Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1800
(1800)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijOntdekkingen in de Zuidzee, en Berichten aangaande de la Perouse en zyne Tochtgenooten, opgemaakt uit spooren van zyne Reis, op onderscheidene Eilanden en Landen der Stille Zee gevonden; als mede aangaande een groot Eiland, thans door Fransche Vlugtelingen bewoond. Uit het Fransch vertaald. 2de Stuk. Te Haarlem, by F. Bohn, 1799. In gr. 8vo. 267 bl.‘Wy zullen niet verwylen, om, by de uitgaave van het tweede Stuk deezer Ontdekkingen in de Zuidzee, onze eigene Nieuwsgierigheid en die onzer Leezeren te voldoen,’ | |
[pagina 82]
| |
luidde het slot des Berigts van het eerste StukGa naar voetnoot(*). Overeenkomstig hier mede namen wy het Boekdeeltje, dit tweede Stuk bevattende, onverwyld ter leezinge, en toeven niet met onze berigtgeeving. Veel wonderbaars was ons, in het eerste Stukje, reeds voorgekomen, en beloofden wy ons niet minder in dit tweede. Een berigt van een groot Eiland, door Fransche Vlugtelingen bevolkt, wekte de nieuwsgierigheid; in geen geringe maate werd zy voldaan; doch niet weinig ten koste van de Geloofwaardigheid des geheelen Berigts. De korte Inleiding of Voorreden, door ons overgenomen in het Verslag des eersten Stuks, hadt reeds iets raadzelagtigs; en dusdanig is ook het slot: ‘Zo gy het ten algemeenen nutte noodig mogt oordeelen, de berichten, die ik u zende, in het licht te geeven, of het afschrift 'er van na Europa over te zenden, heb dan de voorzorg om de Naamen weg te laaten of te veranderen, en uit te wisschen of achter te houden al het geen op de strekking der verschillende landen, en op de onderscheide hoogte van derzelver ligging, waar op wy ze gevonden hebben, betrekking heeft. Hier is iets uitgelaaten. Na de redenen, die ik u opengelegd hebbe, gevoelt gy, van hoe veel gewicht het is, hieromtrent tot aan eene nieuwe orde van zaaken stilzwygen te bewaaren.’ Wat van dit alles zyn moge, wy moeten iets van den inhoud deezes zeldzaamen Verhaals melden. Nieuwsgierig is men zeker, hoe deeze Franschen gezegd worden hier gekomen te zyn, en dit onbewoond Gastvrye Eiland, gelyk het genaamd wordt, bevolkt hebben. Onze Briefschryver trof 'er den Graaf de *** aan, voorheen Capitein op Fransche Schepen, waar van hy, geduurende den ganschen Americaanschen Oorlog, de Geheimschryver geweest was. Deeze Graaf gaf het volgend berigt: ‘Wy zyn Edellieden uit Bretagne, Poitou en Anjou, byna alle Fransche Zee-Officieren. Om den storm, in Frankryk ontstooken, te ontwyken, hadden wy ons verwyderd, in de meening dat het van geen langen duur zou zyn.’ - Hier in vonden zy zich misnomen, door de gruwelen, die in Frankryk voorvielen, niet noodig hier over te schryven. De Graaf vaart voort: ‘Het was niet mogelyk in een Land te blyven, waar de misdaad voor deugd gehouden werd, waar het moorden Vaderlandsliefde geworden was. - Wy verkogten onze goederen, en namen de wyk na Engeland. Andere ysselykheden wagtten ons daar. Wy troffen 'er duizenden uitzinnigen, even lafhartig, even bloeddorstig als de eersten, aan. Deezen hadden Frankryk niet verlaaten, dan om 'er het vuur | |
[pagina 83]
| |
en zwaard in te voeren; ten einde een ydelen waan en nietige voorregten staande te houden. Deeze ongelukkigen schroomden niet de vereenigde magt der Vorsten van Europa tegen hun Vaderland op te hitzen, en hunnen schendigen arm te leenen in 't zelve van een te scheuren.’ Hoe het Engelsch bewind over deeze verwarringen juichte, dezelve opstookte, en door Frankryk Frankryk zogt te verwoesten; hoe het verdrag te Pilnitz daar toe moest dienstbaar weezen, en de aanzienlykste Fransche Ridders, by de pooging om Frankryk te herwinnen, ten oogmerk hadden om den laageren Adelstand in de voorhoede te plaatzen, schetst de Graaf, en vaart voort: ‘De geenen, die zich weigerden te wapenen tegen hun ongelukkig Vaderland, zagen zy met den nek aan, en overlaadden ze met allerlei smaad. - Om door deeze stroomen van misdryven en Partyschappen niet te worden weggesleept, was het niet genoeg, Engeland te verlaaten; men moest zelfs geheel Europa ontwyken: en dit is het, het welk wy gedaan hebben. In den aanvang kwamen wy, ten getale van tachtig Persoonen, allen hoofden van Huisgezinnen, byeen, ten einde onderling te raadpleegen, wat ons in zulk een verschriklyken rampspoed te doen stondt; en wy beslooten ons op een der Eilanden in de Zuidzee te gaan vestigen, welverzekerd daar menschen te zullen aantreffen, die veel minder slegt dan de Europeaanen zyn. - Ten dien einde kogten wy drie groote Schepen, behalven een Fluitschip, voorzagen ons van Paarden, Koebeesten, en Werklieden van allerlei soort, die ons wilden volgen. Verscheide Franschen, die by onze eerste byeenkomst niet waren tegenwoordig geweest, verzogten ons daar naa om in onze uitrusting te mogen deelen. Zo zyn wy allen te zamen vertrokken, voerende met ons onze Vrouwen, onze Kinders, onze rykdommen, enz. en onze onderneeming is in alles gelukkig geslaagd.’ De tyd des aankomsts dier Volkplantelingen wordt gezegd den achttienden van Louwmaand des Jaars 1793 geweest te zyn. De Graaf geeft eene uitlokkende beschryving van het Eiland. By de aankomst onzer Reizigeren, en de aanduiding waar zy geland waren, zeide de Graaf: ‘Ligt gy met uw schip achter het gebergte met die groote opening, gy zult 'er geen schipbreuk lyden: geduurende eenigen tyd, dat men daar in komt, is men als in een doosjen; maar ik verzeker u, het is een val: als men 'er in dit Jaargety eens binnen raakt, blyft men 'er ook: gy hebt dus zes maanden voor de hand om uit te rusten!’ Dit tydsverloop bleeven zy aldaar, en alles beantwoordde aan de vriendlyke uitnoodiging. Geen onthaal guher, geen vriendschapsbetoon ongemaakter. Zy deelden in den overvloed der Eilanderen. Zo deeden ook de medekomenden met een | |
[pagina 84]
| |
Schip na de Kaap de Goede Hoop gezonden, en weinig tyds naa onze Reizigers aangeland. Voor de aankomelingen, voor de blyvenden worden in alleryl huizen gebouwd. Overvloed dekt steeds den disch der Inwoonderen, wier Provisioneele Wetten hier opgegeeven worden. Men mag van dezelve in 't algemeen zeggen, dat zy uitkomen op Wast en vermenigvuldigt; schoon betaamlykheid 'er alzins in heerscht. Onze Schryver verlieft op een der Dogteren zyns Vriends - trouwt - wordt een deelgenoot der nieuwe Maatschappy, en welhaast tot een werkzaame Eerepost verheeven. - De zwangerheid zyner Egtgenoote, hier voor de Gehuwden noodwendig, om het anders daar gesmaakt geluk niet te vergallen, voltooit zyne vreugde. Veele beroeps- en andere bezigheden geeven hem gelegenheid om nadere kundschap van de Landsgesteltenis op te doen; veele Persoonen in derzelver Characters te beschryven; Uitvindingen, waar over wy ons verbaazen moeten, te vermelden, als, by voorbeeld, die van het Buskruid, daar gemaakt, in alle opzigten veel beter dan men het elders aantreft. Het mangelt niet aan tusschenvoorvallen, die de tooneelen veelvuldig doen verwisselen. - Ongelukken gebeuren 'er - zedelyke wangedraagingen vinden 'er plaats; de eerste worden verholpen, de laatste gestraft. Zeer heeft ons vermaakt het geval van een Fransch Marquis, die de Gelykheid, welke 'er anders, met de noodige ondergeschiktheid, heerschte, niet kon verdraagen, en, van alle weezenlyke verdiensten ontbloot, anderen vervoerde om die zelfde rol van rang onderscheiding te speelen. Hun straf was, voor eenigen tyd, de tafel te dienen. Onze Schryver hadt, in zyn doortrekken van het Eiland, een ruw stuk Gouds gevonden. Hy meende, als eerste ontdekker, met het berigt hier van, dank te zullen behaalen; doch kreeg berigt, dat het Goud hier geenzins onbekend was, als zynde het Zand der Rivieren 'er vol van; en dat het niet opgezameld werd, dan wanneer men het noodig hadt om een der Schepen tot het haalen van Koopwaaren uit te zenden. Van het geheim onderrigt, kreeg hy last hetzelve te bewaaren, en 'er niet van te spreeken tot de Portugeezen, zyne voormaalige Reisgenooten, ‘uit vrees dat zy trek mogten krygen om het geluk der Eilanderen te stooren, en een aanslag op hunne vryheid te doen.’ Het is, in de daad, zeldzaam, dat onder de menigte Portugeezen, te deezer gelegenheid op het Eiland hun verblyf langer en korter houdende, geene Ontdekkers waren van dit geliefd Metaal hier niet schaars aan te treffen. Immers wy leezen met zo veele woorden: ‘Wy vinden het Goud in het Zand van onze Rivieren, onder de steenen, die onze wa- | |
[pagina 85]
| |
terstroomen met zich voeren; op de keisteentjes van onze kleinste beeken; het groeit in onze bergen; het schittert op onze rotzen; en wy gaan 'er over, zonder ons de moeite te geeven om het te verzamelen.’ - Nogthans hebben zy een Schatbewaarder, die by zekere gelegenheid staaven Goud in gereedheid bragt. Schoon de Schryver veel, de Natuurlyke Historie des Eilands betreffende, geboekt hadt, vinden wy agter aan, Uittrekzel uit het in 't Portugeesch geschreeven Handschrift van den Heere de torribio, die de Ryken der Natuur op het Gastvrye Eiland, van hem een Paradys geheeten, doorloopt, en zo veele zeldzaamheden opgeeft, als by het zeldzaame, in de Beschryving te vinden, wel voegt, en tevens dient om ons van de door ons vermeende Verciering des geheels te verzekeren. - Wy meenden 'er nog iets van het Goud te zullen aantreffen; doch de Schryver zegt ons in een naberigt op dit Uittrekzel: ‘Ik heb het Artykel van de Paareloesters en dat van de Metaalen geheel achter gehouden; dit is volgens afspraak met den Heer torribio, die ten deezen aanzien ons geheim weet.’ Dan, wat 'er ook van de Egtheid of Verciering deezer Ontdekkingen in de Zuidzee zyn moge, het laat zich wel leezen. De Berichten, de la perouse betreffende, zyn zeer schaars, en dan nog niet zeer belangryk; ook zouden deeze, schoon veelvuldiger en belangryker, weinig of geene waarde krygen, als ons denkbeeld van Verciering gegrond is. |
|