Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1800
(1800)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.Joseph, in Leerredenen, door P. van der Breggen Paauw en M. Stuart, Christenleeraars by de Remonstrantsch - Gereformeerden te Amsterdam. IIIde Deel. Te Amsterdam, by J. Allart, 1799. In gr. 8vo. 405 bl.Het leezend Publiek ontvangt hier mede den laatsten bondel der Leerredenen van twee Kerkleeraaren, die, aan een der gedenkwaardigste en leerrykste leevens-verhaalen, in de gewyde Geschiedenis geboekt, met lof, en tot veeler nut en stigtinge, hunnen arbeid gewyd hebben. Betuigden wy, by herhaalde aankondiging, ons genoegen over beider Mannen arbeid, by de afgifte van dit laatste Deel vinden wy geene reden, om onze goedkeurende oordeelvelling in te trekken. Immers stemt de manier van behandelinge, in allen opzigte, met de voorheen gehoudene genoegzaam overeen. Niets blyft ons dan nog over, dan, eensdeels, onzen wensch te uiten, dat, door het aandagtig leezen van deeze Leerredenen, veelen mogen genoopt worden ter verkryginge der gemoedsgezindheden en ter beoeffeninge der deugden, tot welke de hier ontwikkelde leevensbyzonderheden des Egyptischen Regents zoo veele aanspooringen bevatten; en, anderdeels, om ginds en elders iets ter proeve op te zamelen. Vooraf zullen wy de moeite van het overschryven van de titels der Leerredenen ons getroosten; zy zyn de volgende: Jakob by de blymaare van joseph. Gen. XLV:16-28. Jakob trekt met de zynen naar Egypte, of nadere ontwikkeling van het plan van Gods Voorzienigheid. XLVI: 1-7. De ontmoeting van jakob en joseph in Egypte. XLVI:26-34. Joseph de edelmoedige en wyze Verzorger der zynen. XLVII: 1-12. De Egyptenaars door joseph gespysd, of de onwaardeerbaarheid des dagelykschen Broods. XLVII: 13-26. Jakob in Gosen, of de | |
[pagina 2]
| |
Godvruchtige Grysaard. XLVII: 27. - XLVIII. De Zegeningen van den stervenden jakob. XLIX. De Begravenis van jakob. L:1-14. Joseph's vergeving zyner Broederen. L: 15-21. Joseph's Dood en Character. L: 22-26. Nu eene en andere proeve zullende mededeelen, verwagt, misschien, de Leezer, dat wy de ontmoeting van jakob en joseph niet onvermeld zullen laaten. Aandoenlyk, inderdaad, is dit tooneel, zelf in de verbeelding. Nog meer aandoenlyk wordt het, zoo als het hier is opengezet. Zie hier eenige beelden uit de teekening der onderscheidene aandoeningen, welke Vader en Zoon, kort vóor de ontmoeting, vervulden. ‘Gelyk ik my den ouden jakob voorstel, (zoo schildert de Redenaar) nu eens in diepe gedachten verzonken, dan weder met ten hemel geslagene oogen van vreugdetraanen dryvende; zoms den mond vol hebbende tot zyne Schoondogteren en de Vrouwen zyner Kleenzoonen van dien joseph, dien zy gedeeltlyk nog nimmer zagen; dan weder geheel gehoor zynde naar derzelver voorstellingen en verbeeldingen van de zamenwooning met zulk een voornaamen en edelmoedigen bloedverwant, van wien elk zich eene byzondere beeldnis in den geest gevormd heeft: zoo verbeelde ik my den vaderminnenden joseph, den grootmoedigen weldoener zynes ganschen geslachts, rustloos werkzaam in zyne gedachten en byzondere gesprekken, nu eens over het zalige zyner aanstaande ontmoeting, dan eens over de schikkingen, waar toe 's Vorsten gunst hem heeft in staat gesteld. Zyne Echtgenoot en Zoonen kennen zoo wel, als zyn Vorst, de oorzaak zyner geduurige mymering. Aan de eersten deelt hy dezelve voorzeker openhartig mede. ô! Zyn Vader, zoo als hy hem voor den noodlottigsten dag zynes jeugdigen leevens kende, zoo als hy hem in de dagen zyner kindschheid liefkoozend aan den hals hing of om de knieën huppelde, is hem nog zoo leevendig voor oogen, als ware hy maar drie en twintig uuren van hem af geweest. Dien Vader zal hy wederzien, - zal by hem zyn, - zal steun en troost van hem erlangen!’ Eindelyk ontvangt joseph de tyding van 's Vaders aankomst in Gosen, en beschryft, of liever schildert, de Redenaar aldus de zamenkomst: ‘Liet de vervoering, waarmede hy (joseph) opgewacht werd, den Aartsvader thands geene bepaalde gedachten meer vry; de snelheid, waarmede hy hem tegen ylde, vergunde jo- | |
[pagina 3]
| |
seph zelven geen verder overleg; het verlangen van zyn hart rende echter zyne snelste rossen nog vogelvlugt voorby. De nedergeslagene tenten vielen hem op juda's aanwyzing eindlyk in het oog; hy hoort het geblaat der kudde; hy onderscheidt de perzoonen, die haar bewaaken; hy onderkent zyne overige Broeders; zyn oog zoekt vliegende onder hun naar zynen Vader. Vader zelf behoeft nu de aanwyzing zyner Kleenkinderen niet; spoediger, dan hy nu weder verwachten kon, valt hem de aanrennende wagen in het oog; daar ziet hy twee perzoonen naast elkander; de een is juda, de ander - moet zyn joseph zyn; jakob treedt vooruit, om zich aan hem te vertoonen; joseph ziet, herkent hem duidlyk; nu moeten de paarden hunnen loop verdubbelen; by dit vliegen scheenen zy eenen oogenblik te vooren stil te staan; de heete wielen rooken en houden nu nog bezwaarlyker, dan de paarden zelven stil; het rydtuig staat, joseph springt van boven neder en valt jakob aan den hals, en weent lange aan zynen hals. ô! Ziet gy het, M.T. (zo gaat de Redenaar voort) hoe beiden hier slechts één schynen te wezen; hoe vast geklemd; hoe om en om elkanders hals gestrengeld; hoe sluitend mond op mond gedrukt; geen woord kan tusschen zulke lippen door; de ziel zelve ontmoet zich op deze boorden; zelfs de adem vindt geen doortogt. Dit zal verstikkend zyn! Maar - daar breekt joseph los; hy weent; dit geeft hem lucht; ziet, hoe zyne traanen vloeijen langs 's Vaders gryzen baard, - zoo zeeg geen Hermons daauw op Sions toppen neder; - zy vonkelen, die traanen, als diamanten voor de kroon der Oudermin! Nog duurt dat zielzaligend geween; de Grysaard is de eerste, die weder lucht tot woorden krygt; zyne lippen hebben zich ontworsteld; zy willen spreeken; hoort toch haare taal, die is: ‘dat ik nu sterve, nadat ik uw aangezicht gezien heb, dat gy nog leeft!’ Nu sterven in zulk een heilgenot! Kan dit uw hart niet draagen israel, 't welk zoo veel leeds verdroeg? - Ja wie zou niet moeten beeven voor de verwiszeling van zulk een zalig oogenblik, 't welk, al duurde het bestendig voord, toch eenmaal door den dood zou afgebroken worden? Die taal is de hoogste toon der dankbaarheid daar nevens, die nu geenen wensch op aarde door Gods gadelooze liefde te vervullen heeft. - De omhelzing heeft een einde, en nog heeft joseph zynen Vader geen woord toegesproken! | |
[pagina 4]
| |
Maar was dit noodig, was zulks natuurkundig mogelyk? De Aartsvader mogt eenen afgebroken toon uiten, - de ouderdom en het verdriet hadden zyn hart meer bekoeld: joseph kon niet spreeken. ‘Een middelmaatig Dichter of min getrouw Geschiedschryver mogt beiden lange redenen in den mond gelegd hebben: mozes doet dit niet;’ met deeze woorden van niemeyer eindigt de Redenaar zyne schets der zeer aandoenlyke ontmoetinge. Niet twyfelende, of veelen onzer Leezeren zal stuart's fikse hand, in het schetzen van karakters, uit 's Mans Romeinsche Geschiedenis bekend zyn, zal by hen het verlangen natuurlyk weezen, dat hy aan eene karakterschetze van joseph zyne welversnedene pen zal gewyd hebben. Het opschrift der laatste Leerrede vervult die verwagting; en willen wy uit dezelve de hoofdtrekken overneemen. Naa verscheiden overfraaie aanmerkingen, omtrent joseph's natuurlyken en zedelyken aanleg, welke, onzes ondanks, ons bestek gebiedt over te slaan, laat stuart zich in deezer voege uit: ‘Het gevreesde zwak van hoogmoed, de bron van zoo veele schriklyke zonden, mag ons met zekere angstvalligheid doen denken aan zynen wandel voor God: wy hebben dien slechts te herdenken, en reeds hier zal hy voor u, die te recht de vreeze Gods als het begin van alle wysheid acht, in den edelsten tooi der beminnelykste en eerwaardigste Godsvrucht voorkomen. - Godsdienstig onderwys der jeugd, eerbiedige opmerking op Gods wegen, stille overdenking Zyner toezeggingen, hadden hem eene maate van verlichting in zyne Godskennis gegeven, welke zyne eeuw verscheidene eeuwen vooruit was. “De mensch mag kwaad denken, God stuurt zyne daaden ten goede; wederwaardigheden des leevens ontzenuwen geen vertrouwen op Hem; Hy openbaart Zich nimmer zonder Zich verstaanbaar te willen maaken; Hem alleen behoort de straf en vergeving; zich wreekende treedt de mensch in de plaats van God; aan Zyne beloften kan zoo min twyfel hechten, als aan Zyne Voorzienigheid; Zyn wil is de allerhoogste wet; daar die bekend is, geldt geene andere bedenkingGa naar voetnoot(*):” ziet daar zyne Godskennis, wel geen- | |
[pagina 5]
| |
zins tot die hoogte opgevoerd, waarin de Zon der Gerechtigheid zich by de volheid des tyds vertoonde, maar echter met eene helderheid omgeven, die verrukkend afsteekt by de duistere begrippen van zyne en nog zeer veele volgende dagen. - De beoefening dezer Godskennis was in hem waare Godsvereering. Dezelve deed hem den aanval der ontucht wederstaan, alle gevoelens van eigene wraak verfoeijen, tegenspoed in blyde hoop, voorspoed in dankbaarheid verdragen, in een afgodisch land, zelfs met de dogter eenes Afgodspriesters gehuwd, zynen kinderen Godverëerende naamen geven, en, eindelyk, in het volmaaktste vertrouwen op de beloften van den Eenigen Waarachtigen ontslapen. Schoon de waare Godsvrucht alle plichtsbetrachting in alle andere betrekking van zelve insluit, heeft de heillooze huichelaary der menschen eene rechtmaatige, doch ontëerende, onvoldaanheid over 's menschen zedenlyke waarde voordgebragt, wanneer niet daadlyk de inachtneming van alle andere betrekkingen even duidlyk, als die tot den Allerhoogsten voor ons enkel schynbaar, blykt. Voor joseph echter, wiens gansche gedrag zulk eene uitmuntende zedenlyke eenheid voordbragt, als zyn gansche aanleg uitmaakte, zou deze onderscheiding nimmer gemaakt zyn: aan dezelve willen wy ons nogthands gaarne onderwerpen, verzekerd, dat elke proef van zyne waarde haaren prys verhoogen moet. Voor anderen was joseph in de veelvuldigste betrekking alles, wat gy van zynen aanleg kunt verwachten, ja zelfs meer. In het algemeen was hy een deelnemend menschenvriend, wiens hart zoo welwillend jegens de onbekende gevangenen in den kerker, als rustloos werkzaam voor het duurzaam welzyn eenes ganschen Volks was. In de onderscheidendste leevensstanden stond hy met eene rechtschapenheid, welke hem even schierlyk als slaaf het vertrouwen zynes Meesters, als in het charakter van Staatsdienaar de blyvende gunst van zynen Vorst bezorgde. Even geschikt, om zelf te gebieden en de zwaarste bevelen zonder wederspraak te doen gehoorzaamen, als om zelf te gehoorzaamen en in de moeilykste verzoekingen trouw te blyven, gaf hy het zeldzaam voorbeeld van eenen ongelasterden, tot zynen dood verëerden Staatsman, en van eenen dienstknecht, die den kerker boven de schande van zynen Heer verkoos. In nadere en tederer betrekkingen, waarin zoo vaak de Groote man | |
[pagina 6]
| |
geheel anders wordt gekend, dan in zynen openbaaren werkkring, en waar de charakterkunde echter de zekerste trekken uit de ongeveinsde houding des huishoudelyken leevens opzamelt, is joseph eigenlyk voor ons de Groote man, daar toch de waardy van zyn staatkundig bedryf ver buiten onze bereekening ligt. Als Zoon is hy het gehoorzaame kind, het geen aan der Broederen wangedrag geen deel neemt; de dienstvaardige Zoon, die zich eenzaame en lange wegen getroost ter Vaders geruststelling; de vuurige Vaderminnaar, wiens hart op het hooren van den vadernaam hem breekt; de dankbaare verzorger des ouderdoms van hem, die hem alle zyne zorgen in vroegere dagen had waardig geacht. - Als Broeder mogt zyn afkeer van het kwaad en 's Vaders heimelyke vooringenomenheid hem den schyn van bedilzucht, overbrenging en verwaandheid in de oogen zyner Broederen geven: hy echter had hun lief, bedoelde nimmer wraak van het geleeden leed, was slechts omzichtig by hunne wederöntmoeting, en toonde daarna eene grootmoedigheid en broedertrouw, die te groot scheenen voor hun min edel en zelfverwytend hart, maar die tot aan zyn leevensëind met zulk eene zorgvuldigheid voordduurde, dat wy hem stervende konden hooren zeggen: “gy verliest my, maar God zal voor u zorgen!” - Als Echtgenoot schynt de geschiedenis, aan haar byzonder doel te zeer bepaald, ons geenen trek over te laten. Hy won by zyne asnath slechts twee Zoonen, is hier het gansche bericht: maar dit zelf, M.T., is my genoeg, is meer dan gy van zynen aanleg wachten kondet. Hy, de Zoon eenes Vaders, die vrouwen en byzitten had, de afstammeling van Voorvaderen, by wien de veelwyvery in zwang was, bleef getrouw aan zyne eenige huisvrouw. Het is waar, de Egyptische wet verbood den Priesteren de veelwyvery: maar joseph was geen Priester, was zelfs geen Egyptenaar. En waar toch was de strengste huwelykswet ooit de waarborg voor de huwelykstrouw der Vorsten? - Even weinig teekent mozes van hem aan als Vader: maar dat weinige wordt weder meer, dan zyn aanleg kon belooven. Joseph den Zoon eenes Vaders, die zynen Broeder het eerst geboorte-recht ontvreemdde, waar in deszelfs Moeder hem, ter misleiding van izaäk, behulpzaam was geweest; die eene partydige liefde onder zyne kinderen had laten blyken, en van dezelve niet terug gekomen was tot aan zyn leevensëind, - hebben wy zich eerst | |
[pagina 7]
| |
zien bemoeijen, om jakob zynen zegen toch niet te doen verwarren over zyne Zoonen, en daarna gereed gevonden, om even dankbaar en met gelyke liefde de kindskinderen des min gezegenden, als die des meergezegenden te zien gebooren worden op zyne knieën. Voor zich zelven, eindelyk, was joseph al dat geen, wat hy met zoo groote, wyze en zoo edele deugd moest zyn. De tegenspoed, hoe fel die hem ook sloeg, kon den blos des inwendigen vergenoegens van zyn gelaat niet weeren; de voorspoed, tot welke hoogte die hem bragt, kon hem zyne zorgvuldige bedachtheid nooit ontnemen; omhuld in zyne eigene deugd en godsvrucht, drongen de godlooze laster en yskoude ondank zoo min, als de blaakende hitte der hofgunst, tot zyn hart door. - Zyne leefwyze moet zeer maatig en geregeld zyn geweest, want hy leefde lang voor zulk eenen man, en zyn einde naderde met merkbaare schreden. In één woord: (zoo eindigt deeze karakterschets) joseph bragt den voortreflyksten aanleg mede in alle standen en omstandigheden, en leverde het voorbeeld eener zedenlyke grootheid, die de slaafsche ketenen in gulden ciersel van de deugd verkeert, en vorstlyken luister als het flaauwe maanlicht kwynen laat by den schitterenden zonnegloed der zedenlyke gerechtigheid.’ Agter deeze Leerredenen ontmoeten wy eene Narede, van welke wy nog een kort verslag zullen doen. Onder een vloed van woorden, koomt de hoofdzaaklyke inhoud hierop neder. In de Voorrede voor het Eerste Deel hadden onze Leeraars zich voorbehouden, de bedenkingen en aanmerkingen, welke tegen hen zouden ingebragt worden, in eene Narede te beantwoorden. In de waarschynlyke onderstelling schynen zy, derhalven, geleefd te hebben, dat op hun Werk een aanval zou geschieden: eene onderstelling, vreemd, eenigermaate, in Schryvers, die voorzeker geene ongunstige gedagten omtrent hunne Leerredenen moeten gevoed hebben, naardien zy anderzins, naa het uitspreeken derzelven, niet tot de openbaare uitgave zouden besloten hebben: een lot, welk, onder de duizenden Leerredenen, welke jaarlyks aan Gemeenten by monde worden voorgedraagen, alleen de zulken bejegent, die, immers naar het oordeel der Opstellers, boven den grooten hoop, eene byzondere uitsteekendheid bezitten. Intusschen zyn de Leeraars in hunne verwagting te leur gesteld. Zelf daar wy van hun werk met goedkeuring gesproken hadden, | |
[pagina 8]
| |
schynt ook dit hunnen byval niet weg te draagen, als hadde onze taak gevorderd, bepaaldelyk de redenen onzer goedkeuringe te melden: iets, waartoe wy de verpligting zien noch erkennen. Waartoe dan dit gedeelte der Narede? Wy weeten het niet. Ook schynen de Leeraars zelve van de noodzaaklykheid daarvan niet overtuigd te zyn, volgens hun eigen schryven, bl. 395 en 396. Een verder blyk van antwoord zonder tegenbedenking levert deeze Narede op, in de verdeediging van hunne opvattinge van het woord Ouderdom, Gen. XXXVII:3, door de meeste uitleggers in de beteekenis van Wysheid opgevat. Wy erkennen de gegrondheid der uitlegginge. Doch waarom de redenen deezer uitlegginge niet op de plaats zelve vermeld, 't geen, als onwelstandig in het beloop der Leerrede, in eene Aanteekening zeer voegzaam zou hebben kunnen geschieden? - Eindelyk ontmoet men hier nog eenige aanmerkingen op eene aankondiging van de bekende Leerredenen van den Hoornschen Leeraar b. van marken over joseph, in de Utrechtsche Courant geplaatst: aanmerkingen, welke van scherpheid niet kunnen worden vrygesproken, en welker ongepastheid den Broeder - leeraaren zedert is gebleken, door de verklaaring van Ds. van marken, hun gedaan; die ten gevolge heeft gehad, dat de volgende Nota ons ter plaatzing is toegezonden, die wy, woordelyk, hier wel hebben willen inlasschen: ‘Wy zyn door p. van der breggen paauw en m. stuart verzogt, ten behoeve van Ds. b. van marken, die voor hunnen voorslag bedankt heeft, om zynen brief, aan hun over dit onderwerp geschreeven, gratis verkrygbaar te maaken voor alle de bezitters hunner gedrukte Leerredenen, aan het Publiek te berichten: “dat Ds. b. van marken zich verklaard heeft, noch steller van de advertentie te zyn, waarvan in de aangehaalde Narede wordt gewag gemaakt, noch eenige kennis van dezelve gehad te hebben, en de bewuste advertentie, in zoo ver dezelve ten doel mogte hebben, het werk van de Pred. van der breggen paauw en stuart in een haatlyk licht te plaatzen, te verfoeijen, gaarne erkennende, dat het zelve zeer veele verdiensten heeft en alle aanpryzing waardig is.”’ Tot slot voegen wy 'er nevens, dat ons niet onverschillig was, het genoegen over onze goedkeuring van | |
[pagina 9]
| |
hun Werk, betuigd door Mannen als van der breggen paauw en stuart, wien wy, om meer dan ééne reden, hoogachting toedraagen, en daar van, by deezen, openlyke betuiging doen. |
|