verstaan zyn: ‘Hoe iemand door den Doop kan gezegd worden van boven of uit God gebooren te zyn, is niet duister; want, naar den styl der H.S., wordt hetgeene aan de beteekende en verzegelde zaak eigen is, by overnoeming, toegekend aan het teeken en zegel. Door Geest wordt dan de H. Geest bedoeld, door wien God het beginsel van het geestelyk leven werkt.’
H. III: 16, 17. Alzoo lief heeft God de waereld gehad, dat Hy zynen eeniggeboorenen Zoon gegeeven heeft, enz wil van herwerden, zoo min als H. I: 29, de uitverkoorenen verstaan hebben, maar alle volken der aarde, de Joden niet alleen, maar ook de Heidenen.
Over de uitdrukking van den Dooper omtrent Jesus, die van boven komt, H. III: 31, wordt aangemerkt: ‘Indien de woorden: die van boven komt, wilden zeggen, die in den hemel zyn last ontvangen heeft, welk een ongerymden zin zal dan de tegenstelling: die uit de aarde is, is uit de aarde, opleveren; want dit zal dan zeggen, die op aarde van God beveelen ontvangt, is een aardsch gezant. Neen; de Dooper wil 's Heilands uitneemendheid aanwyzen, niet ten opzichte van de plaats, van waar Hy kwam; maar ten opzicht van den oorsprong en gesteldheid van zyn persoon. Hy noemt Hem terstond met verwisseling den Zoone Gods. Hierom, dat Jesus gezegd wordt geweest te zyn in den schoot des Vaders, Hoofd. I: 18; van den Vader te zyn uitgegaan, H. XIV: 28; het woord, dat van den beginne was, dat by God was, en nu was vleesch geworden, H. I: 1, 14; de Heer uit den Hemel te zyn, 1 Cor. XV:47; uit den Hemel te zyn nedergedaald, Joan. VI:38. De tegenstelling bevestigt ook deze meening, alsmede hetgeene de Dooper van Jesus, als die van boven kwam, getuigt. Naamlyk dat hy is boven allen, hetgeene, naar den zin dezer spreekwys, aanduidt, dat Hy allen overtrof, dat is hen allen, met welke Hy wegens zyne bediening in vergelyking kon gebragt worden, naamlyk Moses en alle andere Propheeten.’
H. IV: 24. wordt de gewoone vertaaling, God is een Geest, verdedigd, en, onder anderen, aangemerkt, dat Jesus, daar Hy zoo gesprooken hadt van den Vader te aanbidden, nu zegt, God is een Geest, omdat de geestelykheid van bestaan niet meer behoort tot den Vader, dan tot den Zoon, en den H. Geest. Dat Jesus zich een evengelykheid in natuur, en op dien grond in magt en rechten, met God toekende, wordt inzonderheid breed-