Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1799
(1799)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBerichten van de colonie Sierra Leone.(Vervolg en Slot van bl. 591.)
De Bestuurders willen nu nog een uittrekzel uit de papieren van hunnen Gouverneur en Raad, over eenige omstandigheden van zyne reize, en zynen dood, mededeelen. ‘Naar het bericht van een bediende der Maatschappy, verliet hy Plymouth in volle gezondheid. Zoodra hy egter in de heetere luchtstreek kwam, voelde hy pyn in den hals, en had heevige hoofdpynen; ter gelyker tyd wierd hy angstig en onrustig; want hy scheen van de voorstelling der zwaarigheden, waarmede hy zou moeten kampen, te rug te schrikken. Ontelbaar waren de plans, die hy ontworp, tot uitbreiding van het Christendom, en opklaaring van zyne landslieden; maar het denkbeeld scheen hem altoos te kwellen, dat zeer veel | |
[pagina 610]
| |
hem in de uitvoering van zyn plan hinderlyk zoude zyn. De vrees, dat hy zyne plans zoude verydeld zien, scheen hem, hoe nader hy aan zyn vaderland kwam, sterker te benaauwen. De hitte deed hem daarby zeer sterk aan, en hy kreeg een zwaare koorts. In een der oogenblikken, dat hy eenige bewustheid had, bad hy den geenen, die dit bericht medegedeeld heeft, om hem te helpen in het maaken van zyn Testament. Hy gaf daarin het toezicht over zyne bezittingen aan zynen Broeder, tot welzyn van zynen jongen Zoon, en hy verzocht zynen Broeder zeer dringend, om alles aan te wenden, om een einde aan den Slaavenhandel te maaken. Toen hy Sierra Leone bereikt had, was hy geheel van zyn verstand beroofd, en naby den dood. Zyne Moeder kwam, met eenige jongere telgen van haar geslacht, naar het huis van den Gouverneur, alwaar hy lag; en zy zagen hem kort daarop sterven.’ De Gouverneur en de Raad merken aan, dat men zich geen begrip van de treurigheid zyner Moeder by zynen dood maaken kan. Zoo eindigde deze beminnelyke, verlichte Afrikaan zyn leeven, van wiens poogingen, wanneer hy in leeven gebleeven was, de Maatschappy zich de gewichtigste en uitgebreidste diensten had mogen belooven. Niettegenstaande zynen zoo vroegen en beklaagenswaardigen dood, heeft hy egter zyn vaderland eenen gewichtigen dienst gedaan, dewyl hy een merkwaardig voorbeeld van de uitwerking der opvoeding op de beschaaving der Afrikaanen, en alzoo een zeer bemoedigend en goed voorteeken aan zyne gelukkige landslieden gaf. Tegenwoordig bevinden zich twee Afrikaanen in Engeland, van welken de oudste omtrent achttien jaaren oud is. Zy worden hier, onder het opzicht van de Maatschappy, opgevoed; de een is de Zoon des tegenwoordigen Konings van Sierra Leone, de ander de Zoon van een Opperbestuurder, die niet ver van Freetown woont. De Bestuurders merken aan, dat, niettegenstaande zy, met opzicht van hunne gemoedsgesteldheid, zeer van elkander verschillen, zy toch, ten aanzien van hunne bekwaamheden en gezond verstand, aan Europeäanen van hunne jaaren geheel gelyk zyn.
In 1794 trof deze Colonie eene ongelukkige ontmoeting, welke haar, midden in haare tedere kindsheid, byna met den zekersten en schrikkelyksten dood dreigdeGa naar voetnoot(*). Den 27 Sept. kwam een Fransch Eskader, uit acht schepen van verschillende | |
[pagina 611]
| |
grootte bestaande, hier voor de Stad Freetown aan; een schip van 50, een van 24, een van 20, een van 18, een van 12 stukken, en drie andere vaartuigen. Aan wederstand was niet te denken; ook konde men geene goederen van de Compagnie redden, dewyl alle kanten van de zee voor den vyand open waren, en de vervoering te lande, zoowel wegens gebrek aan tyd, als wegens andere zwaarigheden, niet uitvoerbaar was. Men besloot dus zonder uitstel te capituleeren. De Franschen gaven egter de Colonisten geen tyd. Zy begonden, in weerwil van de gedaane uitnoodiging, te vuuren, en gingen daarin eenigen tyd voort, zonder op de geplantte vreedevlag acht te geeven. Eindelyk hielden zy op, landden, drongen in de huizen, en plunderden en verwoesteden alles, wat zy vonden. Newel, een Amerikaansche Slaaven-kapitein, welke op deze Colonie, omdat ze aan zyne winzucht in den weg stond, zeer gebeeten was, en het locaal zeer goed kende, was de aanvoerder van de vyanden; ook had hy hunne schepen in de Rivier Sierra Leone gestuurd. Met hem had zich nog een Amerikaansche Slaavenhandelaar verbonden. Beiden wendden alles aan, om de Franschen tot eene geheele verwoesting van de Colonie aan te zetten. De Gouverneur Macauly, van deze Amerikaanen zeer mishandeld, redde zich op het schip des Franschen Bevelhebbers, stelde hem voor, hoe vrywillig, en zonder eenigen wederstand, de Colonie zich overgegeeven had, sprak van het weldaadig doel van deze stichting, die zoo zeer aan de edele Fransche grondstellingen van menschenwaarde en menschenrechten gelyk was, en smeekte daarom, in naam der menschheid, om verschooning. Deze voorstellingen, en de aanmerking, dat de Franschen hier de werktuigen der wraakzucht van eenige menschenhandelaars waren, en, op deze wyze, den door hunne eigene Natie verfoeiden Slaavenhandel weder in zwang zouden brengen, maakten geenen indruk op den Franschen Bevelhebber. Zyn antwoord was: dat kan wel zyn, Burger! maar gy zyt Engelschen! Hy verwierp ook den voorslag van een contributie, of losgeld, en gebood daarop, alle de aan Engelschen behoorende huizen eerst te plunderen, en daarna te verbranden; het eigendom en de huizen der Zwarten moesten egter verschoond worden. Alle de Amptenaars van de Compagnie vlooden in de bosschen, of in nabuurige plaatzen. De gantsche Stad wierd met Franschen opgevuld, die alles, wat zy niet gebruiken konden, verwoesteden; zelfs de bibliotheek van de Compagnie, de drukperssen, mathematische en physische instrumenten, de zeldzaamheden van den Kruidkenner Afzelius. Ook de kerk wierd verwoest, predikstoel en klok ter neergeslaagen, zelfs de Apotheek, met alle daarin gevondene medicynen, vernield, alle vaartuigen en booten verbryzeld. Al het tot voedsel dienende vee en gevogelte, 't geen niet medegenoomen kon worden, | |
[pagina 612]
| |
wierd doodgeslaagen; daaronder waren 1200 varkens. Veele huizen en Compagnie-gebouwen wierden ook werkelyk verbrand; de verbranding der anderen wierd egter nog uitgesteld. Daar de magazynen der Compagnie alle in handen der Franschen waren, zoo liepen de inwooners gevaar van uitgehongerd te worden. Deze groote nood bewoog eindelyk den Franschen Bevelhebber, om onder de Colonisten vyf vaten ryst te verdeelen, waarby, eenige dagen achter een, eenig meel, varkensvleesch en brandewyn kwam. In deze treurige omstandigheid hadden de Engelschen nog bovendien het verdriet van te zien, dat the Harpy, het grootste Compagnie-schip, dat met eene lading, 10,000 pond sterling waard, vol van de noodigste behoeften, uit Engeland kwam, door de Franschen genomen wierd. 'Er waren op dit schip, onder anderen, eene menigte kostbaare artikels, planten, tropische gewassen uit de Koninglyke verzameling te Kew, ook broodboomen, waarmede men in Afrika proeven doen wilde. Alles wierd vernield. Zeer treurig was het hierby, dat, daar de schepen der veroveraars zich, wegens den ziekelyken toestand hunner manschap, in zoo zwakken staat bevonden, dat twee Engelsche Fregatten, hoogst waarschynlyk, dit gantsche Fransche Eskader hadden kunnen wegneemen, 'er zich niet een eenig Engelsch schip op de Afrikaansche kusten bevondt. Eindelyk, op den 13 October, vertrokken de Franschen, na 'er zich veertien dagen opgehouden te hebben, en lieten de verwoeste Colonie aan haar lot over. Het gebrek en de doorgestaane elende veroorzaakten hun smertelyke naweeën; eene algemeene ziekte overviel de gezamentlyke blanke Colonisten; daar het hun aan dienstig voedsel en geneesmiddelen ontbrak, zoo stierven zy in meenigte. Ook de Gouverneur en alle Amptenaaren wierden ziek. Van 120 matroozen stierven 'er 80. Maar van tyd tot tyd kwam 'er toevloed van leevensmiddelen uit het binnenste des lands, en met schepen uit Europa; de zieken genazen, en overal vertoonde zich de grootste werkzaamheid, om de geledene schade te vergoeden. De Compagnie rekende haar verlies op 55,000 pond st., maar hun eigendom in de Colonie, en de tot de verbetering van het land aangelegde gelden, daaronder begreepen, op 93,000 pond. Een aanmerkelyk voordeel, 't welk uit dit ongeluk ontsproot, was de veranderde denkwyze van een groot aantal nieuwe Schotten, die voor eenigen tyd uit Amerika gekomen waren, en zich hier nedergezet hadden. Onder hun bevonden zich 300 kinders. Tot hiertoe waren zy niet te beweegen geweest, om zich van de zeekusten te verwyderen. De nu ondervondene plundering leerde hen, om zich, tot hunne toekomstige zekerheid, in de vruchtbaare bergachtige oorden te begeeven, en daar te bouwen. | |
[pagina 613]
| |
Op het einde van Mei, 1795, kwamen 'er meer geruststellende tydingen uit deze Colonie te Londen aan. De Colonisten hadden hunnen yver verdubbeld, nieuwe plantagien aangelegd, en den handel met nabuurige volken trachten te bevorderen. Juist op dien tyd, was een geheel met akkergereedschappen, en andere noodige behoeften, belaaden schip uit Amerika, voor hun, die arbeiden wilden, een gewichtige vond. Ter gelyker tyd kwam 'er een afgezondene van de zich in Rhode Island bevindende Societeit der Negervrienden te Freetown aan, die, in naam van dit Philantropische Gezelschap, de Colonie ondersteuning toezeide, en te gelyk om de aanneeming van twaalf vrye, tot hiertoe in Rhode Island gewoond hebbende, arbeidzaame Negergeslachten verzocht, 't welk ook gaarn toegestaan wierd. In November 1796 was het vyandelyk bezoek reeds vergoed, en geheel vergeeten. De aan de kusten woonende menschenhandelaars, grootendeels blanke Amerikaanen, lyden, door de groote uitbreiding van de Colonie, in hunnen handel aanmerkelyk, en worden van tyd tot tyd, door hunnen heblust en yverzucht, tot woedende onderneemingen verleid. Zy zoeken de nabuurige Negerkoningen te overreeden, dat het plan van deze Britsche Colonien op hunnen ondergang, en op de bezitneeming van hun gebied, gericht is. Zy verbreiden daarvan de zinneloosste leugens, en verhaalen gruuwelen, welke de Amptenaaren van de Compagnie begaan zouden hebben. Wanneer de Koning van Rio Pongas den Engelschen toegestaan had, om aan de Rivier van gelyken naam eene Factory aan te leggen, zocht men hem door het bericht te verschrikken, dat nog onlangs de oude Koning van Sierra Leone te Freetown openlyk was gegeesseld, en dat dit lot hem ook te duchten stond. Evenwel, deze en andere lasteringen vonden, ongeacht de aanlokkende voorstellingen, waarmede zy ondersteund werden, geenen ingang by de Negers, die zich op hunne ervaring beriepen, dat deze Colonisten geene slaaven hebben wilden, dat zy zich overal goed en menschelyk jegens hun gedroegen, en alles, wat zy gebruikten, betaalden. Onder deze omstandigheden, en by het toeneemen van den tegenzin der Negers en hunne hoofden tegen den menschenhandel, durft men den wasdom van deze Afrikaansche Colonie met gegronde hoop te gemoet zien. |
|