| |
Sint Maerten, of de gestoolen Ganzen. Toneelspel. Door Hageman. Vertaeld door D. Onderwater. Te Leyden, by D. du Mortier en Zoon, 1799. In 8vo. 56 bl.
Niet zoo zeer het Onderwerp, als wel de goede Zedenkunde, in dit kort Tooneelspel, (ook slechts tot een Naastukje bestemd,) maakt, dat hetzelve onze goedkeuring verdient, en wy gereedlyk instemmen met den wensch des Vertaalers: ‘dat de Wysgeerige Satyre des schranderen Hagemans slechts één der veele laffe Nastukken van het Nederduitsch Tooneel moge weeren!’
In plaats van onze Lezeren met den niet zeer belangryken inhoud dezes Spels bekend te maaken, meenen wy hun geen ondienst te zullen doen, met hier een Tooneel uit dit stukje, betreffende den Hoofdpersoon van 't zelve, zynde een Dorps-Predikant, genaamd Kuhnow, af te schryven; aan hun eigen zedenlyk gevoel overlaatende, of de tegenwoordige Naastukken, meestal opgevuld met onbetaamlyke dubbelzinnigheden, dan wel dergelyken, als het boven aangekondigde, voor een Volkstooneel, den vóórrang verdienen!
| |
| |
| |
Derde tooneel.
Kuhnow, Hans (een Boer.)
Het is toch in de warme kamer beter dan in den kouden tuin.
Ja; wanneer de wind over de Haverstoppels waait, heeft het verlustigen onder de vrye lucht een einde, en nu hebben we reeds Sint Maarten.
Dat is waar. - Wilt ge een glas bier?
Anders, het staat daar. Ga ten minsten zitten.
ô Ik kan wel staan, Heer Pastoor!
Kom, kom, zet u toch! zet u, maak geene Complimenten .... Wat is uw begeeren? kan ik u in iets van dienst zyn?
Ik kom het doopgeld van myn Jacob betaalen.
Ah! zo! daaräan heb ik in 't geheel niet gedacht. Nu, zoo bezorgt de lieve Hemel toch altyd iets weder.
Eigenlyk maakt het, met de Doopcedul, een en een halven Daalder, maar ....
Gy wenschte gaarne maar één daalder te geeven. Wel nu, ik ben toch te vrede, ik heb daaröm uw kind niet minder goed gedoopt; - al hadt ge my 100 Daalders gegeeven, zoude ik 't niet beter hebben kunnen doen.
God beloone het u! (Hy telt geld.) Hier, lieve Heer Pastoor!
Zeer wel. Eigenlyk moet ik zeggen, gy komt als of gy geroepen waart. Gy weet het is heden Sint Maarten. Myne vrouw is van gevoelen, dat men deezen dag niet doorbrengen kan, zonder, naar ouder gewoonte, gebraaden Ganzen te eeten. Ik eet zelf gaarne Ganzengebraad, waaröm zoude ik dus myne vrouw dit genoegen niet gunnen! ook heeft het zyne goede zyde, zich aan oude onschuldige gewoontens te houden, zo men slechts niet vergeet, het nieuwe, waar men kan, iets goeds toe te voegen. Myne Martha, dus, zou twee Ganzen mesten, en ik had die twee arme boeren, welke achter de
| |
| |
Molen woonen, verzocht. Die goede menschen hebben hunne Zoonen ten velde; het gaat hun niet voordeelig, geen sterfling bekreunt zich hunner; waaröm toch zou de feestdag van Sint Maarten my geene gelegenheid aan de hand geeven, hun eens een vergenoegden avond te verschaffen! - De Ganzen werden geslacht; het waren voortreflyke Ganzen - myne vrouw verheugde zich reeds op de eer, welke zy 'er mede zou inleggen. - In den vóórleeden nacht echter zyn 'er menschen ingebroken, en hebben ons beide onze Ganzen ontstoolen.
Waarschynlyk ook liefhebbers van gebraade Ganzen.
Zy heeft er myns oordeels toch eer mede ingelegd, maar ze is 'er niet mede voldaan, zy kan het maar niet uit het hoofd zetten - St. Maartensdag, en geene Ganzen, dat is by haar een aanval op 't Christendom! daaröm verheuge ik my dat ge gekomen zyt. (Hy wyst ten hemel.) Dáár woonen de Muzikanten. Nu wil ik naar de gulden Leeuw zenden, en ik denk, dat ik daar wel een Gans zal krygen; want ik kan 't nu betaalen.
Armoede is geene schande, daaröm kan ik vry zeggen, dat ik zo even geen geld genoeg bezat, om een Gans te koopen; zo gy geene zwakke Kraamvrouw t'huis hadt, zou ik u verzoeken by my te blyven; dan daar dit zoo is, zult ge liever Ganzen-gebraad by uwe vrouw eeten.
Ganzengebraad! - Myn God! had ik slechts brood t'huis.
Myne vrouw is doodlyk ziek; de Doctor heeft haar iets voorgeschreeven, maar ze willen het in den Apotheek niet gereed maaken, vóór ik de oude rekening van twee daalders betaald heb Ik bezit niets meer; dus moge de lieve hemel voor myne arme Margje zorgen; ik kan haar toch 't bed niet onder 't lichaam verkoopen, vooral nu zy 'er altyd op moet leggen. Wanneer God helpen wil, kan hy ook zonder Apotheek helpen, en ook zonder droppeltjes.
Neen, Hans! wy moeten niet op wonderen hoopen; maar
| |
| |
de kruiden gebruiken, die zyne goedheid voor ons wassen liet. - Schaam u my het doopgeld van uw' Zoon te willen betaalen, daar gy zulke dringende uitgaaven hadt; stryk oogenbliklyk uw geld te rug.
Zoo was het niet gemeend. Heer Pastoor!
Maar ik meen het zoo. (Hy strykt het geld op, en wil het den Boer geeven.)
Gy hebt het zoo noodig, Heer Pastoor!
Ik heb brood, en 'er wat op te smeeren, heb ik ook, en 'er wat by te drinken, heb ik tevens. Ik kan een gebraaden Gans beter ontbeeren, dan uwe vrouw de Medicynen. Hy dringt hem 't geld op.) Daar, maak geene omstandigheden!
Behoud het toch! Heer Pastoor! Een daalder kan my niets helpen; de Apotheker wil geheel betaald zyn.
Kuhnow, (doorzoekt zyne zakken.)
Wat wilt gy doen, Heer Pastoor?
Eens zoeken of ik nog een daalder by één kruimelen kan.
Hans, (wil hem te rug houden.)
Neen, dat niet, waarachtig dit kan, dit mag ik niet ontvangen.
Stil, stil toch, houd de handen maar voor u, 'er zullen geen duizend ducaaten ten voorschyn komen. (Hy telt in de hand.) Eén, drie, vyf, zes, tien, dertien, vyftien, ja vyftien stuivers. - En nu heeft de pret een einde! - zet my op myn kop, 'er zal geen duit uit alle myne zakken vallen. - Nu, met een daalder, en vyftien stuivers, zal de Apothecar by provisie wel te vrede zyn. Breng hem een' vriendelyke groet van my; als ik myn tractement ontvange, zal ik weder Zwitsersche Thee in voorraad koopen, en Vygen voor Martha, en Maagdroppels voor my. - Zeg hem dat, en nu neem aan, neem aan!
Gy moogt niet alleen, maar gy moet, of gy wordt de moorder van uwe zieke vrouw, dat wilt ge toch niet zyn, Hans?
Ik neem het aan; God zal 't u beloonen, hy zal by 't vóórjaar het weinigje zaad, dat ik in de aarde heb, zegenen, op dat ik u, als een eerlyk man, weder zal kunnen betaalen.
| |
| |
Dat zal zich wel schikken, dat u daarom geen enkel hair grys worde!
Welk een man zyt gy, Heer Pastoor! - en onze gemeente wilde u in 't eerst niet gaarne gekozen hebben, om dat ge nog jong waart. De Kerkenraad meende, het kon nimmer een goed Christen Predikant zyn, die geen Paruik droeg.
Lieve vriend! het Christendom zit in 't hart, niet in de Paruik.
Allen waren tegen u; de Bierbrouwer hadt gehoord, dat ge maar een zeer maatig drinker waart, en schudde den kop; hy zeide, een Geestlyke moet een pylaar in de Kerk zyn, en een Bierbuik is zeer wel met een pylaar te vergelyken.
Hy zal 't zoo erg niet gemeend hebben.
Niemand lamenteerde zoo, als de Barbier; daar gy geen buitengewoonen baard hadt, vreesde hy, dat 'er nauwlyks om de veertien dagen iets by u te verdienen zou vallen! - en uw gladde kin beviel my ook niet, ik moet het bekennen; ha, ha, ha!
Dat myn baard, wanneer ik u anders van dienst kan zyn, u niet ergere! hy is zeker niet van de zwaarsten; zoo gy my noodig hebt, wend u niet tot den baard, maar tot het hart; dat zit op de regte plaats. Heden, Hans! maak u voort na den Apothecar, op dat uwe vrouw spoedig smartstillende Artzeny bekome.
Wanneer zy weder gezond is, moge zy zelve haare erkentenis aan uwe voeten brengen. Ik dank u duizendmaal, beste Heer Pastoor! (Hy schudt hem trouwhartig de hand, droogt zich de oogen, en vertrekt.)
|
|