voldoen, heeft Ferdinand, om de vervolging zyner schuldëisschers te ontwyken, als soldaat dienst genomen, op hoop, dat zyn Vader hem spoedig zoude vrykoopen; doch dit niet geschiedende, deserteert hy, wordt gevat, en ter dood veroordeeld: geene poogingen, zoo van den Vader zelven, als van zynen Vriend van Biereek, den Minister des Konings, kunnen dit vonnis te niet doen. Zeker arm Edelman van Wura, die reeds sints lang met zyne Dochter Doortje, aan 't huis van den Heer van Wachterfeld, menigvuldige weldaaden ontvangen heeft, biedt zich, in weerwil der tegenkantingen van van Wachterfeld, by den Koning aan, om de bepaalde straf voor Ferdinand te ondergaan, 't welk hem door den Koning toegestaan wordt. Op het oogenblik dat Fredrik, de Zoon van van Wura, en Doortje aan hunnen Vader hunne vreugde betuigen, daar zy door van Wachterfeld met nieuwe weldaaden begunstigd waren, (want schoon door dezen braaven man het aanbod van van Wura geheel en al was afgeslagen, hadt hy echter, ter belooning van hetzelve, Doortje van Kamenier tot gezelschaps-Juffer zyner Dochter verhoogd, voor haar eene som van f 20000 afgezonderd, en tevens beloofd, voor Fredrik, die buiten eige schuld als Kapitein afgedankt was, eene Compagnie te zullen koopen) meldt de Vader hun zynen aanstaanden dood, en daar hy gereed staat, om, onder het luid geschrei zyner kinderen, door eene militaire wacht gevanglyk weggevoerd te worden, komt de Graaf van Biereek met een pardonschrift van den Koning, zoo voor Ferdinand, als voor van Wura; waardoor dit aandoenlyk oogenblik in een vreugdefeest verändert.
Het edel gedrag van den ouden van Wura schittert in dit Tooneelspel op de heerlykste wyze, en behalven dat het Stuk zelve doormengd is met verscheide charactertrekken en byzonderheden, die het onderwerp belangryk maaken, (en onder welke laatsten de onverwachte wederöntmoeting van Fredrik met zyne Zuster, en daarnaa met zynen braaven Vader, geene der minsten is) heeft ons de schoonheid in styl, die ook in de Vertaaling bewaard is gebleeven, zeer behaagd. Alleenlyk komt ons het pardon van eenen Koning, die eenige oogenblikken te vooren deze edele taal hadt gevoerd: ‘de wetten zyn voor alle myne onderdaanen ontworpen, en ik zou de behoeftigen nog meer vernederen, dan zy door hunne geboorte en armoede zyn, indien ik alleen den overtreder uit den laagen stand strafte, en den ryken en voornaamen misdaadigen genade schonk: een Koning moet omtrent alle zyne onderdaanen een gelyk recht handhaaven.’ - Eenigzins onnatuurlyk voor, te meer daar de beweegredenen des Konings tot deze daad onvermeld blyven. In eenige byzonderheden, gelyk onze Leezers uit de korte schets zelve mogen beoordeelen, loopt ook de Geschiedenis buiten het waarschynlyke.