Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1798
(1798)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 45]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.Algemeene beschouwing van de natuurlyke, zedelyke en euangelische blykbaarheden voor een toekomend leeven, en een staat van vergelding in 't zelve.(Uit het Engelsch van den Eerw. beilby porteus, DD. en Bisschop van Londen.)
(Vervolg en Slot van bl. 6.)
Wy hebben getoond, dat, in alle Eeuwen en by alle Volken der Wereld, het geloof in een ander Leeven sterk en algemeen ingedrukt geweest is in de gemoederen des gemeenen Volks. - Wy hebben getoond, dat wy, behalven deeze natuurlyke indrukken, door het wel aanwenden van ons redelyk vermogen en het vraagstuk aandagtig uit onderscheide gezigtpunten te beschouwen, een groot aantal vermoedelyke bewyzen ter staavinge van dezelfde waarheid konden bybrengen. - Op deeze gronden zou iemand veelligt natuurlyk besluiten, dat alle de beroemde Wyzen der Oudheid, die verstandige, geleerde en agtenswaardige, Mannen, die de Fraaije Letteren en de Wysbegeerte beminden, met zo veel roems en geluks koesterden, die de Lichten en Voorgangers, de Leermeesters en Wetgeevers, der Heidensche Wereld waren, onder de Heidenen de eerste zouden geweest zyn om het denkbeeld eener Toekomstige Vergelding te omhelzen; dat zy klaarder zagen en nadruklyker gevoelden het vereenigd getuigenis van Natuur en Rede voor deeze waarheid, dan anderen; dat zy de groove denkbeelden der menigte, en de door dezelve gekoesterde dwaalingen, beschaafden en te regt bragten; dat zy de verkeerd- en dwaasheden, waar mede de vercieringen der Dichteren en de bygeloovigheden des Volks de weezenlyke gevoelens der Natuur bedorven en overlaaden hadden, wegnamen; en dat zy, door, in hunne Schriften, een klaare, met | |
[pagina 46]
| |
zichzelve bestaanbaare, redelyke en geregelde, ontvouwing van deeze groote waarheid over te leveren, die voor altoos bevestigden in de gemoederen der menschen, tot een Artykel van het Volksgeloof en een grondstelling van de heerschende Wysbegeerte maakten. - Dit, zeg ik, was eigenaartig van hun te verwagten; en hadden zy dit gedaan, 'er zou zich eenige grond opdoen, om te beweeren, dat men geen verder licht, ten aanziene van dit onderwerp, noodig hadt. Maar wat is, met de daad, het geval? Leest de Schriften van deeze oude Wysgeeren, ten opzigte van eene Toekomende Vergelding, en (met zeer weinig uitzonderingen) ziet gy daarin niets dan verlegenheid, verwarring, onbestaanbaarheid en tegenspreeking. Op de eene bladzyde vindt gy, dat zy met eene schynbaare voldoening uitweiden over de bewysredenen, toen in 't algemeen bygebragt voor de Onsterflykheid der Ziele, en een Staat van Belooning, hier naamaals te wagten; dat zy de onderscheide zwaarigheden, daar tegen ingebragt, met veel scherpzinnigheids oplosten, die waarheid met veel vernufts en kunsts omkleedden, met al de fraaiheden der welspreekenheid voorstelden, hunne volkomene toestemming daar aan te verstaan gaven, en verklaarden, dat niets hun die genoeglyke overtuiging zou ontrooven, of ontzetten van dit vermaak hunner ziele. - Op eene andere bladzyde vinden wy het gelaad der dingen geheel veranderd. Zy wederspreeken meest alles wat zy voorgestaan hadden. Zy twyfelen, zy dobberen, zy wanhoopen, zy gelooven nietGa naar voetnoot(*). Zy lachen en spotten met de Volksbegrippen van toekomstige Belooningen en Straffen; maar zy geeven niets redelykers en meer voldoende in plaats. Ja, 't geen nog zeldzaamer is, schoon zy allen erkenden, dat het geloof in eenen Toekomenden Staat, en eene Belooning in denzelven, een algemeen beginzel der | |
[pagina 47]
| |
Natuure was; dat hier in geheel het Menschdom zamenstemde; schynen nogthans veelen alle moeite aangewend te hebben, om deeze stem der Natuure in hun gemoed te smooren, en als eene overwinning van aanbelang gerekend te hebben, die denkbeelden van een Toekomend Oordeel, welke zy, in spyt van zichzelven, in hunnen boezem voelden opwellen, te onder te brengenGa naar voetnoot(*). Wat zullen wy nu zeggen van dit opmerkenswaardig verschynzel in de geschiedenis van het menschlyk hart? Kan 'er met mogelykheid een sterker bewys weezen, dat Wysbegeerte, Godlyke Wysbegeerte, (gelyk men dezelve zomtyds noemt,) die men heden ten dage dikwyls te voorschyn doet treeden als eene Mededingster met de Openbaaring, over 't algemeen geheel buiten staat was om de Menschen te brengen tot de erkentenis van eene der eenvoudigste, gewigtigste en redelykste, waarheden van den Natuurlyken Godsdienst; dat dezelve, in stede van de inboezemingen der Natuure te onderschraagen, en de lessen der Rede te bekragtigen, deeze verwarde, en geene tegenging; en dat eenigen van de grootste en geleerdste Mannen der Oudheid ten vollen bewaarheid hebben de beschryving, van hun in de Heilige Bladeren gegeeven; dat zy, zich uitgeevende voor Wyzen, dwaas geworden warenGa naar voetnoot(†) Schoon boven de rest des Menschdoms verheven in Wysgeerige en Letterkundige vorderingen, daalden zy menigmaal, in eenige gewigtige stukken van Godsdienstige kundigheid, beneden het peil des gemeenen Volks. Met één woord, zy wederstreefden het gemeen menschenverstand, en kwamen, door valsche wysgeerige begrippen, zo verre, dat ze waarheden miskenden, welke wy nu zien, en die het gros des Menschdoms toen zag, dat overeenkomstigst waren met de natuurlyke gevoelens van 's menschen hart. Het was, derhalven, hoogst voeglyk, het was onvermydelyk noodig, dat god, in eene zaak van dat aanbelang, tusschenbeiden tradt; dat de Openbaaring kwam, om Natuur en Rede te onderschraagen, tot de oorspronglyke kragt te herstellen, uit de handen der valschlyk zo genaam- | |
[pagina 48]
| |
de WeetenschapGa naar voetnoot(*) te redden, die in 't stuk van den Godsdienst doorgaans het Menschdom met valsche overleggingen bedroogen heeftGa naar voetnoot(†), en de zodanigen, die, hun eigen gezond verstand volgende, den rechten weg zouden opgeslaagen zyn, daar van afbragt. De waarheid is, (maar deeze waarheid heeft de Vrydenker altoos noode toegestemd dat het Christendom, in de daad, zeer veel heeft toegebragt tot dien gevorderden staat, en het gunstig gezigtpunt, waarin de Natuurlyke Godsdienst ons tegenwoordig te vooren komt; en veelen hunner, die het gezag der Euangelieleere versmaadden, zyn, door de ontdekkingen daarin gedaan, wyzer geworden, misschien zonder zulks te weeten, zeker zonder het te willen erkennen. In het tegenwoordige geval inzonderheid, heeft het Licht der Openbaaring eene klaarheid verspreid op het wyd verschiet aan de andere zyde van het graf; dit brengt ons onder 't ooge, en doet ons meer onderscheiden zien - zien ook aan het oog der Rede - eene menigte van anders duistere plekken, voor het ongewapend oog der Rede onzigtbaar. Hier uit ontstaat het wyd verschil tusschen de redenkavelingen der Ouden en Hedendaagschen over dit onderwerp. Van hier die kragt, die klaarheid, dat beslissende, 't geen zich opdoet in deeze; terwyl verwardheid, zwakheid en onzekerheid, geene kenmerkt. Hier van kan geene andere waarschynlyke reden gegeeven worden, dan dat de Heidensche Wysgeer niets dan de Wysheid deezer Wereld hadt, om hem ter Leidsvrouwe te dienen by de naspeuringen van eenen Toekomenden Staat; terwyl de Christen, en zelfs de Deïstische Wysgeer, tot het onderzoek toetreedt met eene ziel, vervuld met die denkbeelden, welke eene vroegtydige kennis aan de Openbaaring ongemerkt hem inboezemde. Een weg te ontdekken die ons geheel onbekend is, met behulp van een zwak en twyfelagtig licht, is eene zaak geheel verschillende van dien weg weder op te speuren by dat zelfde licht, naa dat wy dien eens op vollen dag beschouwd hebben. Het eerste is het geval der Ouden, het laatste dat der Hedendaagschen, ten aanziene van een Toekomend Leeven. | |
[pagina 49]
| |
Maar, behalven het voordeel, van de Openbaaring, ten dien opzigte, ontleend, zyn 'er andere voordeelen van de uiterste aangelegenheid, welke de Euangelieleer, het Leeven en de Onsterflykheid aan 't licht brengende, veroorzaakt; en aan blykbaarheden, daar door verleend, eene oneindige meerderheid geeft boven die van den Natuurlyken Godsdienst. De voornaamste zyn: Vooreerst, de Zekerheid en het Gezag dier Bewyzen. - Ten anderen, derzelver Eenvoudigheid en Klaarheid. - Ten derden, de Aart en Duurzaamheid der Belooningen. 1. Wat de Zekerheid en het Gezag dier Bewyzen aanbelangt. Naa allen mogelyk voordeel aan de Natuurlyke Blykbaarheden voor eenen Toekomenden Staat bygezet te hebben, moet men belyden, dat ze niet hooger opklimmen dan tot groote waarschynlykheid. Zy kunnen die betoogbaare zekerheid en vergewissing van deeze groote waarheid niet verschaffen, welke weezenlyk noodig is tot algeheele voldoening en geruststelling der ziele, in een zo belangryk stuk, en om deeze Leer tot een beweegmiddel te doen worden, kragtig genoeg om invloed te hebben op het harte en het gedrag des Menschdoms. Geen van deeze uitwerkzelen kon Natuur en Rede (hoe algemeen zy het geloof in een Toekomend Bestaan verspreid hadden) in de Heidensche Wereld te wege brengen. De Schriften hunner Wysgeeren, en de Volkszeden, bewyzen dit ten vollen en onlochenbaar. Aan het Euangelie alleen hebben wy dank te weeten de geheele opruiming van allen twyfel en onzekerheid, ten aanzien van dit stuk; dit heeft hoop in vertrouwen herschaapen, en enkel Bespiegelend Begrip in een leevend en kragtig Beginzel van Werkzaamheid hervormd. Het is blykbaar, dat niets minder dan eene uitdruklyke Openbaaring van god zelve dit kon doen. Hy, die ons eerst in weezen bragt, kon alleen ons voldingend bescheid geeven, hoe lang hetzelve zal duuren, en op welk eene wyze hier over, naa onzen tydlyken dood, zal beschikt worden. Dit berigt heeft Hy ons in de Heilige Bladeren geschonken, en 't zelve gegeeven in zulke eenvoudige, duidelyke en ontzaglyke, bewoordingen, dat ze de overtuiging moeten te wege brengen by elk onbevooroordeeld verstand, en den diepsten, en tevens kragtigst werkenden, indruk agterlaaten op elk welgesteld hart. 2. Een ander voordeel, 't welk wy van het Euange- | |
[pagina 50]
| |
lie, ten deezen opzigte, ontleenen, is de Eenvoudigheid en Klaarheid der Bewyzen. Geen gering gedeelte van die Blykbaarheden voor eenen Toekomenden Staat, welke de Rede verschaft, vorderen eene groote maate van aandagt en nadenken, en zyn dus beter geschikt voor Menschen van eenen wysgeerigen geest, dan voor het gros des Menschdoms, die noch tydruimte, noch neiging, noch bekwaamheid, bezitten, om zich tot langwylige en afgetrokkene naspeuringen te verledigen, omtrent dit of eenig ander aangelegen onderwerp. Maar de bewyzen in het Euangelie zyn (en dank zy gode dat ze zo zyn!) van eenen geheel anderen aart. Het stelt ons voor, de Verklaaringen van god zelve, ‘dat 'er een Opstanding der Dooden zal weezen, zo der regtvaardigen als der onregtvaardigen; dat god eenen Dag bestemd heeft, op welken hy den Aardbodem in regtmaatigheid zal oordeelen; dat wy allen zullen moeten verschynen voor den Regterstoel van christus; dat elk zal ontvangen naar dat hy in dit lichaam gedaan heeft, 't zy goed, 't zy kwaadGa naar voetnoot(*).’ - Om ons te overtuigen, niet alleen van de mogelykheid, maar van de zekerheid, eener zodanige gebeurtenisse, beroept zich het Euangelie op gebeurde zaaken; het toont ons, ‘dat christus zelve uit den doode is opgewekt, en de eersteling geworden der geenen die ontslaapen zyn.’ Het stelt ons dien jesus voor in een nog veel heerlyker gezigtpunt; het verbeeldt hem ‘als komende op de wolken des Hemels, met groote magt en heerlykheid, om de wereld te oordeelen. De bazuine slaat, en de Dooden, klein en groot, worden opgewekt, en voor hem vergaderd (welk eene ontzettende en verbaazende vertooning!) alle de Volken der Aarde; hy scheidt ze van elkander als een Herder de Schaapen van de Bokken scheidt. De Boeken worden geopend, en hy oordeelt hun naar dat in die Boeken geschreeven is; naar hunne werken: de boozen gaan in de eeuwige Pynen; maar de regtvaardigen in het eeuwige LeevenGa naar voetnoot(†).’ Dit zyn geene diepzinnige en afgetrokkene bespiegelingen, buiten het bereik van gemeene bevatting gelegen. 't | |
[pagina 51]
| |
Zyn eenvoudige gebeurde zaaken, en plegtige verzekeringen van het hoogste gezag, spreekende met gelyke kragt tot alle rangen van menschen, en door derzelver eenvoudigheid en waardigheid niet min geschikt naar de vatbaarheid der ongeletterden, dan naar de verbevenste bevattingen der Geleerden. Van hier, dat, deeze Godlyke Waarheden den Armen zo wel als den Ryken gepredikt zynde, (eene omstandigheid byzonder eigen aan het Euangelie, en daarom vermeld als een van deszelfs kenmerkende byzonderhedenGa naar voetnoot(*),) aan de nederigste Leerlingen van christus veel klaarder denkbeelden, veel juister begrippen, van eenen Toekomenden Staat geschonken zyn, dan men aantrof in alle de wydberoemde Schoolen der Wysbegeerte, te Athene, of in Rome. 3. Maar 'er is nog een ander punt, en dat van het alleruiterste belang, met betrekking tot eenen Toekomenden Staat, waarin de oneindige meerderheid van de Openbaaring, boven het Redeslicht, allerzigtbaarst doorstraalt. En dit is de Natuur en Duurzaamheid der toegezegde Belooningen. Het eerste, waar toe de Rede kan voorgeeven te komen, is, te bewyzen, dat wy het Graf zullen overleeven; dat wy zullen bestaan in eene andere wereld; dat daar de Boozen, naar maate hunner wanverdiensten, zullen gestraft, en de Goeden met zulk eene maate van geluk beloond worden, als hunne deugden en hun lyden hier op deeze wereld met regt mogen verwagten. Dit is alles wat noodig is, om de wegen van god, ten opzigte van het Menschdom, te regtvaardigen; en derhalven kan onze Rede, onze natuurlyke Verwagting, niet verder gaan. - In de daad, de beste en verstandigste Wysgeeren gingen by lange na zo verre niet. Eenigen hunner, schoon zy in het bestaan der Ziele naa den dood geloofden, ontkenden nogthans dat dezelve voor altoos bestaan zouGa naar voetnoot(†). - Anderen erkenden het eeuwigduurend voortbestaan der Ziele; doch stonden niet toe, dat dezelve in een staat van Belooning of Straffe overging. Zy veronderstelden, dat de Ziel zou opgelost worden in den Algemeenen | |
[pagina 52]
| |
Geest, van welken dezelve oorspronglyk ontleend was. - En zelfs onder de zodanigen, die eene Toekomende Vergelding erkenden, beweerden veelen, dat de Straffen alleen eeuwig waren, en de Belooningen van eenen tydlyken aartGa naar voetnoot(*). En, in de daad, men moet toestaan, dat 'er geene beginzels zyn in den Natuurlyken Godsdienst, welke ons eenigen grond tot hoope geeven op eenen Staat van Gelukzaligheid hier naamaals, onvermengd en volmaakt in zyne soort, boven alles wat wy begrypen kunnen groot, en eindeloos in duurzaamheid. Uit de Openbaaring alleen leeren wy, dat de Belooningen der Regtvaardigen zodanig zullen weezen, ‘dat go voor eeuwig de traanen van hunne oogen zal afwisschen; dat 'er geen Dood meer zyn zal, geen zorg, moeite of geklag; dat Hy hun zal geeven heerlykheid, eere en onverderflykheid; dat zy ten eeuwigen Leeven zullen ingaan, en in de vreugde van hunnen Heer; dat in zyne tegenwoordigheid verzadiging is van vreugde, en 'er lieflykheden, voor eeuwig, aan zyne regterhand gevonden worden; dat het oog niet gezien, het oor niet gehoord heeft, en het nimmer in der Menschen gedagten is opgeklommen, dat geen, 't welk god bereid heeft den geenen, die Hem liefhebbenGa naar voetnoot(†).’ In deeze en andere getuigenissen der Heilige Bladeren van denzelfden aart krygen wy de uitdruklyke verzekering, dat en ons Bestaan, en ons Geluk, in den Toekomenden Staat, in den volsten en uitgestrektsten zin van dat woord, eeuwigduurend zullen weezen. Dit is iets, 't welk niemand, dan god zelve, kon belooven, of, beloofd hebbende, vervullen. Dit is meer dan de uitgebreidste schranderheid der Menschlyke Rede kon ontdekken - meer dan de volmaaktste Menschlyke Deugd kon eischen. Het Eeuwige Leeven wordt, daarom, in de Heilige Bladeren, steeds, en met regt, voorgedraagen als eene Gift, eene vrye Gift, van god, door jesus christusGa naar voetnoot(‡); en, al ware het uit dien hoofde alleen, zo mogt met waarheid | |
[pagina 53]
| |
gezegd worden, ‘dat god het Leeven en de Onverderslykheid aan het licht gebragt heeft door jesus christusGa naar voetnoot(*).’ Merkt dan, bid ik u, ten besluite, op, het verschil tusschen de Wysheid der Menschen en de Wysheid die van boven is. De eerste, gelyk gy zo even gezien hebt in het voorbeeld der oude Wysgeeren, doet, door haare valsche verfyningen, geweld aan zommige der weezenlykste waarheden van den Godsdienst, aan de klaarste beginzelen van Natuur en Rede. De laatste versterkt, verbetert en volmaakt, dezelve. Dit hebben wy getoond dat het geval is in één der gewigtigste Leerstellingen; dit zouden wy kunnen toonen in meer andere. Onze Godlyke Meester is, in alle opzigten, en bovenal in 't geen wy nu eenigen tyd ten voorwerpe onzer bespiegeling gehad hebben, de weg, de waarheid en het leevenGa naar voetnoot(†). En, wanneer wy in verzoeking komen om deezen Hemelschen Leidsman te verlaaten, en heen te gaan tot de Wysbegeerte of tot eenigen anderen Leeraar, hebben wy het antwoord voor ons gereed, in dat edel en treffend antwoord van petrus tot jesus: Heere! tot wien zullen wy heenen gaan? Gy hebt de woorden des Eeuwigen Leevens, en wy hebben geloofd, en zyn verzekerd, dat gy de christus zyt, de Zoon des leevenden godsGa naar voetnoot(‡). |
|