Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1798
(1798)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijGeschiedkundig verslag wegens de Maltheezer ridderorde, uit de oudheid en de jongste berigten opgemaakt.Medeburgers!
‘Ul. gunstig aanneemen en vaardig plaatzen van het door my gezondene Stukje, betreffende de voornaamste Byzonderheden van het Eiland Maltha, uit de nieuwste Berigten opgemaakt, gepaard met Ul. verzoek om 't geen ik u, de Maltheezer Ridders betreffende, had toegedagt, heeft my tot het vervaardigen daar van aangezet, en de spoedige toeschikking zal, zo ik hoop, volgens uw schryven, dit Stukje te aangenaamer maaken. Ik blyf, als voorheen,
Ul. welwenschende
Medeburger.’
De Ridders van Maltha, met dien eernaam bestempeld, ter oorzaake van den geduurigen Oorlog, welken zy voeren tegen de Zeeroovende Mogenheden van Barbaryen, maaken een Godsdienstige Krygsorde uit, welke verscheide andere benaamingen gedraagen heeft; immers zy worden ook genoemd, Hospitaalers van St. Jan van Jerusalem; Ridders van St. Jan; Ridders van Rhodes; Orde van Maltha, en ook de Religie van Maltha. Naa- | |
[pagina 394]
| |
men, herkomstig van de lotgevallen, welke deeze Rang van Lieden ondergaan heeft, en de plaatzen door hun betrokken; gelyk hunne Geschiedenis, welker hoofdsom wy zullen opgeeven, ten vollen zal uitwyzen. Omtrent den Jaare MXLVIII stichtten eenige Napolitaansche Kooplieden te Jerusalem eene Kerk, waar in de Godsdienstoefening, naar de Latynsche Kerkgebruiken, zou gehandhaafd worden, aan welke zy den naam gaven van Santa Maria della Latina. Zy bouwden desgelyks een Klooster, naar de Orde der Benedictynen, om Pelgrims of Bedevaardgangers te ontvangen. Naderhand voegden zy daar aan toe een Hospitaal, om zorg te draagen voor de Zieken, onder het bestuur van een Rector, die tot deeze post benoemd werd door den Abt van Santa Maria della Latina. Behalven deeze Gestichten hadden zy ook een Kapél ter eere van st. jan den dooper. Godfried van bullion, Jerusalem vermeesterd hebbende, begiftigde dit Hospitaal met eenige Goederen, welke hy in Frankryk bezat; anderen deeze milddaadigheid in het doen van ruime begiftigingen volgende, werden de inkomsten van dit Hospitaal, op eene verbaazende wyze, vermeerderd. - Vervolgens besloot de Rector, gerhard torn geheeten, met de Hospitaalers, zich af te scheiden van den Abt en de Monniken van Santa Maria, en eene afzonderlyke Broederschap op te richten, onder den naam en de bescherming van st. jan den dooper; van hier kreegen zy den naam van Hospitaalers, of Broeders van St. Jan van Jerusalem. Paus pascal de II bevestigde, in den Jaare MCXIII, door eene Bulle, de begiftigingen aan het Hospitaal geschonken, 't welk hy onder de bescherming van den Heiligen Stoel nam; beveelende, dat, naa de aflyvigheid van gerhard torn, de Rectors door de Hospitaalers zouden gekoozen worden. - Raymond du puy, de Opvolger van gerhard, nam den naam van Meester aan, en schreef een Regel voor aan de Hospitaalers. Deeze Ordensregel droeg in 't Jaar MCXX de goedkeuring en bekragtiging weg van Paus calixtus den II. Dit was de eerste oorsprong der Orde van Maltha. De eerste Grootmeester, bevindende dat de inkomsten van het Hospitaal zeer verre overtroffen 't geen noodig was tot het onderhoud van arme Pelgrims en gewon- | |
[pagina 395]
| |
de Persoonen, besloot het overschot te besteeden om kryg te voeren tegen de Ongeloovigen. Met dit oogmerk, in dien tyd zo heilig als lofwaardig gerekend, boodt hy zich aan by den Koning van Jerusalem. In drie rangen werden de Hospitaalers verdeeld. De eerste bestondt uit Edelen, welken hy bestemde tot het draagen der wapenen en het voeren van den kryg, ter verdediging des Geloofs en de bescherming der Bedevaardgangeren - de tweede bestondt uit Priesters en Capellaaanen, die de Mis en Kerkdienst zouden verrigten - en de derde uit Dienaaren, die niet edel waren, maar ook ten Krygsdienst bestemd. Hy maakte desgelyks bestelling op de wyze om Mede-Ridders, of Broeder-Ridders, aan te neemen. Alle die verrigtingen werden, in den Jaare MCXXX, goedgekeurd en bekragtigd door Paus innocentius den II, die aan deeze Ridders het Wapen schonk, bestaande in een wit Kruis op een Zilveren Veld, 't welk tot nog de Standaard van de Orde is. Naa het verlies van Jerusalem, trokken zy eerst na Margath, vervolgens na Acre, welke laatstgemelde plaats zy, in den Jaare MCCXCVIII, manmoedig verdedigden. Het geheele Heilig Land verlooren hebbende, begaven zy zich na Cyprus, waar Koning hendrik van lusignan, dien zy derwaards gevolgd waren, hun de Stad Limisson schonk. Op dit Eiland onthielden zy zich den tyd van achttien Jaaren, wanneer zy den Saraceenen het Eiland Rhodes ontweldigden, en op 't zelve zich in 't Jaar MCCCVIII nederzetten. Ten deezen tyde namen zy eerst den naam van Ridders aan, en wel dien van Ridders van Rhodes. Andronicus, Keizer van Constantinopolen, verleende aan hunnen Grootmeester, fulk de villaret, de Inhuldiging tot die Orde, en deeze vergunning kreeg de bekragtiging van Paus clemens. In het volgend Jaar verdedigden zy, bygestaan door amadeus, Hertog van Savoyen, zich zelven en hun Eiland, tegen eene Legermagt der Saraceenen. - In den Jaare MCCCCLXXX deedt hun Grootmeester d'aubusson eene manmoedige verdediging tegen mahometh den II, en behieldt het Eiland, in spyt eener talryke Legermagt, die een beleg van zes maanden, met allen ernst, doorzette. - Dan in 't Jaar MDXXII werd het Eiland aangetast door | |
[pagina 396]
| |
solyman, met een Leger, 300,000 man sterk, en door hem vermeesterd, naa dat de Ridders twee honderd en dertien Jaaren bezitters van 't zelve geweest warenGa naar voetnoot(*). De Grootmeester en de Ridders begaven zich, naa dit door hun diep betreurd verlies, eerst na het Eiland Candia. Eenigen tyd laater schonk Paus clemens de VII hun Viterbo. Eindelyk schonk Keizer carel de V hun, in 't Jaar MDXXX, Maltha, 't welk zy, niet zonder veel moeite, en een hoogst gevaarlyken aanval, ten tyde van philips den II, tot heden dat de aloverwmnende buonaparte ten deezen Zomer, naa een geringen wederstand, 't zelve onder de Heerschappy van de Fransche Republiek gebragt, of der Groote Natie onderworpen heeft, bezeten hebbenGa naar voetnoot(†). - Door de verkryging deezes Eilands, als een Gifte des Keizers, veranderden zy weder van Naam, en voerden dien van Ridders van Maltha, schoon hun eigenlyke naam is Ridders van de Orde van St. Jan van Jerusalem, en hun Grootmeester, onder zyne andere Tytels, nog dien behoudt van Meester van het Hospitaal van St. Jan, en Beschermer der Armen van onzen Zaligmaaker jesus christus. De Ridderorde van Maltha heeft geene andere Landen onder haar beheer, dan het Eiland, naar 't welk zy laatst den naam voeren, en eenige andere kleine plaatzen in de nabuurschap, welker voornaamste zyn Goza en Comino. | |
[pagina 397]
| |
Laaten wy, by dit hoofdzaaklyk vermelden der lotgevallen dier Ridderschappe, nu eene beschryving geeven van derzelver Staatsbestuur, zo als 't zelve op Maltha was ingerigt. - Het Staatsbestuur der Ridderen van Maltha mag den naam draagen van gemengd, deels Monarchaal, deels Aristocratisch. Het is Monarchaal met betrekking tot de Inwoonders van Maltha en de byliggende Eilanden, en zelfs ten aanziene van de Ridders, in alles wat de Instellingen en Regelen van hunne Orde betreft. - Dan het is Aristocratisch ten opzigte der beslissing van eenige belangryke zaaken, welke niet afgedaan kunnen worden dan door den Grootmeester en het Capittel. 'Er zyn twee Raaden: de eene de gewoone, bestaande uit den Grootmeester, als Hoofd, en de Groote Kruissen; de andere, den vollen Raad geheeten, zamengesteld uit den Grootmeester, de Groote Kruissen, en de twee oudste Ridders uit elke Taal. De Grootmeester, die door de Hoofden der Orden gekoozen wordt, mag met alle deeze toegeschikte Raaden, in zeker voege, als volkomen Souverain des Eilands aangemerkt worden: het staat aan niemand der Leden vry, een voorstel te doen, dan aan hem; en hoewel hy in den grooten Raad slegts twee stemmen hebbe, geeven de voorregten, die te zyner uitdeelinge staan, hem eenen zeer sterk werkenden invloed. Zyne inkomsten worden op ruim 200,000 Daalers geschat, deels herkomstig uit het geen hy trekt van de Commanderyen, die te zyner begeevinge staan, en die deels uit de uitgaande en inkomende Regten, aan hem afgestaan, gevonden worden. Hy gaat gewoonlyk in 't zwart gekleed, met het groote witte Kruis op de borst. De Vreemdelingen worden hem meest door één der Ridderen, aan welken zy aanbevolen zyn, voorgesteld, en herhaalen, van tyd tot tyd, hun bezoek, of komen, ten minsten vóór hun vertrek, zyne orders vraagen. Zyn Paleis vereenigt van binnen ruimheid en gemaklykheid. De Wapenzaal bevat 30,000 Snaphaanen, in Frankryk gemaakt. 'Er is een Winteren Zomer-Raadzaal in dit Paleis; in dit laatste verrigt hy 's jaarlyks de voetwassching aan een twaalftal arme, afgeleefde, meest blinde, lieden. 'Er is eene zaal met Schilderyen en Oudheden, Naturalien en andere zeldzaamheden. Hy heeft zyn byzondere Boekery, met oude en nieuwe Werken, Fransche en Italiaansche Literatuur, | |
[pagina 398]
| |
en schoone Prentwerken. Veele der Boeken zyn geschenkenGa naar voetnoot(*). Door de benaaming der Taalen van Maltha verstaat men de onderscheidene Natien, uit welken de Orde is zamengesteld. Dezelve waren acht in getal; te weeten, Provence, Auvergne, Frankryk, Italie, Arragon, Duitschland, Castilie en Engeland. Elk deezer heeft zyne byzondere bestemming. By de eerste, die van Provence, heet het hoofd Groot-Commandeur - by die van Auvergne is het hoofd Maarschalk van de Orde - by die van Frankryk wordt het hoofd met den naam van Groot-Hospitaliter bestempeld - by de Italiaansche is het hoofd Admiraal - by de Arragonsche heeft het hoofd den tytel van Conservateur - by de Duitsche is het hoofd Opperbaljuw der Orde - by de Castiliaansche is het hoofd Groot-Canselier - by de Engelschen was voor deezen het hoofd Groot-Turcopolier, of Colonel der Ruitery. Elk deezer Taalen heeft, behalven die Eertytels, byzondere Gewesten, in de Landen, waar toe zy behooren, daar aan toegekend. Dat die van Provence den voorrang heeft is daar aan toe te schryven, dat raymond du puy, de eerste Grootmeester, van daar herkomstig was. - Ten aanziene der Engelsche Taal valt aan te merken, dat dezelve, ten tyde der Regeering van hendrik den VIII, ter oorzaake der Kerkverschillen, is afgeschaft. Koning jacobus de II streelde zich ydel met de hoope van dezelve weder te zullen hersteld zien. Het achttal van Taalen is egter nog in stand, dewyl men die van de Anglo Beijersche stichtte. Ieder deezer Taalen bestaat uit een verschillend getal van Prioraaten; elk deezer wederom uit eene menigte Commanderyen, die omtrent 750 beloopen. Voor dat men Professie doen kan, moet men twee jaaren op Maltha gewoond, en twee Tochten, Caravanes geheeten, op de Galeien, of vier op de Fregatten, bygewoond hebben. Het doen dier Tochten bestaat in niets meer dan in mede te vaaren, en, wanneer het op vegten met de Barbaaren, of Turken, aankomt, mede te schieten. De vier | |
[pagina 399]
| |
Tochten op de Fregatren zyn intusschen te kiezen boven éénen op de Galeien, waar de bekrompenheid der verblyfplaats, de onreinheid der Galeiboeven, en de wreedheid welke men daar ziet oefenen, een zwaare beproeving mag heeten, voor iemand, aan gemak, zindelykheid, en menschlyke behandeling, gewoon. Om eene Commandery te bekomen zyn 'er nog vyf andere jaaren verblyfs op Maltha noodig. Doch de Grootmeester kan van veele deezer regelen ontslag verleenen. De Commandeur heeft het bestuur over zyne Commandery, dat is van zekere goederen aan de Orde toebehoorende. Deeze Commanderyen brengen zeer veel op; in zommige Prioraaten zyn de minsten van 3000 en verscheidene van 30,000 Daalers, jaarlyksche Rente. Zy worden naar de oudheid der Ridderen vervuld; doch de Grootmeester heeft, in vyf jaaren, één en twintig Commanderyen de Grace (gelyk ze genoemd worden) te begeeven. Die eens den rang van Commandeur op een der gezegde wyzen verkreegen heeft, behoeft nimmer weder op Maltha te verschynen. De Inkomsten der Prieurs, Groot Kruissen, Hoofden der Taalen, zyn nog veel aanzienlyker. Elke Taal heeft haar byzonder bepaalde Intrek, of Auberge, te la Valette. Oorspronglyk waren deeze groote en veelal fraaije Gebouwen bestemd, om jonge Ridders, wier inkomen nog geen 2000 Daalers bedroeg, te huisvesten en te spyzen. 'Er pleeg, in deeze Auberges, eene stipte regelmaatigheid en orde in agt genomen te worden; de eetenstyd, de voorraad van brood en wyn, was stipt bepaald; het Hoofd der Taale bekostigde alles. Dan, gelyk alle inrigtingen, met den tyd, van de eerst aangenomene orde meestal afwykenGa naar voetnoot(*), bekomen thans de meeste Taalen Geld in stede van die benoodigdheden, zo dat de Ridders eeten en hun intrek neemen waar het hun behaagt. Drie telt men 'er slegts, naamlyk de Auberges van Italie, Arragon en de Anglo-Beijersche, waar in men naar de oude inrigting leeft. Die van Provence gaat voor een der bezienswaardigste. De Ridderorde, wanneer men alles byeen rekent, wordt | |
[pagina 400]
| |
op 8000 begroot; van deezen onthoudt zich slegts een tiende gedeelte op het Eiland. Koninglyke en Vorstlyke Kinderen heeft men onder deeze Ridders geteld; doch meest allen zyn het jonger Broeders uit Adelyke Huizen, welke uit de Commanderyen, die de Orde in zo veele reeds gemelde Gewesten van Europa bezit, hunne Inkomsten verwagten. Om in 't Lichaam der Ridderschappe opgenomen te worden, moeten zy hun Adeldom door vier Quartieren aan 's Vaders en Moeders zyde kunnen bewyzen. Zy zyn verpligt de gewoone Monniksgelofte van eeuwige Kuischheid te zweeren: men mag zeggen, dat, over 't algemeen, geen Eed niet alleen trouwloozer werd naagekomen; maar dat zelfs geen Eed, minder met voorneemen om denzelven naa te komen, van de lippen rolde. De Ridders komen 'er ruiterlyk genoeg voor uit, dat zy hunne Gelofte alleen beschouwen als een Verbod van een wettig Huwelyk aan te gaan. Het krielt op Maltha van ongebondene Vrouwspersoonen, die by deeze Ridderen de plaats eener Egtgenoote vervullen. - De Gelofte van Armoede, door hun mede afgelegd, sluit ook bykans de mogelykheid des Huwelyks buiten. Het klinkt vreemd, van Armoede te hooren, naa het vermelden van zo groote Inkomsten; doch Armoede betekent hier het missen van allen eigendom. Zo ras naamlyk een Ridder ligt te zieltoogen, worden alle zyne bezittingen verzegeld, en korte dagen naa zyn dood eigent zich de Orde, aan welke zy te rug komen, dezelve toe. Alleen heeft de Ridder het weinig betekenend verlof om eene geringe som aan zyne bedienden en dergelyken te maaken. De Grootmeester staat hier in met den minsten Ridder gelyk. Deeze schikking levert eene zeer natuurlyke reden op, dat de Ouders der Ridderen hun by uitersten wille niets van hun vermogen naalaaten, dan een jaargeld geduurende hun leeven. Ieder Ridder wordt in het Prioraat, waar men rekent dat zyn Vaderland behoort, ingelyfd; ook kan hy alleen op de Commanderyen, welke in dat Prioraat openvallen, aanspraak maaken. Eene Orde, die zo veele en zo ryke inkomsten uitdeelt, moet zelve zwaare inkomsten bezitten; dit doet dezelve met de daad. Het evengemelde terugkomen der Bezittingen in de algemeene Schatkist, (op Maltha onder den naam van de Schatkist van St. Jan bekend) brengt hier veel aan toe; ook moeten de Commandeurs | |
[pagina 401]
| |
van hunne Commanderyen, 's jaarlyks, daar in zwaare schattingen opbrengen; deeze bedraagen ten minsten dertig ten honderd; daarenboven trekt de Orde de twee eerste jaaren van elke openvallende Commandery. Het Volk deezes Eilands betaalt geene Belastingen, hoegenaamd; van de Leevensmiddelen worden noch uitgaande noch inkomende Regten geheeven. Alle andere Artykelen betaalen niet meer dan drie en een half ten honderd; doch het aangeeven der goederen verre beneden de waarde, hier, gelyk elders, in zwang, is oorzaak dat 's Grootmeesters Schatkist geen volle twee en een half ten honderd kan berekenen. Men vindt ook Vrouwlyke Hospitaalers van de Orde van St. Jan van Jerusalem, zomtyds Chevalieresses, of Ridderessen, geheeten, van dezelfde oudheid als de Ridders zelve: haar post was, Bedevaardgangsters en Zieken op te passen; en dit is nog haare bezigheid in het Hospitaal voor de Vrouwen gesticht. Op Maltha, ten einde wy 'er dit byvoegen, bevindt zich nog inlandsche Adel, die, slegts in posten van minder aangelegenheids, in het bestuur des Eilands met de Ridders deelt, en voorts van de Ridders volkomen afgezonderd leeft. Deeze houdt zich met den Landbouw onledig, woont op Buitenplaatzen, die hun toebehooren, of onthoudt zich in de oude Stad, van eigen inkomsten leevende. Geheel zyn deeze Edellieden van de Ridders verwyderd. Hier toe geeft aanleiding den trotsch, dien eenige Ridders, als of ieder hunner Souverain van het Eiland was, ten hunnen opzigte aanneemen; hier toe werkt mede het treffend gevoel van hunnen verminderden invloed op den voorouderlyken grond, zints de Ridderorde zich hier gevestigd heeft; en nog wordt die afzondering versterkt door eene geheel niet ongegronde jalousie ten opzigte van jonge Ridders, welke zo verre gaat, dat zy hunne huizen, voor al wat het Ridderkruis van Maltha draagt, sluiten, om hunne Egtgenooten en Dogters voor den gevaarlyken aanval dier Kuischheid gezwooren hebbende Ridderen te behoeden; dit gaat zo verre, dat eene Vrouw deezes Adels, die zich eenigen ommegang met eenen Ridder veroorloft, daar door haaren goeden naam in de waagschaal stelt, of, mag ik liever schryven, verliest. Dit gedeelte van Maltha's Inwoonders leeft dus in een beperkten kring onder elkander voort; en het Eiland | |
[pagina 402]
| |
schier nimmer verlaaten hebbende, kan, in hunne omstandigheid, niet wel anders dan zekere styfheid hun deel weezen. Een gebrek nogthans, waar van Vreemdelingen, buiten de Orde, die eenigen tyd op Maltha sleeten, en toegang kreegen tot deezen ouden Adel, hun vryspreeken; getuigenis geevende van eenen vriendlyken en niet onbevalligen ommegang. |
|