Feith, of de Ossian, zoo onovertrefbaar schoon door van de Kasteele vertaald, dat men het Engelsch moet kennen om die vertaaling te kunnen bewonderen! Geef eene degelyke huisvrouw en moeder, uit deze classe, eene dankzegging voor genooten spyzen, in vier regelen, waarïn hemel rymt op gewemel, en God rymt op genot; en zy zal het een danklied noemen, dat haar zoo treft, als ons het gebed van