| |
Proeve, over de voorzigtigheid van t'huis blyven.
(Een Engelsch Stukje gevolgd.)
Aan de Schryvers der Alg. Vaderlandsche Letteröefeningen.
medeburgers!
Niet lang geleden bevond ik my in een gezelschap, waar een Heer, die kortlings het leeven hadt ingeschooten by eene pooging om het leeven eens Vreemdelings te redden, het onderwerp was. Het speet my dat zyn gedrag de goedkeuring niet wegdroeg, welke men doorgaans gewoon is aan zodanige daaden te schenken. - Deeze dagt dat hy geen reden hadt om zyn leeven in de waagschaal te zetten voor dat van een Persoon hem geheel onbekend, en die misschien ver de minst waardige van beiden kon weezen. - Een ander misprees in hem de dwaasheid des bestaans, 't welk, gelyk deeze Beoordeel- | |
| |
aar opmerkte, geen kans altoos opleverde van te zullen slaagen. - Een derde merkte op, dat 's Mans eerste denkbeeld moest geweest zyn, dat van zyn eigen Familie en Vrienden, en om geene verlegenheid en droefenis over hun te brengen, ter zaake van eenen Vreemdeling dien niemand kende. - Andere gevoelens, even schrander, werden 'er in 't midden gebragt, wel eenigzins van elkander verschillende; doch zamenstemmende in dit punt, dat Zelfbehoudenisse het eerste beginzel was ons door Natuur geleerd. - Het gesprek eindigde met zeer veele aanmerkingen van eene oude Burgeresse, over de groote voordeelen der Voorzigtigheid, welke zy bekragtigde door stellig te beweeren, dat, indien deeze Heer t'huis gebleeven, of heenen gegaan was om bedaard zyne eigene dingen te doen, toen hy dit voorval zag, hy 'er het leeven niet by zou hebben ingeschooten.
Het was te vergeefsch, dat ik het gezelschap poogde te overtuigen, dat, naast het behouden van iemands eigen leeven, door een buitengemeen moedbetoon of zelfs list, kwam het behouden van het leeven eens Medemenschen; dat het laatste gelukkig voorval, myns bedunkens, zelfs by nadenken, een grooter genoegen schonk dan het eerste, 't welk gepaard ging met aandoeningen die eer van eene onstuimige en verschrikkende dan van eene behaaglyke natuur waren; dat de Heer, over wien het gesprek en de beoordeeling liep, niet kon gerangschikt worden onder de dwaashartigen; dewyl hy enkel bestaan hadt, 't geen honderden vóór hem met eenen gelukkigen uitslag ondernamen; dat hy, te dier oorzaake, veeleer onder de ongelukkigen dan onder de laakenswaardigen moest geteld worden; dat, toen hy den Vreemdeling in gevaar zag van te zullen omkomen, zyne ziel geheel vervuld geweest was met het éénig denkbeeld, hoe hem te redden en te behouden; dat hy niet twyfelde of het zou gelukkig afloopen, schoon de redding met moeite en gevaar vergezeld ging; en, eindelyk, dat, indien zyn ongelukkig lot aanleiding gaf om dergelyke onderneemingen te ontraaden, zulks vervolgens van heillooze gevolgen zou kunnen weezen, zelfs voor zommigen van het gezelschap, die, met geen grond van reden, konden hoopen, dat eenig mensch zyn leeven zou waagen te hunner behoudenisse, indien zyne belooning voor die daad alleen zou bestaan in aangezien te worden voor een dwaas, of althans voor een onvoorzigtig man, die niet op zyn eigen belang lette.
t'Huis gekomen, viel ik in peinzende gedagten over het onderwerp onzes gespreks, en over die soort van Wysheid, welke de menschen niet zelden ten toon spreiden, naa dat eene zaak voorby is. My schoot te binnen, dat ik niet zelden Wyshoofden van deezen stempel ontmoet had, die den mensch aanmerkten als een vrywerkend weezen in alles wat
| |
| |
hem wedervaart, en wier raad, indien men denzelven volgde, eene nieuwe Orde van zaaken zou invoeren, en eene nieuwe ongehoorde gedaante aan de Maatschappy zou byzetten, zwanger van zeer zeldzaame gevolgen.
Dit zou eene Revolutie van Voorzigtigheid, of een Constitutie van Voorzorg mogen heeten. Ik begryp dat de eerste groote hoofdafdeeling van derzelver Wetten zou weezen, dat ieder, om alle toevallen, waar voor leden en lyf blootstaan, zou t'huis blyven. - Men zal hier op zeker in 't midden brengen, dat zelfs het t'huis blyven niet volkomen dient om den mensch in 't leeven te bewaaren; dewyl 'er zo veele duizenden op hunne bedsteden sterven: doch desaangaande mag men zeggen, dat, schoon 'er veelen in hunne huizen sterven, buiten deuts de meeste halzen en heenen gebrooken worden, en dat, daar de ziekte hun binnen's huis wegsleept, buiten's huis de dood veel onmiddelyker volgt. t'Huis blyven zal, overzulks, eene menigte van onheilen voorkomen; als het nedervallen op straat, het op 't hoofd krygen van een steigering, het doodgestooten worden door een Os, het overreeden worden door Rydtuigen van verscheidenerlei soort, het verdrinken in 't ys by 't Schaatsryden, het beroofd worden door Straatschenders, enz.
Veelen hebben in de Kerken, en op andere openbaare Volksverzamelplaatzen, eene doodlyke koude gevat, welke hun, by het in agt neemen des gemelden regels van Voorzigtigheid, niet zou aangegreepen hebben. En, behalven 't geen gewoonlyk op straat de zodanigen wedervaart, wier laage leevensstand hun noodzaakt om te voet te gaan ('t geen zeker niet zonder gevaar is); zyn de Grooten en Aanzienlyken, die ryden, voor onheil beveiligd? Hebben wy nooit gehoord van breekende Koetzen, van hollende Paarden, zo dat de Rydtuigen aan splinters vliegen, en de menschen, 'er uit tuimelende, den hals breeken, of in 't water omkomen? En wat de Reizigers betreft, hoe zeer zy verwyderd mogen zyn van de steigeringen der metzelaaren en timmerlieden, of de ontmoeting van beestendriftdryvers, zyn zy in volkomene veiligheid? Zyn 'er geen Dieven, geen Moordenaars op den weg, geen slegte en versleetene Postwagens, die, breekende, de Reizigers van de steilte in de diepte plofsen; ontmoeten zy geen stroomende Rivieren, die hun inzwelgen, geen bruggen, die by het overryden zich begeeven?
Maar, 't geen bovenal de voorzigtige maatregel om t'huis te blyven aanraadt, is de aart en eigenschap van de groote waterplas, onder den naam van Zee bekend; lieden, welken zich te scheep daar op begeeven, ‘zitten,’ gelyk iemand het uitdrukt, ‘in eene gevangenis met gevaar van te verdrinken.’ Eenige bekwaame rekenaars hebben uitgecyferd, dat de Zee bykans zo veele lyken ontvangt als de aarde. Hoe verbaazend
| |
| |
onvoorzigtig, dwaas en dol, moet de man niet weezen, die zich op Zee waagt? Wat bestaat zulk een Mensch niet? Hy reist eenige honderd mylen verre, legt vyf of zes mylen in één uur af, om den dood als in den mond te vaaren, en dit op de verkeerdste en onredelykste wyze, om die te ontmoeten, zonder de anders gewoone voorlooper, Ziekte. Is dit verstandig? Voegt dit een redelyk en voorzigtig weezen? ô, Wanneer een Mensch, of door eigen dwaasheid, of by toeval, te land gevaar zyns leevens loopt, dan bevindt hy zich te midden van zyne Vrienden, die hem zullen helpen, als zy het zonder gevaar kunnen doen, of minder voor zichzelven, dan voor hem, bezorgd zyn; doch wanneer hy zich op den Oceaan bevindt, heeft hy geen Vrienden by zich; vrugtloos zal hy 'er om roepen. - Waarlyk, volgens het beginzel van Voorzigtigheid, moest 'er een Committé aangesteld worden, om toe te zien op die krankhoofdigen, die zich op Zee ten handel waagen. Wanneer wy hooren van schipbreuken van schepen, door toeval of met opzet ('t maakt in de zaak geen verschil) in de lugt gesprongen, van scheepsbooten door stroom en winden weggerukt, met de manschap in de diepte verzwolgen, wat hebbe men daar uit te leeren, wat moet ieder voorzigtig man daar uit besluiten, wat anders, dan dat deeze lieden, waren zy t'huis gebleeven by hunne Vrouwen en Kinderen, zulk een deerlyk lot niet zouden ondergaan hebben?
De waare weg, om toevallen en ongelegenheden van verscheidenerlei aart te ontgaan, is de oorzaaken daar van te vermyden; en, deeze oorzaaken wel bekend zynde, is het in ieders vermogen het hulpmiddel aan te wenden. Werd dit altoos gedaan, hoe veele jammeren en onheilen zou men ontwyken? - En, indien 'er eenig ander bewys voor het t'huis blyven, naa het aanvoeren van zo veele dringende, noodig ware, dan zou het my gemaklyk vallen aan te dringen, dat, in het ontmoeten van ongelukken, geen aanzien des persoons plaats hebbe. De dakpan, die, by een stormwind, of anderzins, van een huis valt, kan een Man dooden, uitgegaan tot het afleggen van een goede boodschap, of met een slegt oogmerk bezwangerd. De Straatroover, die den reizenden man aantast, en alles, wat hy by zich heeft, ontneemt, overweegt nooit of die reiziger aan dat geld eerlyk kwam, of hy het in eigendom bezit, of voor een ander draagt, of 'er een behoeftig Gezin door zou ondersteund worden, dan of het zou dienen op de speeltafel. Krakken van Rydtuigen, ontembaare Paarden, maaken hier in geen onderscheid. De zeegolven zwelgen den Capitein in, die vegt om hooger post in het Zeeweezen te beklimmen, en den Scheepling, die om buit te behaalen zyn naasten berooft en doodt. Hier sterft de wyze en de dwaas. - Niets, derhalven, kan 'er, volgens de beginzelen van Voorzigtigheid, zekerder weezen, dan dat t'huis te blyven, in alle op- | |
| |
zigten, en in alle gevallen, het veiligst en zekerst middel is, om alle toevallen, welke men buiten kan ontmoeten, te ontgaan.
De menschen, in 't algemeen, dit weet ik te over, hebben eenen afkeer van eenvoudige en onschadelyke middelen. Indien een glas met water, of een lepel vol melk, eene ongesteldheid zou geneezen, wie is er die niet liever een kostbaar en onbekend Mengzel uit een Apotheek zal neemen? - t' Huis blyven is daarom misschien in minagting en onbruik, dewyl het eenvoudig en in aller magt is. De bekende Arme robin waarschuwt nogthans zyne Leezers tegen kleine verzuimen. ‘Om het missen van een nagel, verloor men den hoef; om het missen van den hoef, verloor men het paard; om het missen van het paard, kwam de Ruiter om, hy werd ingehaald en verslaagen door den vyand; en dit alles gebeurde door het niet bezorgen van een nagel in een Paards hoef.’ - En zelfs dit klein verzuim zou niets betekend hebben, indien de Man het geringe middel, hier voorgesteld, naamlyk t'huis blyven, te baat hadt genomen.
Hoe zeer men de wyze Omzigtigheid, hier aanbevolen, moge versmaaden, wanneer wy tot rype jaaren gekomen zyn, zullen wy ons allen herinneren, dat onze Grootmoeders en Tantes gewoon waren het t'huis blyven aan te pryzen, als een veilig middel tegen gevaaren. - Een der nieuwbakkene Philosophen van deezen tyd zal waarschynlyk beweeren, dat, hetgeen goede Staatkunde in de Kindschheid is, noodwendig moet overeenstemmen met het stelzel der natuure, en dat Paarden, Wagens en Schepen, uitvindingen zyn der weelde, en strekken om den aardbodem te ontvolken.
Eer ik van dit gedeelte myns onderwerps afstappe, zal het noodig weezen, dat ik het stelzel van Voorzigtigheid aanpryze uit anderen hoofde, te weeten, dat, schoon, door de halstarrigheid des menschdoms, veelen hunner het oor 'er niet aan zullen willen leenen. 't zelve nogthans aan niet weinigen gelegenheid verschaft om eene groote maate van Wysheid ten toon te spreiden, met zeer weinig kosten, en een groot deel van Voorzigtigheid, met weinig gevaar van te mislukken, of teleurstelling te ondervinden. - Wanneer 'er een ongeval gebeurt, gelyk hetgeen aanleiding tot het schryven van deezen Brief gegeeven heeft, hoe veelen zyn 'er dan niet, die den naam van Wyzen krygen, enkel door aan te toonen, op hoe veelerlei manieren men het gevaar zou hebben kunnen ontwyken? Wanneer 'er een steigering of stelladie instort, 'er twee of drie Werklieden by omkomen, laaten wy dan wyslyk bedenken, op hoe veelerlei wyzen dit zou hebben kunnen worden voorgekomen: de Werklieden zouden te middagmaalen hebben kunnen weezen, toen het ongeval gebeurde, dan was geen hunner gevallen; men zou de steigering sterker hebben
| |
| |
kunnen maaken, dan zou dezelve zich niet begeeven hebben; de Werklieden hadden hun werk spoediger kunnen afdoen, en dan was de steigering niet ingestort door het lang daar op laaten van zo veel gereedschappen, enz. - In de daad, ik geloof dat 'er nimmer iemand was, ongelukkig genoeg van door Roovers ontbloot en uitgeschud te worden, of hy ontmoette een aantal salomo's, die, als het geval daar is, altoos wat te zeggen weeten; die elk hem, op hunne wyze, vertellen, hoe hy hun zou hebben kunnen ontgaan, en zyn geld behouden, - dan zy alle, hoe zeer zy ook overeenkomstig mogen spreeken met de striktste regelen van Om- en Voorzigtigheid, moeten onderdoen voor de bovengemelde oude Vrouw in myn gezelschap, ‘dat weinig ongelukken, buiten, de menschen overkomen, die t'huis blyven!’
Ik had eenigen tyd my zelven botgevierd in het zamenbrengen van dit mengelmoes van bedenkingen over het meermaals gemelde Onderwerp, wanneer ik ze op 't papier bragt om ze Ul. toe te schikken; doch bedagt tevens dat Gyleenige Aanmerkingen van een ernstiger aart 'er gaarne by zoudt vinden. Maar ik vertrouw dat uwe Leezers reeds de bedoeling van mynen Brief ten vollen begrypen, en het overboodig is langwylig te zyn om de zodanigen te berispen, die plaagende bedenkingen vol onbescheids voegen by een weezenlyk verlies van eenen toevalligen aart. - 't Zal niet noodig weezen een wenk te geeven, hoe veel wyzer het is, de gewoone toevallen deezes leevens te gemoet te treeden met een volkomen vertrouwen op de beschermende hulpe der Godlyke Voorzienigheid, dan zich te verlaaten op de zichzelve schaamende uitvlugten van lafheid en onvermogen.
Onze eigene beveiliging in 't oog te houden is ten vollen bestaanbaar met alle leevenspligten, en met alle eischen van moedbetoon en proefneeming. Medelyden met de ongevallen van anderen, en het daadlyk te werk stellen van redmiddelen, behooren tot de beste aandoeningen, en de noodwendigste leevenspligten ons opgelegd. Zy strekken ten algemeenen beste. De yver, welken wy betoonen voor anderen, is, als 't ware, een Fonds, op welk wy met vertrouwen kunnen trekken, wanneer wy onszelven in ongelegenheid bevinden.
Met een gemaakte wysheid aan te toonen, langs welke wegen iemand het gevaar zou hebben kunnen ontwyken, waar in hy verviel, is dikwyls zo onvoegzaam als overtollig. Geen mensch, die by zyn zinnen is, loopt het gevaar in den mond. Treft hy het aan, onder het waarneemen van zyn geoorlofd beroep, of overkomt het hem als hy de geoorlofde uitspanningen van een werkzaam leeven neemt, dan kan men niet zeggen dat hy het zoekt. Indien wy omzigtigheid aan- | |
| |
wenden, waar voorzigtigheid blykbaar noodig is, dan hebben wy zo veel gedaan als met rede van ons verwagt kan worden. Maar een leeven vol van geduurige vrees te leiden is een leeven van onnutte werkloosheid.
Geen mensch, wanneer hy zich op Zee begeeft, verwagt schipbreuk te lyden, of te verdrinken; geen mensch, die een reis te land onderneemt, verwagt met het Rydtuig om te tuimelen, of door Roovers overvallen te worden. Eene zekere maate van Voorzigtigheid is noodzaaklyk; maar een mensch kan niet altoos voorzigtig weezen; dewyl hy niet altoos in vermoeden van gevaar kan leeven. - Indien onze bedoelingen goed zyn, mogen wy ze met vertrouwen te werk stellen; en indien onze daaden deugdzaam zyn, mogen wy ze, zonder vrees, voortzetten. Geen mensch kan op een gepaster tyd sterven, dan wanneer hy bezig is met zyn pligt te betragten; maar de man, die zyn pligt verzuimt, enkel uit beweegredenen van Zelfzoekenheid ontleend, ontbreekt het zo zeer aan moed als aan menschlykheid.
Ik ben, enz.
C.C.
|
|