| |
| |
| |
Mengelwerk, tot fraaije letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.
Proeve over de pryslyke en laakenswaardige nieuwsgierigheid.
Weest niet Nieuwsgierig in onnoodige dingen.
eccles.
De overhelling des Menschdoms, om zich, in veele gevallen, bovenmaatig bot te vieren, is de rede, waarom wy gewaarschuwd worden tegen zaaken, die, in zich zelve beschouwd, niet schadelyk zyn, en alleen schadelyk worden door buitenspoorig gebruik en te veel toegeeven.
Nieuwsgierigheid, welke aangemerkt mag worden als de grond van alle kennis en wysheid, heeft het algemeen misbruik, waar aan de beste zaaken zyn blootgesteld, niet kunnen ontgaan, en gevolglyk vinden wy onder de vroegtyds gegeevene Wysheidslessen, dat wy ons voor te verregaande en onvoeglyke Nieuwsgierigheid moeten wagten.
Dit voorschrift, even als veele andere van gelyke heilzaame strekking, vinden wy bezwaarlyk volbrengbaar: deels, dewyl wy, in onzen jeugdigen leeftyd, niet altoos het hoogst mogelyk denkbeeld vormen van de wysheid onzer Leermeesteren; deels, om dat wy, hoe genegen ook om te gelooven dat 'er zodanig iets als te verregaande en onvoeglyke Nieuwsgierigheid bestaat, de Nieuwsgierigheid eene zo sterke drift, en de voldoening daar van zo genoeglyk vinden, dat wy alzins overhellen, om te gelooven, dat onze Nieuwsgierigheid niet onder die onvoeglyke soort moet gerangschikt worden, en dat onze geneigdheid, om naspeuringen te doen, verre is van tot het onvoeglyke te behooren. Door dusdanige bedenkingen maaken wy ons zelven gereedlyk diets, dat wy schuldloos veele andere goede voorschriften, welker
| |
| |
strikte onderhouding ons door lieden van jaaren wordt voorgeschreeven, kunnen onvolbragt laaten.
De Nieuwsgierigheid mogen wy hoofdzaaklyk in drie soorten onderscheiden; de nuttige, de schadelyke, en die alleen belachlyk is.
Nieuwsgierigheid mag gezegd worden nuttig te weezen, wanneer dezelve zich vestigt op voorwerpen, strekkende om den voorraad onzer kundigheden te vermeerderen; kundigheden, welke kunnen strekken tot opklaaring van ons verstand, tot verbetering van ons hart, of ons in staat stellen tot het bevorderen van het heil van anderen, door werken van verstand, vernuft, en algemeene uitbreiding van kundigheden. In deezen zin alleen is de Nieuwsgierigheid de grondslag van alle waare kundigheden. - Dezelve bestaat, vooreerst, in eene begeerte om kundigheden te verkrygen van de reeds gemaakte vorderingen, in eenigen tak van Weetenschap of Kunst. Ten anderen, om die vorderingen tot een hooger trap van volmaaktheid op te voeren. Dit noemen wy, zeer eigenaartig, Proefneeming. Deeze, 't zy dezelve slaage, dan niet, verdient lof, ter oorzaake van de beweegreden, welke ons aanzet, en zelden gepaard gaat met een volstrekt verlies van tyd en arbeid; naardemaal wy, schoon faalende in het rechtstreeks bedoelde oogmerk onzer naspeuringe, dikwyls ontdekkingen doen, in andere opzigten hoogst nuttig.
Eene Nieuwsgierigheid van deezen aart is het bykans overtollig aan te merken, dat nooit verdrukt of tegengegaan behoort te worden. Het is door de voldoening aan dezelve, dat de wereld den tegenwoordigen trap van vordering in kundigheden beklommen heeft. Het is door eene onaflaatende voortzetting van onderzoek en proefneeming, dat de onkunde meer en meer van ons verwyderd, de kennisverkryging gemaklyker gemaakt, en de Wysbegeerte ontdaan zal worden van de duisterheden en twyfelingen, welke dezelve nog veelerwegen bedekken.
Dan 'er is eene Nieuwsgierigheid, welke met den bynaam van schadelyk mag bestempeld worden. Van deeze zweeven ons veele voorbeelden voor den geest. De Nieuwsgierigheid mag gezegd worden schadelyk te weezen, wanneer dezelve zich vestigt op voorwerpen, die slegt en van eenen zedekwetzenden aart zyn; als, by voorbeeld, wanneer iemand een goed deel zyns leevens be- | |
| |
steedt om kunstenaaryen en handgreepen uit te denken en aan te leeren, om in het kaartspel anderen te bedriegen. - Schadelyk mag ook de Nieuwsgierigheid heeten, als dezelve in 't onvoeglyke loopt, voor den Man, die 'er zich aan overgeeft, die zich zelven en zyn Gezin bederft, door eene menigte van naspeuringen te doen, welker kosten hy niet kan draagen, noch reden heeft om te verwagten dat deeze van elders aan hem zullen goedgedaan worden. - Hoe loflyk en pryswaardig het voorwerp zyner Nieuwsgierigheid, op zich zelve beschouwd, ook moge weezen, voor hem is het schadelyk, voor hem geenzins aanpryzenswaardig. Geen mensch verdient lof om dat hy na het onmogelyke streeft, en, in het geval voorhanden, zou zeker geen mensch lof verdienen, dewyl hy voor hem onbetaalbaare kosten maakt, enkel om dat zyn oogmerk goed was.
De Nieuwsgierigheid om vreemde Landen te gaan zien, de Zeden van andere Volken op te speuren, is, op zich zelve beschouwd, zeer loflyk; maar verdient een Mensch lof, die, om deeze Nieuwsgierigheid voldoening te verschaffen, geld opneemt, 't geen hy voor 's hands weet niet te rug te zullen kunnen geeven? - Wy hebben ook Lieden gekend, die uitgestrekte en kostbaare Verzamelingen maakten van Natuurlyke Zeldzaamheden, Gedenkpenningen, Oudheden en Schilderyen. Zulke Verzamelingen aan te leggen, is, op zich zelve beschouwd, eene pryswaardige Nieuwsgierigheid; doch te meermaalen schadelyker dan eene der bovengemelde soorten. Menschen, die zich door deeze zugt laaten inneemen en wegsleepen, strekken veeltyds ten speelbal, en worden de prooi, van Bedriegers, die de kunstgreepen verstaan om Zeldzaamheden der Natuure naa te bootzen, of zelfs zodanige te vervaardigen als in de Natuur nooit bestonden. Wy herinneren ons hier een Hoogleeraar in Duitschland, die zyne Leerlingen, tot verveelens toe, afmatte met het opspeuren van Zeldzaamheden der Natuure, en hun in den Herfst voorstelde, hoe hy ten oogmerke hadt, by 't naastvolgend Voorjaar, met hun na eene zekere door hem bepaalde plaats te gaan, op welke hy meende een schat van Zeldzaamheden der Natuure te zullen opdelven. Zyne Kweekelingen bevlytigden zich dien Winter, om eene groote menigte Zeldzaamheden der Natuure, die de verbeelding hun ingaf, te vormen, in kleur en zelfstandigheid gelyk aan die men ter aangeduide plaatze wel hadt aan- | |
| |
getroffen. Zy bragten, van tyd tot tyd, dezelve derwaards, en begroeven ze ter behoorlyke diepte. De Voortyd kwam; de Hoogleeraar trok met zyne Studenten ter bestemde plaats. Hy stondt verbaasd over de menigte en de onvoorbeeldlyke zeldzaamheid der Stukken daar aangetroffen. Hy wenscht zich des geluk, brengt dien schat t'huis, en zet zich om dezelve af te tekenen en te beschryven; hy doet ze in Plaat brengen, geeft ze met eene Beschryving uit, besteedt groote
kosten aan een Foliant met veele Plaaten, die niets behelsden dan de bedriegende Zeldzaamheden, door de handen zyner in dit stuk onvermoeid arbeidzaame Studenten vervaardigd. - Hoe veelvuldig zyn niet de naamaakzels van oude Penningen, van oude Munten? - Welk een aantal is 'er voorhanden van Copyen in Schilder- en Tekenkunst? - Veelen dier Verzamelaaren, in een en ander vak, hebben, by het vertoonen van hun Natuur- of Kunstschat aan kundiger en afgerigter oog, bevonden, dat zy hun geld voor nietswaardige prullen uitgaven, en dat zy, hunne Nieuwsgierigheid in die stukken botvierende, eerlooze knaapen geld in den zak jaagden, of zich lieten bedotten door afgerigte bedriegers.
De Nieuwsgierigheid, welke ik dusverre onderscheidde in eene nuttige en schadelyke, betrof voornaamlyk die hoogere takken, van welke de wereld veel leerings of de Nieuwsgierige zelve veel nadeels ontvangt. Maar de derde soort van Nieuwsgierigheid, welke ik met den naam van belachlyk bestempelde, is de wydstrekkendste van alle.
Niet oneigen zou men ze Huislyke Nieuwsgierigheid kunnen noemen; dewyl dezelve grootendeels zaaken des huislyken leevens betreft. Eene soort van Nieuwsgierigheid, zeer wel en te over bekend, overal waar gezellige zamenleeving gevonden wordt, en die zich op naspeuringen van veelerlei aart uitlegt. Deeze is noch altoos nuttig, noch altoos schadelyk. Zy is byzonder eigen aan zwakke en laage zielen, die 'er geen byzonder goed of kwaad mede voorhebben, maar alleen eene oogenbliklyke voldoening beoogen, zonder verder te zien; en ook voldaan zyn, als zy dit slag van nieuws mogen opzamelen, en op hun beurt by even laagzieligen weder uitkraamen. Eene soort van Nieuwsgierigheid, ‘welke,’ gelyk zeker Schryver zegt, ‘zich menigmaalen bepaalt by bloote kennis, en tot welker opzameling de ziel
| |
| |
eerder wordt aangezet om 'er na te streeven, door zugt om het ledige, 't welk by hun plaats heeft, aan te vullen, dan door hoop om 'er eenig voordeel mede te doen.’
In de daad, geen beter omschryving kan 'er van gegeeven worden, dan door het eene ongemaklykheid van onkunde te noemen. De hoop van voordeel kan zeker nooit in de harssens van lieden van deezen laagen stempel, en hoe groot is derzelver aantal, opkomen. - Indien, by voorbeeld, myn Buurman Gasten krygt, wat verscheelt het my, wie die Gasten zyn, hoe veele schotels hy opdischt, hoe veel kaarssen zyn gastzaal verlichten? Hoe genoeglyk is het egter voor eenen Nieuwsgierigen van deeze soort, dit alles te weeten; op te merken elken gast als hy intreedt; na te snuffelen hoe veelen zich aan de speeltafel schikten; hoe veelen opstonden om te dansen; hoe veelen by de vles zitten bleeven; wie aan de speeltafel won, wie verloor; wie den dans opende; hoe zy gekleed waren; wie by de vles bleeven, tot zy meer dan genoeg gedronken hadden, en lastig werden voor de Dames.
Iemand moet geen aandeel altoos hebben in dit slag van Nieuwsgierigheid, waar van ik thans spreek, die zaaken van deezen aart voor niet belangryk houdt. - Nogthans, hoe kan men zulk een schat van kundigheden bekomen, zonder tegenwoordig te zyn in het huis, waar dit alles omgaat? Dit is eene schynbaar geduchte tegenwerping; maar, dank zy der Nieuwsgierigheid! de middelen, om die zwaarigheid uit den weg te ruimen, zyn, in ruimen overvloed, voorhanden. - Myn Buurman en ik hebben geene zonderlinge kennis aan elkander, wy houden geene onderlinge verkeering; maar onze Dienstbooden hebben die aangenaame gemeenzaamheid, welke hun wederzyds aanzet om de voorvalletjes in den huize te vertellen, niet min te hunner eigene onderrigting, dan om aan de begeerte van hun Heer en Vrouw te voldoen. Door hun kryg ik, derhalven, de volkomenste voldoening van deeze soort van Nieuwsgierigheid. - 't Is waar, ik ben onkundig van de juiste maate van waarheid in de berigten my medegedeeld; maar dit baart geene zwaarigheid altoos, en dient alleen om den aart deezer Nieuwsgierigheid te beter uit te leggen. Zy wordt naamlyk even zeer voldaan door valschheid als door waarheid; zy is 'er alleen op gesteld om een zeker aantal antwoorden op een
| |
| |
zeker aantal vraagen in gereedheid te hebben; en, indien het gebeure, en dit valt menigvoud voor, dat 'er in die berigtgeevingen iets wonderbaars, ja zelfs iets onwaarschynlyks, voorkome, de voldoening, daar uit geraapt, is, uit dien hoofde, niet min volkomen. Nieuwsgierigheid is eene soort van kwaal, die weggenomen moet worden, en de Lyder valt niet zo kieskeurig, dat hy na de middelen vraagt, of des een naauwluisterend onderzoek doet.
Ik weet niet regt, hoe het 'er mede gesteld is; maar wy hooren, nu en dan, wel eens spreeken van Vrouwlyke Nieuwsgierigheid, en men wil dat deeze eene zeer groote gelykvormigheid met de laatstbeschreevene hebbe. - Het zou eenen Schryver, die, gelyk ik doe, verlangt geleezen te worden door veele van de schoone Sexe, kwaalyk voegen, eene beschuldiging van dien aart, op een lossen grond, aan te neemen. Ongetwyfeld vindt men eenige voorbeelden van dien aart onder goede en voorzigtige Huisvrouwen; doch ik vermoede, dat het alleen is op 't land, of in kleine Steden, waar zy geene gelegenheid hebben om die onverschilligheid ten opzigte van elkanders gedraagingen aan te leeren, welke een gedeelte uitmaakt van het Stelzel des tegenwoordigen Fatsoenlyken leevens. - Ik zal, derhalven, van dit haatlyk onderwerp afstappen, en myne aanmerkingen over de Nieuwsgierigheid besluiten, met een paar Portraiten op te hangen, die den aart der Nieuwsgierigheid, in tegenstelling van de Onverschilligheid, duidelyk kenschetzen.
Thomas en willem zyn twee Broeders; doch zo ongelyk aan elkander, dat zommigen hun voor volstrekt vreemd van den anderen, of zelfs voor vyanden, aanzien. Thomas is een Man van eene onbeperkte Nieuwsgierigheid; willem een alleronverschilligst Stoicyn. Thomas is 'er zorgvuldig op uit, om alle dingen te hooren, te zien, en te weeten; willem verlangt niets te hooren, te zien of te weeten, dan 't geen hem zelven, of zyne Vrienden, onmiddelyk raakt. Zy zyn beiden, want wie is dit niet heden ten dage, Politieken; maar terwyl thomas aan de deur staat te wagten, wanneer de Nieuwspapieren worden afgegeeven, om ze terstond in handen te krygen, wagt willem met alle geduld tot den volgenden dag, wanneer hy by zyn ontbyt de Nieuwstydingen, op zyn gemak, leest. Ontstaat 'er brand in de Stad, of 'er even buiten, thomas kan zich niet wederhouden om 'er heen te snellen; terwyl geen aanzoek willem zou overhaalen
| |
| |
om uit zyn bedde op te staan, of de brand moest in de buurt en met daadlyk gevaar voor hem vergezeld weezen. Is 'er een Zeilparty, thomas maakt 'er by te weezen, om te weeten wie de vlag wint; willem verwondert zich, dat iemand niet eenige uuren, of tot den volgenden dag, kan wagten, om zodanig een nieuwtje te verstaan. Thomas, hoewel hy geene kennis van paarden heeft, verzuimt geene Harddraavery, schoon ze op eenigen afstand gehouden wordt, by te woonen; willem, schoon een goed ryder, gaat nimmer eene Harddraavery zien. Thomas gaat den eersten avond, dat 'er een nieuw spel gespeeld wordt, na den Schouwburg; men mogt het stuk maar ééns vertoonen; willem gaat 'er nimmer, of 'er moet een stuk aangekundigd zyn, 't welk jaaren lang de goedkeuring heeft weggedraagen.
Komt 'er een Persoon van aanzien, of met eenig hoog Character bekleed, in de Stad, thomas stelt zyn leeven in gevaar, om 'er het eerste gezigt van te hebben; willem wagt, om zyn eigen woorden te gebruiken, tot de groote Man goedkooper te zien is. Moet 'er iets vreemds door de Stad komen, thomas huurt een plaats, klimt op een staketzel, op een lantaarnpaal, met leevensgevaar; terwyl willem zich op zyn kamer verheugt, dat hy buiten het gedrang is, en na niets omkykt dan 't geen hy op zyn gemak voorby zyn huis ziet gaan. Thomas is brandend nieuwsgierig om de Historie te weeten van twee Heeren, die digt by hem in het Koffyhuis zaten; willem betuigt geen spelde te willen geeven voor hunne Geschiedenis, al ware dezelve gedrukt, en met getuigenissen bevestigd. Is 'er een gerugt op straat, thomas laat alles, waar aan hy bezig is, leggen, om te gaan zien wat 'er te doen is; willem bekreunt zich aan geene geluiden, dan de zodanige, welke hy kan doen ophouden, met aan zyne schel te trekken, en zyne Dienstbooden te zeggen dat zy wat stiller moeten weezen.
Zeldzaam ziet men die twee Broeders zamen wandelen. Zy mogen eens ten zelfden tyde uitgaan; maar thomas schiet schigtig voort, om te verneemen wat 'er vooruit te doen is; willem loopt een tredje langzaamer, op dat het volk uit den weg moge weezen. Thomas loopt op straat als een snuffelende hond, ziegezaagende, op dat hem niets ontgaan moge; maar willem gaat rechtuit, en betreedt geen meer gronds dan volstrekt noodzaaklyk is om hem ter beoogde plaats te brengen. In een vreemde
| |
| |
Kerk instappende, wil thomas weeten, wie op den kanssel staat? hoe lang hy te dier plaatze geweest is? en hoe veel diens Jaarwedde zy; willem luistert alleen naar 't geen de Leeraar zegt, en tragt 'er vrugt uit te haalen. Thomas geraakt met een Vreemdeling in gesprek, en zoekt hem uit te lokken om zyne geheele leevensgeschiedenis te vertellen; willem praat met een Vreemdeling, om dat diens onderhoud hem gevalt, of om dat hy het niet voeglyk kan ontgaan. Thomas heeft een hevige begeerte om Strafoefeningen by te woonen; willem zou een groot deel wegs bezyden om ryden, om dezelve niet te zien.
Het valt gereedlyk op te maaken, dat Broeders, zo wydverschillende in hunne najaagingen, in hunne gesprekken niet zeer eenstemmig zyn. Thomas beschuldigt willem, dat hy geene Nieuwsgierigheid heeft; willem voert thomas te gemoet, dat hy niets dan Nieuwsgierigheid is. Thomas beweert, dat willem zo wel in een woestyn als in de Stad zou kunnen woonen; willem zegt daar op, tegen thomas, dat hy zyn verblyf wel in een woestyn mogt neemen, dit was beter dan zyn tyd verkwisten in het loopen opzoeken van voorwerpen niet bezienswaardig, onder welke 'er waren, die hy zich moest schaamen te gaan zien, en van welke hy geene kennis van weezenlyk nut kon opdoen. ‘Hoe!’ valt thomas hem in de rede, ‘is een Zeilparty, is een Harddraavery, is een openbaare Intrede, een Vierdag van een groote gebeurtenis, niets?’ - ‘Ja,’ antwoordt willem koeltjes, ‘voor de daar in betrokkene Partyen, en als men ze eens gezien heeft, komt het al op 't zelfde uit.’ - - Meer zou hy 'er bygevoegd, en het onderhoud tot eene ongevalliger hoogte opgevoerd hebben; maar thomas hoorde op een Doedelzak blaazen, en stondt op om te zien wat dit beduidde.
Nieuwsgierigheid is, derhalven, nuttig en pryzenswaardig, naar gelange van de voorwerpen, op welke dezelve zich vestigt. Laage en zwakke zielen houden zich ter voldoening van dezelve met beuzelingen op; een erger slag van Omloopers en Lediggangers met voorwerpen die niet alleen de Nieuwsgierigheid voldoen, maar desgelyks stoffe van kwaadaartigheid en nyd verschaffen, en andere der gezelligheid nadeelige driften in beweeging helpen. - Men moet zich hoogst verwonderen, hoe
| |
| |
veele dingen de menschen verlangen te weeten, die hun van geen dienst ter wereld kunnen weezen. Deeze geaartheid is egter zeer ongelukkig; want dezelve verslindt veel tyds, veel van die oogenblikken, welke wy moeten besteeden om kennis op te doen van 't geen goed, en te betragten 't geen nuttig is. Dat wy ons, derhalven, de onkunde getroosten van dingen, die van geene aangelegenheid altoos zyn; al ons onderzoek en vlytbetoon besteeden aan die voorwerpen, welke de aangelegenste voor ons zyn, als redemagtige en voor de onsterflykheid geschikte weezens.
|
|