Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1799
(1799)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 573]
| |
Geschiedenis der Vereenigde Nederlanden; nevens de voornaamste Gebeurtenissen in Europa. Door C. Zillesen. IIde Deel. In den Haage, by J.C. Leeuwestyn. In gr. 8vo. 371 bl.Over den aart, aanleg en de uitvoering deezes Geschiedkundigen Werks hebben wy, het Eerste Deel voor ons hebbende, ons gevoelen medegedeeld. Wat wy deswegen gezegd hebben, passe men vry op dit Tweede DeelGa naar voetnoot(*) toe. 't Zelve behelst slegts twee Hoofdstukken; het Ven VIde. Van het eerstgemelde wordt ten tydperk opgegeeven: Na de overgave van Condé, Valenciennes en Mentz, tot de bemagtiging van Quesnoy en Landrecy, door de Geallieerde Mogenheden. - Van het tweede, hier voorkomende, is dit de bepaaling: Van de overgave van Landrecy tot de bemagtiging van Brussel door de Franschen. De Gebeurtenissen, in die beide Tydvakken, voorgevallen op het breede Tooneel, 't welk de Burger zillesen den oogen wil bieden, vermenigvuldigen zich dermaate, dat eene aanduiding daar van, hoe zeer ineengetrokken, te veel plaats voor onze Letteroefeningen zou beslaan, en zeer weinig afdoen. - Byzonder vestigden wy ons oog op 't geen onze Landgenooten in Frankryk, en wat onzen Staat, in die rondsom denzelven zweevende lotgevallen, betrof, en zullen wy hier van eenig berigt mededeelen. De omstandigheden, waar in Frankryk zich, naa dat maria antoinette het Vonnis des Doods, den 16 van October 1793, ondergaan hadt, bevondt, maakten het noodzaaklyk, dat allen Vreemdelingen het Fransche Gebied verboden, of dezelve onder het naauwste toevoorzigt gehouden wierden; dit verpligtte de Bataven in Frankryk, om, twee dagen laater, zich, met een Verzoekschrift, by de Nationaale Conventie te vervoegen. Naa 't zelve geheel geboekt te hebben, voegt de Schryver daar nevens: ‘Dit schoon gesteld Verzoekschrift werd, in de Nationaale Conventie, met toejuiching ontvangen, en de Inleveraars tot de eer der Zittinge toegelaaten. Het Adres van anacharsis cloots, aan de Bataafsche | |
[pagina 574]
| |
sans-culottes, ingeleverd in de Societeit van de Vrienden der Vryheid en Gelykheid, zittende te Parys, bewyst ten sterksten, met hoe veel uitzondering de Bataven by de Franschen behandeld werden.’ Wegens het voorgevallene hier te Lande, waar, terwyl het Oorlogstooneel thans op eenigen afstand van onze Gewesten geweeken was, naar des Geschiedboekers schryven, niets belangryks voorviel, tekent hy egter iets op, 't geen ons nog al belangryk voorkomt; althans hy vermeldt: ‘De Stadhouder, deszelfs beide Zoons, en het Bewind betoonden de grootste werkzaamheid, om hunne Geallieerden met kragt te ondersteunen, geheel anders, dan toen wy met Engeland in Oorlog waren. Ieder Gewest was nu daadlyk klaar met zyn aandeel in de Extra-petitien te bezorgen, en de gewoone inkomsten hier niet genoegzaam toe zynde, schreeven zy een vyftigste penning of andere belastingen uit, in welke uitschryvingen men dan niet verzuimde de Franschen als de grootste Monsters van den aardbodem af te maalen.’ Ten bewyze hier van voert hy eene Publicatie der Staaten van de Stad Groningen en Ommelanden, van 8 Aug. 1793, aan, waar in zy de Franschen beschryven, als ten doele hebbende om deeze vreedzaame Republiek ten prooie te stellen van zyne booze en afschuwelyke oogmerken, die onder den schoonschynenden naam van Vryheid en Gelykheid, en Regten van den Mensch, niets minder dan roof, moord, losbandigheid, ongodistery, ondraaglyke overheersching, en verbreeking van alle Godlyke en menschlyke Wetten, en van alle banden van maatschaplyke Orde, ademen. ‘Gezegdens,’ schryft zillesen, ‘welke met eene beschaafde Pen alles inhouden wat ooit slegt van het slegtste volk van den aardbodem gezegd kan worden.’ De Verklaaring van zyne Groot-Brittannische Majesteit, betrekkelyk de zaaken van Frankryk, aan hun Hoog Mogenden gezonden, hier geheel ingevoegd, is, onzes inziens, mede een belangryk stuk. Zo is ook het Staatsbesluit, hier op door hun Hoog Mogenden, daar mede overeenkomstig, genomen; waar op de Schryver zegt: ‘Trouwens, een Republiek, die aan den Leiband van het Engelsch Ministerie liep, kon of mogt niet anders dan goedkeuren het geen haar voorgeschreeven wierd.’ Onze Geschiedschryver, die zeer mild is met zyne tusschengevlogte Aanmerkingen, omtrent eene en andere van | |
[pagina 575]
| |
welke wel eene Tegen-Aanmerking zou te maaken vallen, zo niet op de zaak, althans op den styl en de wyze van voordragt, en die zelf, de vroegtydigheid van eene en andere bespeurende, deswegen elders verklaart: ‘Mogelyk zullen veelen deeze Aanmerkingen als te vroegtydig beschouwen; maar is de menschenvriend niet verpligt met de noodige verlichting als voor uit te gaan, ten einde aan de min verlichte te toonen, dat hy op geen doolweg is - in de Staatkunde handelt men meestal geveinsd, en men bedekt zyne geheime oogmerken; doch hy, die als menschenvriend met zyn schryven niets anders bedoelt, dan zyne natuurgenooten te verlichten en gelukkig te maaken, maskert zich niet; maar is op de wegen, aanwyzende waarheen elk pad leidt,’ - onze Geschiedschryver, zeg ik, zegt, omtrent de Verklaaring van Engeland, door onzen Staat omhelsd: ‘De Verklaaring is kunstig gesteld; oppervlakkig leezende, zo zyn 'er geen grooter vrienden van de Franschen dan de Engelschen; want zy zoeken, met de Vereenigde Mogenheden, niet dan hun algemeen geluk, een geluk bestaande in eene erflyke monarchaale Regeering. De Fransche Natie, dien eisch toestaande, dan diende zeker de op den Franschen troon komende Koning ook toegeeflyk te weezen in de schadevergoeding van deezen Oorlog, en dus de bereids uitgeputte Fransche Natie onder haar voorig koninglyk bestuur, even als Poolen, geheel of ten deele verdeeld te zyn geworden, om vervolgens aan den leiband der eerste Mogenheden van Europa te loopen. De heerschzugt van het Huis van Oostenryk en het Engelsch Ministerie waren immers te bekend. Neen! hoe verachtelyk het Schrikbewind van Frankryk was in de oogen van alle menschenvrienden, zo konde zy geen vier en twintig millioenen leevende zielen aan de heerschzugt hunner vyanden overleveren. Moest dan het gezegendste Land van Europa, 't welk de koninglyke kluisters hadt afgeschud, andermaal zich onder het voorig juk krommen? Wat moedig en magtig Volk kon tot die daad van lafhartigheid komen? Waren 'er dwinglanden in de Conventie, hun bestuur was niet erflyk; de Natie kon 'er zich van verlossen, gelyk zy ook vervolgens gedaan heeft. Maar met het Koningdom te herstellen waren de rampen van het menschdom onoverzienbaar; want het lot der Volken onder het bewind der Konin- | |
[pagina 576]
| |
gen is in deeze eeuw zodanig verergerd, dat men naauwlyks vyf en twintig jaaren vrede heeft genooten; de lasten zyn meer dan verdubbeld; de staatsschulden onbetaalbaar gemaakt, en millioenen menschen, door het zwaard des Oorlogs, om de heerschzugt der Vorsten omgekomen; het was des onraadzaam weder als tot hun uitbraakzel te rug te komen. Die doopceel van het snood gedrag der Koningen is immers slechts naar waarheid, en nog heel wat slegter dan dat van het Fransche Schrikbewind, 't welk maar kort geduurd heeft. Wyslyk heeft derhalven de groote Fransche Natie gedaan, dat zy naar den toverzang der Despoten niet gehoord, en, ten spyt van het trotsche Albion, de Vryheids Standaart geplant heeft, in eene ruimte van 250 Fransche mylen breedte, en 160 mylen lengte.’ De Burger zillesen, den gevoerden Kryg, en de middelen daar toe door de oorlogende Mogenheden aangewend, beschryvende, zegt, ten aanziene van die door de Franschen zyn gebezigd, meer goeds van de Assignaten, dan veelen zullen willen toestemmen; meer goeds ook, dan hy 'er zelf, in 't vervolg, bl. 364, enz. aan toekent. ‘Ja,’ schryft hy, ‘het ontbrak hun aan Geld voor den Oorlog; zy gebruikten, in plaats van dat, even als de Americaanen gedaan hadden, Papierenmunt, daar zy de nationaale goederen voor verpandden. En daar andere oorlogen, zo dra de overwinnende wapenen op 's vyands grond komen, de omloop des gelds by den overwinnaar doen verminderen, en overbrengen in die landen, daar de legers zulks verteeren, zo kwamen de Franschen op 's vyands bodem met papieren munt, en verkreegen daar voor het noodige tot hunne personeele behoeften, onderhielden hunne Legers uit de Requisitien, en vorderden contributien in gereed geld, 't geen zy na hun land voerden, en daar mede hunne Finantien onderschraagden. - Eene Staatkunde geheel nieuw in haar soort; het Fransche Gouvernement trok, met eene magneetische kragt, het geld uit het land zyner vyanden, vocht als helden met kruid en lood; maar het betaalde zyn nooddruft met papier, dat eindelyk, naa de zegepraal der Vryheid, als een lugtbol verdween. Een blyk dat de kragt van een Volk niet bestaat in rykdom, maar in beleid, moed en dapperheid. - Despoten! gy zyt verschalkt door de Vry- | |
[pagina 577]
| |
heidszoonen! Gy hebt uzelven uitgeput, om de vryheid van den aardbodem te verbannen, gy wilde de huid van den beer deelen eer gy denzelven hadt, 't is u mislukt! Gy zyt in 't einde geslaagen! uw geld is vervlogen! gy blyft zitten voor het verteerd gelag! daar uwe onderdaanen niet vriendlyk over zien! En wie zyn de bewerkers van uw Ongeluk? de Engelschen!’ Voorts merkt zillesen aan: ‘Op hulp moeten de Engelschen geen staat maaken: want door hun gehouden gedrag worden zy door alle Volken gehaat! Als de vrede der Franschen met de Mogenheden van het vaste land tot stand komt, (het geen waarschynlyk is, om dat zy hunne Financien hebben uitgeput, en niet zonder vreeze zyn, dat het zaad der vryheid ook by hun opwassen zal) dan hebben de Franschen niet veel kosten meer noodig om den Engelschen Zeegod, als een dagon voor de ark der Vryheid verbryzeld, te doen te neder vallen. Aanmerkingen, naar myne gedagten, niet verre gezogt; maar uit het verband van het een en ander als gevolgen voortvloeijende.’ Dit, in Zomermaand deezes Jaars 1799, afschryvende uit een Werk, in den voorleden Jaare uitgegeeven, kunnen wy niet nalaaten 'er by te voegen, dat het voor eenen Geschiedboeker een zeer hachlyk bestaan is, de rol van Propheet te speelen omtrent Gebeurtenissen, die in het duister toekomende verborgen liggen; om thans op de wyze van voordragt geene bedenkingen te maaken. Zillesen, de Petitie of Staat van Oorlog, hier te land voor den Jaare 1794 gedaan, vermeldende, en het daar bygevoegd Vertoog opgeevende, doorvlegt hetzelve met Aanmerkingen, die, het gebeurde betreffende, beter streek houden dan de evengemelde: en wy stemmen ten vollen de korte Aanmerking toe, welke hy ten besluite daar aan hegt. ‘Om een waar denkbeeld der Geschiedenissen van dit Tydvak te verkrygen, is men verpligt deeze en geene schoon gemaskerde stukken te ontmaskeren; want men ontmoet zo veel op het cierlykst gestelde Schriften, wier inneemende styl veele als ongemerkt mede sleepen om hulde aan derzelver gezegdens te doen.’ In het aangeduide zesde Hoofdstuk krygen, naa eene breede voordragt van het beloop des Krygs, onze Gewesten ook hunne beurt, daar zillesen de bekommering over den voortgang der Fransche wapenen alhier be- | |
[pagina 578]
| |
schryft; het bevel van de Magistraat van Maastricht, om alle onnoodige monden de Stad te doen ruimen, vermeldt; als mede de Opeisching van Sluis in Vlaanderen. Het voorstel, aan zyne Hoogheid, den 14 Juny 1794, ter Algemeene Staatsvergadering gedaan, vermeld hebbende, als mede de Besluiten der Gewesten, en het Lasterschrift tegen den Raadpensionaris van de spiegel, aan den ontdekker van welks Opsteller Staaten van Holland veertien duizend Guldens beloofden, verhaalt onze Geschiedboeker; ‘Niet zonder reden begon de Oranje-party in het Vaderland bedugt te worden voor de zegevierende Fransche wapenen, en aan den anderen kant de Patriotten het hoofd te verheffen om eens eindelyk van hunne onderdrukkingen verlost te worden. - Op dit tydstip verklaarde de Stadhouder zo wel als hun Hoog Mogenden en de Staaten der byzondere Provincien, dat de zaak der verdediging nog niet hulploos ware; maar zy ontkenden ook de gevaaren niet, waar mede de Republiek bedreigd werd; gevaaren te grooter, om dat zy van hun wangedrag omtrent de Patriotten te wel overtuigd waren, en dat, naar maate de Franschen naderden, de zo lang onderdrukte party niet nalaaten zoude om met haare vyanden tot eene Omwenteling mede te werken; en hier in bestond de voornaamste zwakheid der Republiek: want niemand kan de Oranje-party beschuldigen van verzuim in de maatregelen van verweering. Neen! hunne werkzaamheid verdient zelfs allen roem! By hun vondt men geene partyschappen; eendragtig werkten zy aan de middelen ter verdediging. Verschillen tusschen Provincien en Provincien, over Petitien als anderzins, hadden nu, gelyk voorheen, geen plaats. De Stadhouder hadt overäl zyne aanhangelingen op 't kussen, die de meerderheid uitmaakten. Engeland en Pruissen bestuurden den Stadhouder, en deeze wederom, door zynen invloed, de stemhebbende Steden; van daar de eendragt. Neêrlands Republiek kon niet meer een vry Gemeenebest genoemd worden, om dat zy volstrekt afhanglyk van den buitenlandschen invloed en van haaren Stadhouder was. - Men schreeuwt zo over de buitengewoone belastingen van dien tyd; doch als men nagaat wat de Republiek moest betaalen aan de verbintenis met Pruissen in de 62000 man hulptroepen, bedraagende 400000 Ponden Sterlings, boven en behalven haare kostbaare Armée, als dan was het niet te | |
[pagina 579]
| |
verwonderen, dat men de toevlugt tot buitengewoone belastingen moest neemen - niet gewoon te lasteren of te vleijen, onderzoek ik altoos de waarheid, en vertrouw dat alle onpartydigen zullen toestemmen, dat de Leden van het voorig bewind geen grooter misslagen in de Staats-Oeconomie begaan hebben, dan ons Patriottisch Bestuur na de Omwenteling van 1795.’ Hier door krygt de Burger zillesen aanleiding, om eenige bedenkingen mede te deelen over zyn geliefd en dikwyls door hem behandeld stuk, den staat der Geldmiddelen, en besluit dit Deel met eene aanmerking, die wy ook ten slotte onzer Aankondiging afschryven; dezelve geheel voor zyne rekening laatende. ‘Door de oude Staats-Oeconomie, gegrond op goede trouw, kunnen 's Lands finantien zich altoos herstellen, mids dat zy, die aan het roer van regeering zyn, daar de noodige bekwaamheden toe hebben; maar noch by de Franschen, noch by ons heeft men voor als nog daar eenige meer als [dan] gemeene kunde in betoond; neen! zal men die weetenschap tot een trap van volmaaktheid brengen, dan moet men zich eerst gewennen langs goede grondbeginzelen te denken, de byzondere oeconomie bestudeeren, het nationaal crediet weeten staande te houden, den omloop des gelds zo weinig mogelyk verminderen, tot instandhouding van alle vakken van werkzaamheid, en dan, naar het verband van dit alles, de schadeloosste finantieele plannen ontwerpen; doch dit zyn kundigheden, die haare studie noodig hebben; eene studie, waar in de weldenkendste Patriot voor dwaalingen bloot staat, en door onkunde zyn Vaderland millioenen schade kan toebrengen, gelyk ik zulks op zyn plaats zal bewyzen. - Nog eens, eene studie voor ons Vaderland, in onze kommerlyke omstandigheden, zo gewigtig, dat, indien men in dit vak geen meerdere blyken van bekwaamheden geeft, ons Vaderland, met al zyn verworven vryheid, onherstelbaar zal verlooren weezen. Een vyand van alle vleijery zynde, vinde ik my verpligt dit openlyk te zeggen, en ik zal telkens, in dit myn Werk, alle de begaane misstappen op zyn tyd betoogen, en met deeze aanmerking dit Deel sluiten.’ Dit Deel is vercierd met eene Afbeelding van het doodvonnis over maria antoinette; met eene Kaart van Toulon, en het Portrait van den Generaal daendels. |
|