Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1798
(1798)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 589]
| |
Mengelwerk, tot fraaije letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.Nadere opmerking op Luk. II:7. Aan de Schryvers der Algemeene Vaderlandsche Letteroefeningen.medeburgers!
Ontwyfelbaar stemt Gy met my in, dat zo zeer te sterke verkleefdheid aan het oude, even zo ook te grote ingenomenheid met het gene nieuw voorkomt, te wraken zy. Zo dikwerf ook aan enige Bybelplaats, in uw geacht Maandwerk, enig nieuw licht wordt bygezet, verblydt zig elk, die waarheidszin heeft. Hy beproeft het opgegevene, en zoekt het goede te behouden. Dus ging het my ook, by het vinden ener Verklaring, wegens de herberg, en de kribbe, in welke de Here Jesus zou geboren en gelegd zyn, volgens z. pearce, in het Mengelwerk van uw vorig NommerGa naar voetnoot(*). De achting, welke ik voor den geleerden en zelfdenkenden pearce heb, deed my dezelve met te meerder zorgvuldigheid proeven. Het zal u, hoop ik, niet ongevallig zyn, dat een vriend van 't geen waar en goed is de vryheid neemt te melden, wat hy hier by dacht; en u verzoekt, dit, als ene nadere opmerking, indien zy, voor een ogenblik, de aandacht van uwe Lezers niet geheel onwaardig is, een plaatsje in uw volgend Nommer in te ruimen. Aan u, en myne Medelezers, zy dan de beslissing geheel overgelaten. Vergunt my vooraf aan te merken, dat indien pearce dien hogen toon had aangenomen, op welken uw Correspondent (hy houde my dit ten goede) verkiest te spre- | |
[pagina 590]
| |
ken, dit al terstond bedenking, of hy koelbloedig genoeg had nagedacht, zou kunnen baren. Dan, ik kome aanstonds ter zake. De geleerde man kan zig niet vergenoegen met de gewone gedachte, ‘dat onze Zaligmaker in enen beestenstal zou geboren en gelegd zyn.’ Het komt hem geheel onvermoedelyk voor, ‘dat men, naar de toenmalige zeden, ligt daar toe zou gekomen zyn, om ene zwangere vrouw, benevens haar zoogkind, hoedanigen, door alle tyden heen, op de ontferming der menschlykheid ene sterke aanspraak maakten, te verstoten, en naar een ongeschikt verblyf heen te zenden.’ Maar hoe komt de bedenking van verstoten of heenzenden hier in? Moest maria, in een vol vertrek zig bevindende, niet uit haar zelve zig van daar begeven, en, in hare omstandigheid, een ander verblyf kiezen? Of hebben alle de anderen, zo veel het nodig was, het vertrek geruimd? De tekst geeft gene de minste aanleiding om dit te denken. Of zyn de aanwezigen maar gebleven by de bevalling ener jonge vrouw? Is dit niet, ook volgens de zeden der Oosterlingen, onwaarschynlyk? Ware dit de enigste aanmerking, zy mogt van weinig waarde schynen. Maar van meer belang komt my deze voor: 'Er is geen twyfel, of ϰατάλυμα is in den hier opgegeven en genoeg bewezen zin van gastvertrek te nemenGa naar voetnoot(*); ook komt my de opvatting van φατνη voor kribbe, zo als dezelve hier beschreven wordt, (bl. 504) waarschynlyk voor: maar ik zie niet, hoe hier uit volge, dat de Zaligmaker niet in een' beestenstal geboren of nedergelegd zoude zyn. De Euangelist zegt duidelyk, ‘zy legde Hem neder ἐν τῃ φατνῃGa naar voetnoot(†), om dat voor hun lieden geen plaatze was ἐν τῳ ϰαταλύματι.’ Waar was nu deze φατνη? Was die in het gastvertrek opgeslagen? Dat zou ze moeten zyn, indien de opgegeven verklaring, of liever de gevolgtrekking, waar op het hier eigenlyk aankomt, steek zal houden. - Daar by zou lukas | |
[pagina 591]
| |
dan nog geschreven moeten hebben, of men zou zyne woorden moeten kunnen nemen als of hy geschreven had, ‘om dat voor hem (voor het kind, om neder te leggen) gene andere plaatze was ἐν τῳ ϰαταλύματι.’ Maar wie durft aan duidelyke woorden, in een geschiedverhaal, alleen om dat men 'er iets aanstotelyks in vindt, zo veel geweld aandoen? En is dit, wat hier in aanstotelyk schynt, van zo veel belang? Zeker, wanneer men de gesteldheid der stallingen in 't Oosten, in onderscheiding van de onze, gadeslaat, verzwaart dit de bedenking: maar men moet daar by tog ook het onderscheid der luchtgesteldheid in aanmerking nemen; te meer, daar 'er zo veel gronds is om vast te stellen, dat het thans niet in den winter, maar nog al aanmerkelyk vroeger dan de viering by ons invalt, geweest zy. Voor het overige ben ik, gelyk uw andere Correspondent, een vyand van geleerde twisten over het geen onzeker en van weinig belang is, het welk ik vooral niet gaarne op den Predikstoel hore: maar wensche hartelyk, dat men, langs zo meer, in de Godsdienstige oefeningen, by het algemeen nuttige en stichtende zig bepale, met voorbygaan van diepzinnige en letterkundige onderzoekingen, welker plaats op de Studeerkamer, niet op den Leerstoel, is. Ik eindige met dezen wensch, en bede tot God om zegen over alles wat deszelfs vervulling bevoorderen kan; terwyl ik steeds blyve
Uw toegenegen Lezer,
D.B. 21 December 1798. |
|