| |
| |
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.
Proeve over het aanbelang van onzen pligt te doen.
Het pad des Opregten is welgebaand.
salomo.
(Naar het Engelsch.)
In de Geschiedenis der Lacedemoniers vinden wy opgetekend, dat pyrrhus, in den nacht vóór dat hy den aanval op Sparta deedt, ten uitersten vermoeid en afgemat, zich in zyn tent begaf, en gerust doorsliep tot den morgen, wanneer hy droomde dat hy bezig was met den blixem te zwaaijen over Sparta, 't geen de geheele Stad in vuur en vlam zette; waar op hy in eene vervoering van blydschap ontwaakte. - Onmiddelyk riep hy zyne Krygsbevelhebbers zamen, en deelde hun den Droom mede. Maar lysimachus, zyn Gunsteling en Vertrouwde, gaf aan dien Droom eene uitlegging, niet ten voordeele des Veldheers. - ‘Gy weet, pyrrhus,’ voerde hy hem te gemoete, ‘dat Plaatzen, door den Blixem getroffen, by ons voor heilig gehouden worden. Ik ben, derhalven, van oordeel, dat de Goden u hier door hebben willen te verstaan geeven, dat Sparta zo heilig en onschendbaar is als eene plaats door den Blixem getroffen.’ - Pyrrhus gaf hem hier op ten antwoord: ‘Gaarne wil ik u toestaan, myn Vriend, dat niets onvaster gaat dan onze gissingen over dat slag van zaaken; maar met dit alles blyft dit zeker, dat wy onzen Pligt moeten doen; dat wy ons, derhalven, zonder verder aan mynen Droom te denken, ten aanval gereed maaken.’
Schoon de Geschiedenis ons, met geene zekerheid, onderrigt, dat pyrrhus, in deezen aanval, gelukkig slaagde,
| |
| |
is, nogthans, de grondregel, door hem te nedergesteld, ter wederspreeking van het onzeker onderrigt uit Droomen en Voortekenen te haalen, van dien aart, dat dezelve onze aandagt verdient, als welgepast en wys.
In veele gevallen is het twyfelagtig, of de gelukkige uitslag een bewys oplevert van de goedheid eener zaake; maar, om ons gedrag, in alle netelige gevallen, te regelen, is 'er geen onfeilbaarder regel, geen regel die ons schootvryer stelt tegen de beschuldigingen van anderen, of de verwyten van ons eigen hart, dan dat wy onzen Pligt moeten doen.
Zulks veronderstelt, nogthans, eene voorafgaande kennis van 't geen onze Pligt is, als mede dat 'er een zekere maatstaf van Pligt is, die door alle Menschen, in alle mogelyke gevallen, moet gevolgd worden. In de gewoone handelingen tusschen den Man en zynen Naasten komt dit neder op strikte Regtvaardigheid. De natuur van deezen Regel is zo eenvoudig, en valt zo gereedlyk te verstaan, dat men het onmogelyk mag agten, een mensch aan te treffen, die kan voorwenden onkundig te zyn van 't geen die regel hem aanwyst. Wordt dezelve minder volbragt dan wel behoort, zulks bewyst, in geenen deele, de zwaarigheid om dien regel te bevatten. Het strekt alleen ten blyke dat dezelve wederstreefd wordt door eene sterker neiging, door eene geliefkoosde drift, die om oogenbliklyke voldoening schreeuwt, schoon ten koste van alles wat den naam van beginzel draagt, en die drift is doorgaans Zelfbelang of Eigenbaat.
Aangespoord door een dier beiden, zal, wanneer de zaak haare zwaarigheid in hebbe, het befluit niet weezen onzen Pligt te doen; maar ons geliefd oogmerk, door welk middel ook, op welk een kans af, en ten welken koste, te bereiken. Niet zelden gebeurt het, dat de Mensch zich gebragt vindt in een geval, 't welk hem doet zeggen: ‘In dit geval, waar in ik my met myn Naasten bevinde, is de zaak dermaate ingewikkeld, dat geen van ons beiden kan overeenkomen in het geschil wat regt is: ik wensch regt te doen; maar ik moet my zelven niet benadeelen; en ik heb geen regel om my naar te richten’ - en misschien zyn 'er geen Droomen of Voortekens om zyn gedrag te regelen.
In alle gevallen van deezen aart zal het geenzins bezwaarlyk vallen, te bepaalen, wat Pligt eischt, niette- | |
| |
genstaande het in twyfel hangen der partyen, wegens de gemaakte zwaarigheid, bevonden zal worden te ontstaan, niet uit den aart des gevals; maar daar uit, dat zy meer bezorgd zyn omtrent hun beginzel van belang, dan dat van regtvaardigheid. Een derde, een vierde, een vyfde persoon, ja al de wereld buiten hun, vindt geen zwaarigheid om elk zyne byzondere eischen regtmaatig toe te kennen; maar men loopt het grootste gevaar, om een der beide partyen, zo niet beiden, te mishaagen met uitspraak te doen. - En van waar dit onaangenaam gevolg om de rol van beslisser te speelen? Om dat één van beide de partyen, indien niet beiden, het oog gevestigd hielden op een byzonder punt, in verband staande met hun belang; doch 't welk niets te doen heeft met het regt der zaake. Elk vreesde voor een verlies; even of te winnen altoos regt was en te verliezen onregt, als of het niet zo zeer een gedeelte van iemands pligt uitmaakte, iets, tegen zyne neiging aan, op te offeren, als het vrywillig af te staan.
Op deezen grondslag van Eigenbaat rust die Gewoonte der Wereld, welke de zeldzaamste verwarring in onze denkbeelden over regt en onregt heeft te wege gebragt, en dien geest van het voeren der Geregtsgedingen, welke in alle Geregtshoven heerscht, en wel in zulk eene maate, dat dezelve, behalven de schadelykheid, belachlyk is. Het is misschien geen myner Leezeren te binnen geschooten, om op te merken, dat, indien 'er in onze (Engelsche) Geregtshoven twee duizend twistgedingen afgedaan worden, de uitslag daar van hier op neder komt, dat één duizend blyken onregtmaatig te zyn in hunne beginzelen; want het is zeker, dat een der Partyen ongelyk heeft; en het kan gebeuren dat zy beiden ongelyk hebben, 't welk de lyst nog zal vergrooten.
Maar dit zal altoos het geval weezen, wanneer de menschen vergeeten, dat de regel, in gevallen wanneer wy zwaarigheid vinden, is onzen Pligt te doen, en ons niet te laaten beheerschen door het geen de gewoonte der wereld andere menschen geleerd heeft te doen of te onderstaan. Werden de beginzels van Regtvaardigheid, die allereenvoudigst zyn, in opmerking genomen, by de opkomst eener schynbaare zwaarigheid, dezelve zou onmiddelyk verdwynen, en geen spilling van geld, geen kwisting van welspreekenheid, zou noodig weezen om tot een
| |
| |
besluit te komen. Indien het eenvoudigste beginzel, 't welk ooit van 's menschen tong rolde, ooit uit eene pen vloeide, aangenomen werd - ik meen de gulden regel, om anderen te doen gelyk wy willen dat ons geschiede! - indien deeze onze Gids ware in ingewikkelde gevallen, hoe menige weezenlyke gevaaren, en daadlyke verliezen, zouden wy niet vermyden! Hoe veele kwellingen, die onzen hoogmoed krenken, ontgaan! Hoe veel geraaktheid, welke het hart verhardt, ontwyken! Hoe veel beter, over 't geheel, zou het met de menschlyke Maatschappy gesteld weezen! Hoe veel meer geschikt om den kring des gezelligen geluks te verbeeden, en de Mensch met zynen Naasten te bevredigen!
Doch veelen worden 'er gevonden, die veronderstellen, dat eene zaak van bezwaar het afwyken van de striktste regelen der Regtvaardigheid, voor een tyd, billykt. Dit is een zonderling misbegrip, en verraadt geene geringe maate van onkunde in de menschlyke natuur; want indien 'er een geval is waar in wy meer dan in eenig ander ons moeten vasthouden aan den strikten regel van Regtvaardigheid, het is in geval van bezwaar; dewyl, hoe groot dit bezwaar ook moge weezen, hoe onverstaanbaar in woorden of figuuren, de Mensch, die zynen Naasten doet gelyk hy wenscht dat hem geschiede, dezelve het klaarste voorstel vindt, 't geen hy kan aantreffen. Laat braafheld braafheid ontmoeten, en alle geschil verdwynt, en, het geen nog beter is, eene groote maate van onderlinge liefde en agting wordt hier uit gebooren, welke wy niet altoos zien te voorschyn komen uit de beslissingen, die enkel voortvloeijen uit naauwkeurige berekening. De Man met een braaf en ruim hart, en die onregt schroomt te pleegen, dewyl hy schroomt zyn Pligt niet te betragten, zal aan geene kleinigheden blyven hangen, des niet twyfelen; ook zal hy, die stout genoeg is om door een vooroordeel heen te breeken, niet hairklooven.
Maar 'er doet zich een ander bezwaar op, 't geen de afwyking van de beginzels der Regtvaardigheid, in gevallen van moeilykheid, vergezelt, welk waarschynlyk niet in den zin geschooten zal weezen van menschen, die onvast zyn in hunne beginzelen; naamlyk, dat elke afwyking van de regelen des strikten Regts den gereeden weg baant tot andere en verdere afwykingen; en het staat
| |
| |
te duchten, dat de Man, die van zwaarigheid tot onregt overstapt, niet schroomvallig zal weezen om ten zynen voordeele te beslissen in min ingewikkelde gevallen. En, in de daad, wy zullen wel ras ontwaaren, dat, by lieden van deezen stempel, geen geval eenig bezwaar zal opleveren; want, indien een Mensch Eigenbaat ten grondslage legt van alle zyne bedryven, zal hy in de volvoering van zyn plan slaagen, naar maate van zyn vermogen of behendigheid.
De eenige weezenlyke zwaarigheid, in zulk een geval, is de moeilykheid om te weeten waar op te houden; want terwyl een Man het zo kan beleggen, dat hy de donkere zyde van zyne daaden verbergt, of de ondersteuning en eene regtvaardiging zyner bedryven van de wereld ontvangt, zal hy met aangroeiende stoutheid voortvaaren, tot hy in 't einde eene stellige en uitdruklyke wet overtreedt, en in 't openbaar zo eerloos wordt als hy reeds lang in 't verborgen geweest is. Voorbeelden van zulk een val in goedberugtheid en middelen zyn niet zeldzaam; en zullen veelvuldig blyven, indien wy, in onzen handel met het Menschdom, de weinige korte en eenvoudige voorschriften, welke de Regtvaardigheid vordert, over 't hoofd zien. - Houden wy ons aan deeze vast, alles is in veiligheid. Wyken wy 'er van af, neemen wy andere leidslieden, 't zy wy, met de Ouden, Droomen raadpleegen en op Voortekenen afgaan, of met da Hedendaagschen alleen op ons eigen voordeel letten, en alles geoorlofd rekenen, 't welk geen inbreuk maakt op de stellige Landswetten, dan zyn wy niet langer veilig, of buiten gevaar van ontdekking en onheil. Dat wy, derhalven, indien wy ons niet veilig kunnen verlaaten op onze waakende of slaapende Droomen, den raad van pyrrhus volgen - Laaten wy onzen Pligt doen!
|
|