Hy moet zich leeren kennen in de betrekkingen, met welke hy staat tot zynen Maker, tot Hem, van wien hy gevormd is. - Hy moet zich in al zyne afhankelykheid beschouwen en leeren kennen, als een wezen, dat in alle zyne werkingen, in alle zyne daden, afhangt van zynen Schepper, wien hy, wegens oneindige gunstbewyzen, de allergrootste dankbaarheid verschuldigd is. In deze betrekking moet hy zich allernauwkeurigst leeren kennen, ten einde hy tevens zyne duure verpligting leere, welke hy zynen grooten Weldoener verschuldigd is, die hem dag by dag overlaad met zyne goedgunstigheden. Dan daar hy een Lid der Maatschappy is, moet hy zich ook nauwkeurig leeren kennen in de betrekking tot zynen Evenmensch. - Hy is verpligt nauwkeurig zich zelven te onderzoeken, of hy ook wel genoegzaam oplettend is omtrent alle die pligten, welken hy zynen Naasten verschuldigd is. - Twee geboden maken den ganschen inhoud uit van alle de pligten, welke van den mensch gevorderd worden. - In twee geboden is des menschen gansche Zedeleer opgewonden. - God boven alles te beminnen, en zynen Evenmensch zo lief te hebben als zich zelven. - Deze twee geboden sluiten ook tevens in, al dat heil, 't geen den mensch deelgenoot kan maken van een bestendig, een duurzaam geluk. De pligt van liefde tot God en den Naasten heeft eene wederkeerige werking; en dus al wie nauwkeurig is in het opvolgen dier geboden, die is ook even nauwkeurig omtrent zich zelven. 'Er is toch een allernauwst verband tusschen het betragten der pligten, welke men God en zynen Naasten verschuldigd is, en tusschen het behartigen van zyn eigen geluk; even gelyk 'er een allerengste verbintenis plaats heeft tusschen de liefde des Naasten en God te beminnen, naardien hy, die zynen broeder haat, onmogelyk God kan liefhebben. - Van zo veel aangelegenheid is onze zelfkennis, dat 'er ons waar en wezentlyk geluk van afhangt. - De zelfkennis doet ons de betamelykste denkbeelden vormen van onzen Grooten Formeerder - en de betamelykste
denkbeelden te vormen van het oneindig Opperwezen, is een pligt van het alleruiterst aanbelang, waaromtrent geen mensch kan onverschillig wezen, dan ten koste van zyn eeuwig welzyn; - want hier aan word het eeuwig leven vastgemaakt, ‘dat men God kenne, en Jezus Christus, dien Hy gezonden heeft.’
C.v.d.G.