| |
| |
| |
Mengelwerk, tot fraaije letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.
Aanmerkingen, over de eenzelvigheid en zatheid eeniger mode-dwaasheden.
(Naar het Engelsch.)
Men heeft opgemerkt, dat het uitwerkzel van schielyk verkreegene Rykdommen op de Zeden bykans onder alle menschen hetzelfde is. Het is eene verandering van toestand, tot welken de menschen zo onbereid schynen, dat zy van anderen ontleenen welk een gedrag zy te houden hebben; terwyl, in een leevenslotwissel van nadeeligen aart, de ziel, als 't ware, inkrimpt, sterkte in eigen bronnen zoekt, of zich aan wanhoop in stilte en eenzaamheid overgeeft.
Het valt niet gemaklyk te zeggen, waarom wy niet even zeer bereid zyn om lotwisselingen te gemoet te treeden, welke bykans dezelfde gevolgen hebben. Schielyk verkreegene Rykdommen, en onverwagt ons overvallende Armoede, hebbe men gewis aan te merken als de sterkste beproevingen om tot slegte daaden over te slaan: maar wy schynen tegen dezelve niet even zeer op onze hoede, en zelfs een denkbeeld, min of meer, te koesteren, dat de Ryken strafloos snood mogen weezen, terwyl de misdryven, uit Armoede herkomstig, nimmer ongestraft moeten blyven.
Niets, egter, strekt onzer menschlyke natuure tot grooter eere, dan het geduld en de standvastigheid, met welke de Menschen, over 't algemeen, de lotwissel by het ondergaan des wederspoeds verduuren; de vaardigheid met welke zy zich redden uit zwaarigheden, en de naauwkeurige wagt, welke zy houden over hun zedelyk gedrag, in omstandigheden van zeer neteligen aart en verlegenheid. Het is, in de daad, een bezwaarlyk stuk, in dien toestand, de slingerende evenaar der driften vast te houden, het pad des leevens zonder struikelen te loopen,
| |
| |
en is het mogelyk met spoed en wakkerheid uit de laagte weder na boven te klimmen. Het levert een sterk bewys van deugd op, en toont eene groote maate van het natuurlyk voorregt der zelfbehoudenisse, zich te verzetten tegen de verzoekingen, welke ons aanvallen, wanneer wy berooid en verdeedigingloos zyn, wanneer wy veragt worden, wanneer wy niemand hebben die ons bemoedigt; wanneer wy verdagt gehouden worden, en onze eigene braafheid moeten betoonen. - By deeze ligt mismoedigmaakende oorzaaken mogen wy nog voegen, dat wy, in dien toestand verkeerende, den trotsch onzer vroegere dagen moeten overwinnen, en ons zelven schikken naar een leevenstoestand, in alle opzigten nieuw en onbeproefd. Nogthans is het, voor den waaren Menschenvriend, een aangenaame bespiegeling, te overweegen, hoe veelen deeze hindernissen te boven gekomen zyn, niet alleen zonder eenigzins schade te lyden aan hun Zelyk Character, maar met eene ten toon spreiding van vermogens, die tegenspoed alleen te voorschyn kan roepen, met een geduld, 't geen de Rykaart verre is van te kunnen betoonen, en eene volstandigheid, die de gelukkige en traage gunsteling des Fortuins alleen in anderen kan pryzen.
De zaak is volkomen het tegendeel by de zodanigen, die een schielyke en onverwagte aanwas van Middelen verkreegen hebben. Menschen, waar van de voorbeelden, ook in deeze dagen van vry algemeene schaarschheid, niet ontbreeken, en die ons geregtigen om deeze Proeve thans onzen Leezeren voor te draagen. - Zy zyn niet alleen onvoorbereid; maar zy weeten niet waar een geschikt voorbeeld van gedrag te vinden. Zy volgen daarom de voetstappen der zodanigen, die vóór hun denzelfden weg bewandelden; en zy denken, dat Rykdommen, dus verkreegen, bestemd zyn om besteed te worden aan, en verspild te worden in, een zeker slag van voorwerpen, die dezelfde zyn voor alle menschen.
Deeze zyn de weinige plans van een overdaadig leeven, geschikt om trotschheid te voeden, door een ontleend ontzag te bezorgen, en eene betoonde dankbaarheid te verwerven. Vriendschapsverbintenissen, van zulk eenen aart als Rykdommen bezorgen, laaten zich schielyk vormen, en het is de zaak van den nieuwen aankomeling onder de Geldzakken, zich by de Ryken te vervoegen. Hy wordt, in dien kring, met opene armen ontvangen;
| |
| |
hy neemt gretig alle de dwaasheden zyner nieuwe Vrienden over; en welhaast krygt hy de ongelukkige overtuiging, dat 'er geen misdryf in snoodheid steeke, dan dat van niet in staat te zyn om het te volvoeren. Hy staat versteld over zyne voorgaande leevenswyze; over zyne spaarzaamheid, maatigheid, afkeer van kostbaare vermaakneemingen; hy kan niet nalaaten zich te schaamen over de onnozelheid en onkunde, waarin hy zo veele van zyne leevensjaaren gesleeten heeft. Aan die onkunde schryft hy toe, dat hy tot dit tydstip slegts bestondt: nu besluit hy, derhalven, om te leeven, en te genieten wat hem zo ruim en ryklyk is ten deele gevallen.
Indien wy het gedrag waarneemen van twintig zulke Lieden, die men, met eene Benaaming, weleer te Rome, in een anderen zin, gebruiklyk, Nieuwe Menschen (Novi Homines) zou kunnen betytelen, zullen wy 'er eene groote gelykheid in aantreffen; als dezelfde woeling om uit te steeken, behalven in zielshoedanigheden; dezelfde zugt tot nieuwigheid, zonder eenigen smaak. Zy vinden het bezwaarlyk, met eenen goeden uitslag, de onbedwonge vrolykheid en den bevallig schitterenden luister te volgen der zodanigen, die uit den schoot des Rykdoms, om zo te spreeken, gebooren en daar in opgevoed zyn; dit gebrek zoeken zy aan te vullen door uiterlyk voorkomen. Zy maaken eenen aanvang met de speelballen te worden van Lieden, die steeds gereed staan om hun alle de uitwendigheden van een leeven in een hoogen kring te bezorgen; en die, schoon zy hun een prys daar voor doen betaalen, verre boven de weezenlyke waarde, het niet in hunne magt hebben om hun te onderwyzen in het gebruik deezer dingen, ten einde zy zich niet volstrekt belachlyk aanstellen. - Eéne zaak, nogthans, is 'er, waar van zy wel ras volleerde kundigheid opdoen, en welke omtrent zo veel is als hunne nieuwe Vrienden van hun verwagten; naamlyk de gereedheid om van Geld af te stappen. Wie zich deeze hoedanigheid eigen gemaakt heeft, zal nimmer een onwelkome gast weezen in de gezelschappen die men van het eerste Fatsoen noemt, en nimmer eene maate van betoon van opmerking derven, door hem zo ruim en ryklyk betaald.
Daar is eene Eenzelvigheid in de geheele leevenswyze van een Man, die schielyk grooten Rykdom bekomt, zonder het rechte gebruik daar van te weeten, welke het bezwaarlyk maakt iets nieuws deswegen, in eene Proeve als
| |
| |
deeze, te vermelden. - Eén Dier, nogthans, is 'er, waar aan zy groote verpligting hebben. Het Paard verschaft hun niet alleen lichaamsoefening, maar ook zielsvermaak; niet alleen voert het hun met de snelheid van een blixemstraal in goed gezelschap, maar levert stoffe op tot zulk een onderhoud als hun in staat stelt om 'er met een woordenvloed van te spreeken, en de schaarsheid van onderhoud te boeten. De eerste zaak is, derhalven, Paardryden te leeren, - de tweede, over dat ryden te spreeken. Het valt twyfelagtig, welke van beiden het zwaarst valt. Doch zonder de laatste, het vermogen naamlyk om met vaardigheid te spreeken over de eigenschappen van een Paard, diens sterkte, snelheid, kleur en ontelbaare andere eigenschappen, is 'er geene mogelykheid om eenig figuur te maaken; en, 't geen nog ruim zo slim is, geene gelegenheid om die tusschenruimten des gespreks aan te vullen, welke gelaaten worden op den tyd dat men geen gezondheden drinkt, weddingschappen aangaat, vloekt en zweert. Het is, derhalven, eene zaak van het uiterste aanbelang, in staat te weezen om van Paardryden te spreeken, en de zwaarigheid, om hier over het woord te voeren, wordt niet weinig verminderd, als wy aanmerken, dat eene naauwgezette aankleeving van de waarheid geen noodzaaklyk vereischte is. Spreekt men van een Paard, 't welk tien Engelsche mylen in één uur afloopt, men mag 'er een voorbeeld van twaalf mylen byvoegen: of wordt men hier in overschreeuwd, wat zwaarigheid om het tot vyftien of twintig te brengen.
Trekt men dit zeggen in twyfel, twee wegen om dien twyfel weg te neemen staan 'er open, Zweeren of Wedden. Het zweeren is de gewoonst betreedene; dewyl Eeden altoos op het einde van de tong leggen, en niet vorderen dat men de staatlyke tusschenkomst eens Vrederegters afwagte, of dien raadpleege zo hy somtyds in het gezelschap mogt weezen. - Het wedden, nogthans, wanneer het wordt voorgesteld, moet niet van de hand geweezen worden. En dit is een slag van bewyzen, welke lieden, thans het voorwerp onzer beschryvinge, nooit mist in 't werk te stellen, en een beter voermiddel voor rede, bewys, of betoog, kan men niet wel met mogelykheid uitvinden. - Weddingschappen te doen is ook een zeer dienstig middel om het praaten aan den gang te houden, en komt zulks dikmaals te passe. Naardemaal wedden berekend is naar de verstandsvermogens der Partyen, leeraart de ondervin- | |
| |
ding, dat men 'er gebruik van maakt in de beuzelagtigste gevallen, en omtrent de geringste voorwerpen. Waren de voorwerpen van een anderen aart, het wedden zou niet te passe komen. By de andere gebruiken der Weddingschappe komt, dat het een uitmuntend wapentuig is, om den armen Knaap, die zich in 't gezelschap gedrongen en de stoutheid van wederspreeken betoond heeft, in eens te neder te vellen. Schoon hy als een Engel praat, zal hy op het voorstel van, wed om twintig Guinjes! te eenemaale verstommen. Ik heb een overwinnaar van dien stempel gekend, die het op de minste wederspraak als in den mond bestorven was, wed of zwyg!
Het schynt niet zonderling, dat menschen, schielyk ryk geworden, zich in de noodzaaklykheid bevinden om anderen naa te aapen, en buiten staat zyn om geldverkwistingen van hunne eigene vinding daar te stellen; doch het moet, met rede, onze verwondering wekken, dat menschen, van welken de Romeinen reeds spraken als fruges consumere nati, of als gebooren om groote goederen 's jaarlyks te verteeren, zulk een beperkten kring van bekwaamheden bezitten, dat zy geen nieuwe Plans uitdenken om hunnen Rykdom te besteeden - Plans, zo nieuw als onvoegelyk - Plans, geschikt om de wereld te verbaazen, zo door de nieuwigheid als door de ongerymdheid.
't Is eene bekende zaak, dat veelen, die in ruimen overvloed leeven, en hunne groote jaarlyksche inkomsten verkwisten, lieden zyn, welken het aan geene bekwaamheden mangelt: en, daar zy dezelve op geene andere onderwerpen te koste leggen, ze niet doen werken omtrent hun meestgeliefde onderwerp. - Nog meer is dit te bevreemden; dewyl de Eeuw, welke wy beleeven, byzonder gunstig schynt voor nieuwe proefneemingen en ontdekkingen; van welke niet weinige zich door derzelver ongerymdheid aanpryzen. - Verscheide stukjes zyn 'er geschreeven, om ons te overtuigen, dat het Christendom en de Zedekunde geen vasten grond hebben; doch het is niet voor de vuist gehandeld, ons van deeze beginzelen te ontzetten, zonder ons eenige nieuwe van een anderen stempel in stede te geeven. Nogthans heeft men niets van dien aart bestaan: en, in het onvoegelyk gebruik der Rykdommen, volharden wy met het pleegen van dezelfde dwaasheid en snoodheid als onze Voorouders, zonder verandering of verbetering. Schreef niet een van Rome's Dwingelanden eene Belooning uit voor den Ont- | |
| |
dekker van een nieuw Vermaak? En strekt het niet tot een verwyt voor de vindingryke Eeuw, welke wy beleeven, dat dus eene belooning nooit gevorderd is, schoon veelen die met de gulste handen zouden uittellen? Is het geen schande voor den smaak van geldverspillende Lieden, dat zy, hoe onbegrensd ook in hunne verteelingen, elendig bepaald zyn ten aanziene der voorwerpen? Moet men zich niet verbaazen, dat, wanneer wy een Meisje van plaisier - een Paard - een Speelbord - een spel Kaarten, opgenoemd hebben, wy ons aan het einde van de Naamlyst vinden?
Menschen, die hun hoogst geluk in het bezit van Rykdom stellen, moeten eigenaartig de schielyke verkryging daar van aanmerken als den grootsten zegen; dewyl die niet vergezeld ging met arbeid of moeite, en voldoet voor de veronderstelde gebreken van Geboorte: maar dat weinige Menschen de bekwaamheid bezitten om dien lotwissel te verdraagen, leeraart de ondervinding met ontelbaare voorbeelden.
De meerdere voordeelen en het mindere gevaar van langzaam verkreegene Rykdommen behoeft geen betoog: wy zullen alleen, ten besluite van deeze Proeve, verkort, bybrengen de Geschiedenis van ortogrul, uit het Zedeschrift the Idler ontleend. - ‘Ortogrul, eenige uuren gesleeten hebbende in diep gepeins en afwisseling van gedagten, viel in slaap. Hy droomde dat hy omzwierf in een woest eenzaam land, zoekende na iemand, die hem den weg zou aanwyzen om ryk te worden. Staande op een heuvel, beschaduwd door cypressen, in twyfel welk een weg hy zou opslaan, vertoonde zich zyn Vader op 't onverwagtst aan zyn oog. - Ortogrul, zeide de oude Man, ik weet uwe verlegenheid, luister na uwen Vader! Wend uw oog na het gindsche gebergte. Ortogrul gehoorzaamt: hy zag een waterstroom, van de rotzen stortende, nedervallende met het geraas des donders; schuim verspreidende over de omstaande houtgewassen. - Slaa nu, vervolgde de Vader, uwe oogen op de valei tusschen de bergen gelegen. Ortogrul zag om, en ontdekte eene kleine wel, die een waterstroompje voortbragt. - Zeg my, voer de Vader voort, wenscht gy om schielyken Rykdom, welke u ten deele valt even als het water schuimende van de hoogte nederstort; of om een allengskens langzaam voortgaande toeneeming, gelyk het laatst beschouwde beekje
| |
| |
uit de kleine welle vloeijende? - Laat my schielyk ryk worden, zeide ortogrul, laat de Goudstroom snel en geweldig zyn. - Zie nogmaals rondsom u, zeide de Vader. - Ortogrul keek om, en zag de bedding van den voorheen hevig nederstortenden Stroom droog en woest; maar het beekje van de Wel naaoogende, deedt zich aan zyn oog een wyd Meir op, door den gestadigen schoon langzaamen aanvoer steeds vol gehouden. - Ortogrul ontwaakte, en besloot ryk te worden door aanhoudend vlytbetoon, en in stilte behaalde voordeelen.’
|
|