Beschouwing by het graf.
Zie daar de donkere Grafkelder, de woonplaats der wormen; het laatste enge verblyf van den grooten en den kleenen; de verzamelplaats der afgestorvenen. - Wie kan dit zien, en zwygen? Ja, hoe schielyk snelt ons kortstondig leven heenen; dat leven, waar in men voor- en onspoed smaakt, zegeningen en rampen, by afwisseling, ten tooneele ziet verschynen: en, hoe ras loopt dit bestaan ten einde! men wordt geboren om te sterven; en naauwlyks is ons aanzyn daar, of elke tred, dien wy doen, is een stap nader tot ons Graf.
Naauwlyks zyn wy hier, of wy verdwynen, en ons leven is als een droom. Ja, Stervelingen! hier is uw einde; gy zyt niet meer; en naastbestaanden, of vrienden, hoe lief en waardig, moeten u derven. En welk een groot onderscheid is 'er thans in uw verblyf! Voorheen onvergenoegd, te onvrede over uwe wooning op het tooneel der waereld, waar ruime zaalen voor uw hoog geplaatst hart nog steeds te eng waren, is thans uwe wooning eene kleene wooning der duisternis; allengskens zal nu uw koud gebeente tot stof verkeeren. Zoo kwaamt gy; gingt weder heenen; wy zagen u na, en elk hunner, die u kende, met u had verkeerd, voor wien gy nuttig geweest waart, voelde uw gemis. Daar ligt gy nu - gy rust van uwen arbeid, en ziet niet meer dat heldere licht, 't welk gy iederen morgen, by uwe ontwaaking, aanschouwde; deeze om op nieuw in meerder zorgen gedompeld te worden - geene om aan zyne woelingen en driften den vryen teugel te vieren. Dan, hier eindigde uwe afgespeelde rolle; en, schoon de aarde trilt en beeft, de rommelende donders kraaken, gy zyt van alles onbewust; niets verschrikten in uw fomber Graf.
ô Zagte rust, voor u, die rampen, onderdrukking en tegenheden, hier moest smaaken! Hier, op deeze plaats, geniet gy kalmte, na duizenden van tegenspoeden. Gewenscht verblyf voor u! aangenaame staap, die u gevoelloos maakt voor het lyden; lyden, 't welk hier beneden aan uw lot verkogt was. - Dan, met welk eene angtige vreeze beschouwt de Dwaas deeze stille wooning! hoe trilt hy voor deezen doodslaap, en met welk eene diepe ontroering ziet hy deeze Grasplaats aan! Hier moet hy één zyn met hem, wien hy, om dat hy minder scheen, met veragting bejegende. Hier moet hy liggen by hem, dien hy nooit dan op een afstand wilde beschouwen. En denkt hy aan de heerschzugt, met welke hy anderen behandelde; aan zyne baldaadige verkwistingen en onnutte verspillingen, terwyl de om brood zugtende medenatuurgenoot, al spottende, of met geweld, van zyne wooning werd