Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1798
(1798)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 288]
| |
Overgang van Frans Voorhout, uit de gemeenschap der Gereformeerden tot die van de Roomsch Katolyke Kerk, door zyne openbaare belydenis van derzelver Leere, gedaan te Alkmaar, op Zondag den 10 September 1797, voorgesteld, naar aanleiding dezer woorden, Hand. IX:21. En allen, die het hoorden, stonden versteld, en zeiden: Is hy het niet, die te Jerusalem de geenen, die dezen naam aanriepen, zoo vervolgde? Door Petrus Schouten, Roomsch Priester en Pastoor te Alkmaar. Te Amsterdam, by P. van Buuren, en te Alkmaar, by A. Hoogland Bierlaag. In gr. 8vo. 86 bl.De Roomsche Priester en Alkmaarsche Pastoor p. schouten, met achting onder ons bekend, geeft, in dit geschrift, openbaar verslag van den overgang des Heeren Frans Voorhout, uit de gemeenschap der Gereformeerden tot die van de Roomsch Katholyke Kerk, en het geen by die gelegenheid is voorgevallen. Deze veel geruchts maakende overgang is, in September des voorleden jaars, te Alkmaar in 't openbaar met veel plechtigheid gevierd. Pastoor schouten liet hem, by die gelegenheid, eerst voor de vergaderde menigte verhaalen, wat de voornaamste aanleiding tot het doen van dezen voor veelen zoo verbaazenden stap geweest is, daarna zyne geloofsbelydenis, volgens de leerwyze der Roomsch Katholyke Kerk, staatlyk opzeggen; hierop volgde, vóór het beginnen der H. Misse, nog eene aanspraak, betreffende den waaren aart van dien offerdienst, zoo als dezelve in de Roomsche Kerk verricht wordt, en eindelyk de plechtige toediening van het Allerheiligste Sacrament des altaars, weder verzeld van eene aanspraak daartoe betrekkelyk, welk alles men hier kan leezen, gelyk ook de Leerrede, die, nadat alles was afgeloopen, door Pastoor schouten is gehouden. Frans Voorhout geeft te kennen, dat de ontdekte verschillen onder de Protestanten, over gewigtige geloofspunten, (by voorbeeld over de Leer der Drieëenheid, over de Godheid van Christus en het bestaan van den H. Geest, over de wyze, op welke de mensch met God bevredigd wordt, enz.) hem voornaamelyk tot wankelen gebragt hebben, terwyl hy meende, dat eenheid een voornaam en weezenlyk doel van het Christendom is. Deze | |
[pagina 289]
| |
niet vindende by de Protestanten, begon hy te twyfelen, of wel het echte ryk van Christus by hun werd gevonden. Hy zocht te vergeefs naar een vasten grond, of zeker middel voor ieder mensch, en dus voor ongeleerden zoo wel, als geleerden, om hem onbetwistbaar te verzekeren van 't geen God tot zaligheid geopenbaard heeft, en van den ontwyfelbaaren zin der Goddelyke Openbaaring. En nu liep hy gevaar, om de geheele Openbaaring te verwerpen. ‘Dan, tegen dit uiterste,’ dit zyn zyne eigen woorden, ‘heeft echter de Goddelyke genade my beveiligd, schoon zyne Voorzienigheid, zo als ik nu door zyne goedheid zie, gedoogde, dat ik eene verkeerde keuze deed, en my verbeeldde, de verlangde geruststelling te vinden, in hen te volgen, die, wel byzonder zedert eenigen tyd, de verdraagzaamheid van alle Godsdienstige gevoelens der Gezindheden onder de Protestanten, aanpryzen als het middel, om door geene verschillende begrippen in het stuk van den Godsdienst ontrust te worden. In hope, van op die wyze het Christendom te vereenigen, begon ik voor dit plan door myn gedrag en schriften te yverenGa naar voetnoot(*); | |
[pagina 290]
| |
doch welhaast het onmogelyke van hetzelve ondervindende, bleef ik verlegen omzien naar dat geen, het welk ter geruststelling van myn gemoed, zo zeer door twyfelingen geslingerd, konde dienen. Ik verzuchtte met vernieuwden aandrang tot God, om den weg te kennen, welken ik moest bewandelen. - Het behaagde ook zy ne goedheid, my aan te sporen tot een ernstig onderzoek naar de leer der Roomsch-Katholyke KerkGa naar voetnoot(*).’ ‘Ik onderzocht, wierd onderricht en overtuigd, dat de wezentlyke leere, door de Roomsch-Katholyke Kerk voorgedragen, zuiver van alle dwaling, afgodery en bygelovigheden, heilig en dus de ware leer van Christus is. - Ik bevond, dat zy alleen op onwrikbare gronden rust; en zag, tot myne verbazing, dat buiten die Kerk geene geruststellende zekerheid voor een waarheidlievend Christen kan gevonden worden.’ 's Mans hierop volgende belydenis begint dus: Ik, Frans Voorhout, geloof vastelyk en belyde al het gene in het geloofsbegrip, het welk de Heilige Roomsch Katholyke Kerk gebruikt, begrepen wordt. En nu wordt dat geloofsbegrip, bevattende de karacterizeerende leeringen der | |
[pagina 291]
| |
Roomsch Katholyke Kerk, opgezegd. Men moet zich verwonderen, dat een man van verstand, die zoo veel onderzocht, zoo veel verworpen en weggeredeneerd heeft, zich met zulke zwakke gronden voor zyn geloof heeft kunnen vergenoegen, als men hier, onder den text, by deze geloofsbelydenis geplaatst vindt. En wie zou het hebben kunnen gelooven, zoo het onze oogen niet zagen, dat de schrandere Pastoor schouten, die, ook in dit geschrift, de duidelykste bewyzen van gezond oordeel aan den dag legt, de Roomsch Katholyke Leer van de Transsubstantiatie, met den aankleeve van die, en andere Leerbegrippen dier Kerk, die hy meent dat alleen de waare Christelyke Kerk is, zonder dwaalingen, nog zoo getrouwelyk aankleeft, en met zulke bewyzen tracht te staaven, die men van den schranderen Autheur der met recht bekroonde Verhandeling, over Gods bestaan, niet zou verwacht hebben. In de bygevoegde Leerrede over hand. IX:21. En allen, die het hoorden, stonden versteld, en zeiden: Is hy het niet, die te Jerusalem de geenen, die dezen naam aanriepen, zoo vervolgde? wordt eerst de geschiedenis van de groote verandering, die Paulus ondergaan heeft, kortelyk erinnerd, en daaruit getoond, dat de overgang van dien Apostel, uit de gemeenschap der Jooden tot die der Kerk van Jesus, voor alle zyne tydgenooten en hemzelven een verbaazende stap geweest is. Dit wordt vervolgens toepasselyk gemaakt op den zeldzaamen overgang dier menschen, welke, onbezonne yveraars, voor de eene of andere soort van Godsdienstige begrippen, geweest zynde, tot de Gemeenschap dier Kerke overgaan, welke zy te vooren lasterden, en, naar alle hunne vermogens, vervolgden, en wel byzonder op den overgang van F. Voorhout. Hy erkent een groot verschil tusschen het geval van Paulus en het tegenwoordige. Des niet te min zyn 'er, in dat van Paulus, eenige byzonderheden, die zich , zynes erachtens, op den overgang van Voorhout voegelyk laaten overbrengen. 1. Zyn onbezonnen yveren voor de Godsdienstige denkbeelden, door hem in zyne jeugd reeds aangenomen. 2. De gevolgen van dit zyn zondig yveren. 3. Zyne overgang uit de gemeenschap der Jooden tot die der Kerk van Jesus. 4. De verbaasdheid, welke deze te weeg bragt by Jooden en Christenen, en de uitwerking derzelve onder de beide partyen. 5. De verbaasdheid over dien stap in hem zel- | |
[pagina 292]
| |
ven opgekomen. 6. Het besluit, na de overweging van Gods barmhartigheid in zyn geval, door hem genomen. - Eindelyk worden uit het voorgevallene eenige aanmerkingen afgeleid, waarin de Toehoorders tot een behoorlyk gebruik van deze gebeutenis tot Gods eer, hunne eigen en hunner naasten zaligheid, opgewekt worden. De Redenaar tracht hen te overtuigen, dat 'er Gods hand in te zien is, die deswegens moet verheerlykt worden; en by die gelegenheid verdedigt hy openlyk de zuivere oogmerken van den nieuw - geloovigen. Daarop laat hy nadrukkelyke vermaaningen volgen, om 'er voor zich en anderen nut mede te doen; en wel byzonder, om zich tegen zorgeloosheid en onverschilligheid omtrent den Godsdienst te hoeden, eigen onpartydig onderzoek te doen naar den waaren Godsdienst, waarvan zoo veel afhangt, zich tot het geloof, ook van 't geen ons onbegrypelyk en onmogelyk toeschynt, te laaten bewegen, voor dat geloof met verstand, met bescheidenheid, en naar de wet der liefde, zonder vervolg- en laster-zucht, te yveren. Welk alles, met blykbaar gevoel van het groot belang van vast geloof aan het Christendom, zoo als hy zich dat voorstelt, en daaraan passenden ernst, op de gemoederen gedrukt, en met eene korte aanspraak aan Voorhout, en een naar tydsomstandigheden ingericht gebed, wordt besloten. Wy onthouden ons van byzondere aanmerkingen, zoo over het geval zelf, als over de wyze, waarop schouten het openlyk aangekondigd, en over 't geheel behandeld heeft; en dat te meer, om des te onpartydiger verslag te kunnen geeven van het oordeel, dat anderen daarover reeds in gemeengemaakte schriften geveld hebben. |
|