Geduurende deeze vermaaning, zat het Vogeltje met groote aandagt, en boog zyn kopje, als 't ware om beter te luisteren; waarop het, na dat zyn meester gedaan had met spreeken, zich tweemaalen eerbiedig boog.
De Vogelaar bedankte het schepzeltje voor zyne vriendelykheid, met zyn hoed af te neemen, en verzocht het een airtje te zingen. De Vogel zong. - Wel foei! dit schynt wel de stem van een verkouden kraai; komaan, laat ons iets hooren dat aandoenlyker is. - De Vogel zong met een zeer lieflyke stem, even als eene luit. - Rasser, zeide de Vogelaar, zoetjes, ha dat gaat wel! maar dat kleine beentje! dat kopje! komaan meester Charmant, dat gaat niet wel, gy vergeet de maat te slaan. Ziedaar, dat gaat goed. Bravo! myn kleine schelm.
Alles wat de Vogelaar zeide voerde het beestje op het verwonderlykst uit: het sloeg de maat met zyn kopje en zyn pootje; het scheen de dichterlyke en musicaale kragt der airtjes, die het zong, ten vollen te begrypen. De eetzaal weergalmde van 't geroep van bravo. De Muzikanten verklaarden, dat het Vogeltje hen allen overtrof. - Wel nu, zeide de Vogelaar, zal men geen dankbaarheid betoonen voor zulk een compliment? Het diertje boog zich zeer eerbiedig, en 't geheel gezelschap juichte het toe.
Vervolgens speelde het beestje soldaat, met een stroojen snaphaantje; waar na zyn meester zeide: Myn arme Charmant, gy hebt al veel drukte gehad, en zult wel vermoeid worden. Komaan, nog een konstje of twee, en dan zullen wy wat rusten. Groet de Dames eens zo als het behoort. - De Vogel zette zich in postuur, stak zyn hals uit, kruiste zyne kleine beentjes, en maakte eene zo aartige nyging als de welleevendste Juffrouw zou hebben kunnen doen. - Ziedaar een beste kleine Vogel. Komaan, groet nu eens zo als de Heeren doen. Ha dat is best. Laaten wy nu eindigen met een airtje op de walthoorn. Goed! goed! heerlyk! ziedaar een best klein kaereltje.
Deeze aartigheid wierd gespeeld met eene verwonderenswaardige werkzaamheid, vrolykheid en naauwkeurigheid. Het geheel gezelschap juichte het diertje toe als in verrukking. De Muzikanten lieten tusschenbeiden hunne speeltuigen hooren. De Vogel zelf scheen trots op zyn arbeid, schudde zyne kleine veertjes, plooide zyne wiekjes, kwispelstaattte, nam straks eene deftige houding aan, en zong een airtje van overwinning.
Gy hebt uw plicht zeer wel volbragt, myn kind, zeide de Vogelaar, het diertje streelende; ga nu een weinig slaapen, terwyl ik myne overige konststukken zal vertoonen. - Straks scheen de Vogel als by trappen in slaap te vallen; eerst sloot hy het een en daarna het ander oog; toen begon hy te waggelen, nu eens over de eene en dan over de andere zyde,