Over eene schandelyke gewoonte, betreffende de bezoldiging der schoolmeesters in eenige streeken van Duitschland.
Wie zou het kunnen gelooven, dat, ook nog in deze, in veele opzichten zoo zeer verlichte, eeuw, dergelyke schandelyke gebruiken, als 't geen hier onder volgt, stand grepen, indien het ons niet door een geloofwaardig ooggetuige, die het onlangs, om de aandacht van allen, die iets, tot verbetering van openbaare gebruiken en inrichtingen, kunnen toebrengen, 'er op te vestigen, in verscheidene Hoogduitsche Nieuwspapieren openbaar gemaakt heeft, was verzekerd.
‘In verscheiden streeken van Duitschland ziet men, tegen Nieuwjaar, gewoonlyk de Schoolmeesters, met een groot deel hunner leerlingen, van deur tot deur omgaan, en hoort hen voor ieder huis liedjes zingen, om dus al bedelende een klein stuivertje op te haalen. Het weinige geld, dat zy, op deze laage manier, in een onaangenaam jaargetyde, dikwyls in sneeuw en regen, en onder het doorstaan van de selste koude en allerlei ongemak, zoo zuur verdienen, maakt aldaar een gedeelte uit van hunne bezolding, die buiten dat zoo schraal en bekrompen is, dat zy 'er niet eens sober van kunnen leeven.’
Deze verfoeielyke gewoonte gaat nog steeds haaren gang, niettegenstaande zoo veele verdienstelyke mannen zoo veel moeite en arbeid in 't werk stellen, om de menigvuldige gebreken, die 'er in 't Schoolwezen zyn overgebleeven, aan te wyzen, en de beste ontwerpen tot verbetering, op allerlei wyzen, aanneemelyk te maaken. Moeten dan menschen, die een der eerwaardigste en belangrykste bedieningen voor de Maatschappy waarneemen, die het opkomend geslacht moeten vormen, en tot menschen en Christenen maaken, voor eene onophoudelyke, met zoo veel zorg en inspanning, dikwyls ook met veele verdrietelykheden en zwaare opofferingen, verzelde, werkzaamheid, zoo karig beloond, ja zoo klein geacht, en als voorwerpen van openbaare verachting behandeld worden? Is 't vreemd, dat zoo weinige bekwaame en edeldenkende lieden 'er zich toe willen laaten gebruiken, en wel te verwonderen, dat de weinige braave, en voor hunnen post anderzins geschikte. Schoolmeesters zoo weinig goeds stichten, terwyl 't hun, deels om de geringe achting, die men hun in de Maatschappy toedraagt, aan eerbied en vertrouwen by hunne leerlingen, deels om de meestal onbeduidende belooning, die men hun laat trekken, aan lust en moed ontbreekt, om alleen voor hun ambt te leeven, 't geen niet zelden door de noodzaake-