van den Burger borchers, zich, naar luid deezes Verhaals, met oorspronglyke Stukken gestaafd, deerlyk vergreepen.
Het Stukje behelst, behalven een Opdragt aan den Raad der Gemeente van Amsterdam, en een Voorberigt aan den Leezer, in den heeten styl van beledigde onschuld geschreeven, het verhaal van de vervolgingen hem wegens de gewaande uitgaave van een en ander Werkje aangedaan - van zyn gevangenneeming, banvonnis en omzwervingen tot den tyd der jongste Omwentelinge; als mede wat hy tot herkryging van geledene schade, naa zyne wederkomst te Amsterdam, waar hy met twee kleine Bedieningen begiftigd is, heeft aangewend; alles gestaafd door Bylagen.
De Opsteller besluit zyn Verhaal met deeze woorden: ‘Zie daar Leezer! eene behandeling, die u te regt zal verbaazen! - Zie daar my door den deugniet backer met zyne complicen genoegzaam van alles beroofd, en tot den bedelstaf gebragt! - Is dit niet het heilig regt door boosdoenders verkragt? - dan ik wil - ik zal alle gepaste middelen beproeven, om my, zo by het Committé van Justitie te Amsterdam, als elders, recht te doen verschaffen!’