| |
Proeve over den Mensch. Uit het Engelsch van Alexander Pope, in Dichtmaat overgebragt door Pieter van Winter, Nsz. Te Amsterdam, by P.J. Uylenbroek, 1797. In gr. 8vo. 94 bl.
Wy geven hiermede den Lezeren van ons Maandwerk bericht van de uitgave eens Werks, op hetwelk verscheiden vrienden en beoefenaars der wysgeerte, letterkunde en poëzy, reeds enigen tyd, met een verlangend ongeduld, gewacht hebben. Onder de Werken van den onsterflyken pope verdient ongetwyfeld zyne Proeve over den Mensch by uitstekendheid genoemd te worden. Altyd en algemeen is dit Leerdicht als zeer belangryk beschouwd, en uit dien hoofde door vele bekwame handen in de meeste beschaafde talen overgezet. Bezwaarlyk echter, menen wy, zal 'er, onder deze veelvuldige overzettingen, éne kunnen gevonden worden, welke den Vertaler rechtmatiger aanspraak op de goedkeuring en den lof van bevoegde en onpartydige kunstrechters deed verkrygen, dan de arbeid van onzen verdienstlyken landgenoot van winter, hem, onzes inziens verzekert. Voor den koophandel wordende opgevoed, bragt dit hem, (gelyk hy in zyne Voorreden schryft) reeds in zyne vroege jeugd, in de noodzaaklykheid, de talen onzer naburen te leren. Zyns Vaders neiging tot de dichtkunde deed hem dus ook vanzelve kennis verkrygen aan de Werken der beste Dichters in dezelve, waaruit hy dan menigmaal deze en gene stukken, ter zyner oefening, in onze tale overbragt. Zo had hy de eerste afdeling der Proeve over den Mensch, reeds op zyn veertiende jaar, in proza vertaald. De overige volvoerde hy, enige jaren later. Lang daarna, in 't jaar 1779, las hy de drie eerste afdelingen voor in het Letterkundig Genootschap te Amsteldam, ter spreuke voerende, Concordia & Libertate. De herstelling uit ene ziekte, welke hem vetpligtte nog enigen tyd het huis te houden, eer hy den loop zyner gewone bezigheden konde hervatten, gaf aan van winter toevallig aanleiding, in dien tusschentyd te beproeven, of hy de Leden van het gemelde Genootschap, die hem vele aanmoedigende blyken van goedkeuring gegeven hadden, ook
mooglyk mogt kunnen verrassen met hen ene vertolking der vierde afdeling in vaerzen te leveren. Dit gelukte hem, en de uitwerking dier verrassing was, dat hy sterk wierd aangedreven nu ook de drie eerste afdelingen op gelyken voet te behan- | |
| |
delen. Om deze taak naar vereisch af te doen, en zyn werk met glans te kunnen volvoeren, heeft onze Dichterlyke Vertaler zeker den alleen rechten weg ingeslagen. Hy heeft geenzins zyne eerste overzetting in proza slechts naderhand berymd, maar alles, volgends het oorspronglyke, op nieuw bewerkt, en zyne proza-vertaling telkens eerst dan ingezien, wanneer iedere afdeling in vaerzen voleindigd was. Aan deze bewerking hebben wy nu zyne, in haar geheel, waarlyk uitmuntende vertaling te danken. Dezelve zou misschien nog volkomener zyn geworden, ware hy niet eerst, jaren achtereen, door veelvuldige bezigheden in dezen zynen letterarbeid opgehouden, en eindlyk, nog enigermate zyns ondanks, tot de uitgave bepaald geworden, terwyl toch, in zyne reeds gevorderde jaren, gedurige ongesteldheden hem beletteden aan alles die uiterste beschaving te geven, welke anders zyne kieschheid van hem eischte. Dit laatste mag dan ook geacht worden geheel te voldoen voor die zeer weinige ligte gebreken, welke den naauwtoezienden beoordeelaar, die tot in kleinigheden afdaalt, soms onder de aandagt mogten komen. Enkelde regels hebben wy wat gewrongen, en, vooral by de eerste lezing, enigzins duister gevonden. Maar, wanneer wy dan tevens aan de moeilykheid van 't werk dachten, hebben wy ons ook moeten verwonderen, dat 'er ons zodanige gene meerdere voorkwamen. Pope's styl is by uitstek kort en krachtig, en het moest den Vertaler veel moeite kosten, deze eigenschappen in zyne overzetting te bewaren. Hy wilde zich daarom niet veroorloven, in uitweidingen, die anders misschien op ene enkelde plaats aan de duidlykheid enigen dienst hadden kunnen doen, te vervallen, en maakte zyn werk slechts twe regels langer dan het oorspronglyke.
Wat nu het Dichtstuk zelve belangt, kunnen wy niet afzyn deszelfs algemenen inhoud voor het minst aan onze Lezeren mede te delen. Wy bezigen hiertoe de eigen' woorden des Vertalers, welke wy uit zyne Voorreden overnemen. ‘Pope, schryft hy, wiens oogmerk is de billykheid van Gods beschikkineen door 't menschdom te doen erkennen, en te toonen, dat God, als Schepper in de betrekking tot zyne schepselen beschouwd, alles heeft verordend, gelyk het behoort te zyn; pope schetst in de eerste afdeeling den mensch in betrekking tot de waereld, waarop hy zich bevind (bevindt), en tot het heelal, waarvan hy slechts een oneindig klein deeltje uitmaakt. In de tweede afdeeling schetst hy den mensch met betrekking tot zich-zelven, tot zyne redelyke en zedelyke vermogens, hartstogten, driften en bedryven. In de derde afdeeling vertoont hy hem in betrekking tot de samenleeving, maalt den oorsprong af van het maatschappelyk leven, de uitvinding van kunsten en wetenschappen, de vestiging van, verschillende regeeringsvormen, en
| |
| |
vooral de noodzaaklykheid der onderlinge behulpzaamheden, welke het byzonder met het algemeen belang verbinden; terwyl hy de geheele vierde afdeeling besteed, (besteedt) om op eene treffelyke wyze aan te toonen, dat het waar geluk van den mensch in niets anders bestaat, dan alleen in deugd.’ Wilden wy hier gelegenheid nemen, 's Dichters byzondere begrippen, welke hy in deze vier afdelingen voorstaat, op te geven, en enigzins ter toetse te brengen, wy zouden dan veel breder moeten worden, dan het bestek van ons Maandwerk gedoogt. Wy moeten, derhalve, onze Lezers naar het Werk zelve verzenden, en het onderzoek van pope's wysgerige denkwys aan hun geheel overlaten. Alleen veroorloven wy ons de verzekering, dat zy overal blyken van gezond oordeel en geest zullen vinden; en den raad, zo hun hier of daar ene uitdrukking mogt te voren komen, welke tegen hun gevoel of hunne aangenomen denkbeelden stoot, het verband, waarin zodanige uitdrukking gevonden wordt, zorgvuldig raad te plegen, alvorends zy daarover beslisschen. Het kan intusschen niet wel anders, of onderscheiden Lezers zullen over de gegrondheid of ongegrondheid der gevoelens, welke de Dichter aanpryst, verschillend oordelen, naarmate hunne eigen' denkbeelden reeds zekeren, vasten, plooi verkregen hebben. Elk onpartydig en denkend Lezer zal hem evenwel den lof van een schrander Vernuft gaarn toekennen, hem danken voor den smaak, waarmede hy dit afgetrokken onderwerp behandelde, en zich ten hoogste verwonderen, hoe hy, aan maat en styl gebonden, zo kort, en tevens zo klaar en zaakryk, hebbe kunnen schryven. Gaarn zouden wy nu, tot staving onzer beoordeling, onze Lezers uit het geheel iets mededelen. Maar wy moesten, om niet het verband der reden te zeer te schenden, en hun enigzins naar den eisch te voldoen, ook weder een te groot uittrekzel maken. Tot enige vergoeding schryven wy dan hier liever af van winter's vertaling van pope's
algemeen gebed, achter de Proeve over den Mensch gedrukt.
Gy, die alom altoos regeert,
Wien Wilde en Wyze en Heilige eert,
Eerste oorzaak, die 't begrip ontwykt!
Ik weet slechts dat ik ben,
En dat my uwe goedheid blykt,
Daar ik myn blindheid ken.
| |
| |
Gy leert my, in een' stand, zo blind,
't Verschil van goed en kwaad;
Gy, die natuur aan 't noodlot bind,
Myn' wil in vryheid laat.
Wat my 't geweeten ooit beveelt,
Vertoone aan my des Hemels beeld,
Zyn weigring, dát der hel.
Wat gunst me uw vrye goedheid bied',
Geef, dat ik die erkenn';
Gy zyt voldaan, daar ik geniet,
Ach, dat ik nooit uw goedheid waan'
Aan de aarde, aan ons, bepaald,
Daar duizend waerelden bestaan,
Die gy met licht bestraalt.
Nooit dreig' myne onbedreven hand
Noch doeme alomme door het land
Bewaar myn' voet op rechte paên,
Zo ik een dwaalspoor in mogt slaan,
Beveilig my voor trotschen waan,
Wat me ook uw goedheid toe mag staan,
Geef, dat ik voel' myns naasten leed,
Hebbe ik aan hem ooit gunst besteed,
Uw gunst vall' my ten deel.
Ik ben gering, doch gy-alléén,
Uw adem, wekt myn kracht.
Voer door des levens dag my heen,
En door der dooden nacht.
| |
| |
Deez dag zy vrede en brood myn lot:
Wat gy ten besten spaart,
Ten besten geeft, 't is goed, ô God!
Uw wil geschiede op de aard'.
Tot u, wien ruimte een' tempel strekt,
Wiens altaar is 't heelal,
Door 't wierook der natuur bedekt,
|
|