Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1800
(1800)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 130]
| |
Godsdienst, Deugd, Natuur en Voorzienigheid. Een Leesboek voor het Algemeen IIde Deel. Te Leyden, by A. en J. Honkoop, 1799. In gr. 8vo. 199 bl.Het tweede Deel van dit nuttig WerkjeGa naar voetnoot(*) behelst eene verscheidenheid van XXX Stukken, meerendeels bestaande in zedekundige verhaalen, uit de beste, meest Hoogduitsche, bronnen overgenomen, die een aantal merkwaardige en treffende gebeurtenissen en aanmerkingen bevatten, ten hoogsten geschikt tot verbetering van hart en zeden. Zo dat dit Werkje met recht den titel draagt, met welken het pronkt, en tot een algemeene lectuur verdient aangepreezen te worden. Om ons zeggen met een voorbeeld te staaven, zullen wy een deezer zedelyke verhaalen geheel overneemen, en wel het XII, voorkomende onder den titel van Voorbeeld van groote eerlykheid in een Jood. ‘In Berlyn (zegt de Schryver) leeft thans nog een Jood, Joseph genaamd, een zeer eerlyk en braaf man, die daarom ook van elk, die hem kent, hooggeacht wordt. Hy onderhield zich, langen tyd, van den handel in oude klederen en schoenen, zeer kommerlyk, gelyk veele van zyns gelyken doen, en verdiende daarby dikwyls weinig meer, dan zout en brood. Hy was hier echter mede te vreden, en dankte God, dat hy hem althans dit dagelyks verleende. Eindelyk stierven twee van zyne kinderen, en daardoor werd zyn toestand nog veel beklaaglyker; want hy moest, om dezelve te kunnen begraaven, byna al het weinige, dat hy nog had, verkoopen, hoe noodig hem deeze dingen ook waren. Kort na dit ongelukkig voorval werd zyne vrouw ook ziek, met welke hy twintig jaaren zeer te vreden en vergenoegd geleefd had. Dit smertte hem onbeschryflyk; en daar hy niemand betaalen kon om haar op te passen, en hy het haar aan geene hulp wilde laaten ontbreeken, verliet hy haar ziekbed geen oogenblik, en in veele nachten kwam hem geen slaap in de oogen. Op deeze wyze kon de goede man zyn handel geheel niet voortzetten, en dus weinig of geheel niets verdienen. Meer dan eens moest hy hongerig te bed gaan, zonder te weten, van waar hy den volgenden dag eenige penningen tot brood of geneesmiddelen bekomen kon. Hy gaf ook aan deezen en geenen begoederden zynen nood beweeglyk te kennen, maar werd al dikwyls op eene zeer onchristelyke wyze afgeweezen. De traanen liepen hem, by zulke gelegenheden, vaak uit de oogen, maar hy droeg echter met geduld zyn lot, vertrouwde op God, die | |
[pagina 131]
| |
den geenen niet verlaat, hy mag Jood of Christen zyn, die oprecht spreekt en handelt. - Op eenen dag, als hy geheel geen brood had, en zonder eenig uitzicht treurig langs de straaten ging, riep een jong Heer hem in, en bood hem eenige klederen ter verkoop aan. Joseph bezag dezelve, deed 'er een bod na, en werd het met dien Heer eens. Daar hy echter geen geld had, zo verzocht hy de klederen voor hem te bewaaren, terwyl hy het noodige geld eerst van een anderen Jood borgen moest. De Heer beloofde op hem te wagten, en Joseph liep spoedig tot zyne bekenden, die hem te vooren wel geld geleend hadden; dan deeze vorderden ditmaal zo veel renten voor het weinige geld, dat hy noodig had, dat hy 'er niet toe besluiten kon. Hy kwam dus weder hy den Heer, en verhaalde hem met traanen, hoe het hem gegaan was, en dat hy nu de klederen niet kon koopen. De jonge Heer voelde christelyk medelyden met den armen Jood, en zeide tot hem: indien gy een eerlyk man zyt, dan wil ik het u alles op trouw en geloof geven; gy kunt het my betaalen, als gy 'er toe in staat zyt. De arme Joseph bedankte hartelyk voor het vertrouwen, dat men in hem stelde, en verzekerde teffens dien Heer, dat het hem niet berouwen zou, dit gedaan te hebben. - Hy ging naar huis, bezag de klederen nader, wat zy waard waren, en, eene knieband beziende, ontdekte hy iets tusschen het bovenste en de voering; hy merkte ras, dat het geld was, en vond drie aanzienelyke stukken goudgeld, die vermoedelyk uit den doorgesleeten zak daar in gevallen waren. Ylings nam hy zyn hoed, en liep vol blydschap tot den Heer, van wien hy de klederen gehandeld had. Hier, riep hy verblyd uit, hier heb ik iets gevonden, dat niet my, maar u, mynheer! toebehoort, drie schoone gouden stukken! De jonge Heer stond meer verbaasd over de eerlykheid van den Jood, die, niettegenstaande zyne groote armoede, echter dit gevonden geld niet behouden had, dan over het geld zelfs. Hy drukte Joseph vriendelyk de hand, ging eenige keeren nadenkend door zyne kamer, en zeide toen: hoor, myn vriend! ik bezin my, dat ik dit geld voor een geruimen tyd verlooren heb, en nooit had ik gedagt het te zullen wedervinden. Het zal het uwe zyn, dewyl gy zo eerlyk zyt; en de klederen, die gy van my gekogt hebt, schenk ik u nog daarenboven. Joseph was door dit aanbod zeer getroffen; hy wilde echter het geld niet aanneemen, want, zeide hy, men moet zich geene eerlykheid laaten betaalen, wyl die een pligt is, die elk mensch schuldig is! - De braave Heer verzekerde hem, dat hy dit geld thans niet noodig had, en zonder dat genoeg had om te leven; hy zou het dus als een geschenk aanmerken, dat God hem gaf, zyne kranke vrouw daar van verkwikken, en 'er zich zelven ook wat van te goed doen. Hy nam het dan | |
[pagina 132]
| |
aan, en keerde met honderdvoudigen dank jegens God en zynen weldoener naar huis. Een gedeelte besteedde hy aan de herstelling van zyne vrouw, by welke hy een bekwaam Geneesheer riep; een ander gedeelte gebruikte hy, om, van tyd tot tyd, noodige levensmiddelen te koopen, en het overige lag hy in zyn' koophandel. Deeze werd van God zo zichtbaar gezegend, dat hy zich, zonder eenig bedrog, dagelyks vergrootre. Joseph had daar by het geluk, zyne vrouw spoedig weer hersteld te zien, en hy kwam na verloop van eenige jaaren in zeer goede omstandigheden. - Hy dagt toen aan dien Heer, wien hy, naast God, zynen welstand te danken had, en liet eene fraaije zilveren tabaksdoos maaken, op welke deeze woorden te lezen waren: Uit dankbaarheid van den armen Joseph De jonge Heer nam dit geschenk zeer gaarne aan, en bewaarde het by zyne kostbaarheden. Als 'er naderhand van Jooden gesproken werd, verhaalde hy altoos, tot eer van Joseph, de gantsche geschiedenis, en vertoonde dan teffens de aan hem geschonken tabaksdoos. Wy leeren hier uit, dat niet alle Jooden slegt en oneerlyk, en niet alle Christenen braave menschen zyn; maar dat, onder alle volkeren, zulke by God aangenaam zyn, die Hem vrezen en recht doen.’ |
|