gen eertyds de kern uitmaakten van eenen Berg, welke door regenwater, en daar uit ontstaande vloeden, verbrooken is. De Rots werd hier door kaal, en blootgesteld aan de vereenigde werking van water en vorst; deeze maakten de deelen zagt, en, als 't ware, sponsagtig. Die trapswyze afneeming vaart voort onder ons oog. Het water spoelt, of zypelt, onophoudelyk na het voetstuk het zand, 't welk van boven wordt medegenomen. Te deezer oorzaake is 'er eene merkbaare ophooging van den grond der paden, elke tien jaaren. Waar het water niet rechtstandig valt van den top der kegels, maar stort over een hellend vlak, laat het zulk een overvloed van bezinkzel over, dat het opeengehoopte zand ter halver weg van een mans been kome.
Het water heeft eenige deezer kegels, aan derzelver voetstuk, op zulk eene wyze aangetast, dat derzelver geheele verbaazende klomp als in evenwigt hangt, en op een voetstuk rust, ten minsten niet meer dan een vierkante voet groot. Deeze kegels vertoonen nog ontwyfelbaare trekken van eenen gemeenen oorsprong. Alle derzelver beddingen zyn steeds evenwydig aan elkander, en ook evenwydig met den bodem.
Wanneer men in het binnenste van deezen Rots-doolhof doordringt, ziet men de wildste vertooningen, en zeer schilderagtige voetstappen van het geweld der waterstortingen, die boomen en rotsen nedergeworpen hebben in de ontzettende diepten, waarin zy gesmeeten zyn.
De Rotsen van Adersbach vertoonen, als 't ware, eene volkomene Ontleeding, of het Geraamte van eenen Berg. Diep in dezelve indringende, komt men op dit gedeelte van den Berg, 't welk nog met aarde overdekt is, en vercierd met houtgewas, welks afneeming zigtbaar eenen aanvang neemt. - Dit voltooit de zeldzaamheid deezer vertooning. Op dezelfde plaats ziet men alle de opeenvolgende staat- en standsverwisselingen, door welke een Rots heenen gaat in een allengskens verval.
In deeze diepe grot, zonder eenig dak of verwelfzel, is de gesteldheid der lugt eenpaarig, en ondergaat de veranderingen niet, welke men in de open lugt aantreft. In den zomer heeft men 'er eene aangenaame koelte, en de koude van den winter voelt men 'er naauwlyks.
Op den kant van deeze ontzag inboezemende en reusagtige groep, treft men een Echo aan, die alle opmerking verdient. Dezelve herhaalt tot zeven syllabes driemaa-