Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1797
(1797)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijLeevensberigt van den eerw. Andrew Kippis, D.D.F.R.S. & S.A.‘Van tyd tot tyd hebben wy, in ons Mengelwerk, vertaalde Leevensbeschryvingen geplaatst, oorspronglyk gevloeid uit de pen des Mans, wiens Leevensberigt wy thans aanbieden. Behalven dat Dr. kippis, uit deezen hoofde, eenigzins geregtigd gerekend mag worden om eene plaats in dit eigenst Mengelwerk te verdienen, zal in het verhaal zyns Leevens niet weinig voorkomen, 't geen weetenswaardig, leerzaam en voorbeeldlyk, is.’
Andrew kippis, een uitsteekend Godgeleerde en beroemd Leevensbeschryver, werd den 28 van Maart des | |
[pagina 208]
| |
Jaars 1725, te Nottingham, gebooren. Zyn Vader, Mr. robert kippis, een agtenswaardig Zyden - Koussen-Fabrikeur te dier Stede, stamde van Moeders zyde af van den Eerw. benjamin king, van Oakham, in Rutlandshire, een der Leeraaren uitgeworpen wegens Nonconformity, of het zich niet vereenigen met de Episcopaale Kerk; en was de tweede van de drie hun Vader overleevende Zoonen van Mr. andrew kippis, van Sleaford, in het Landschap Lincoln, die in den Jaare 1748, in den ouderdom van vier-en-tachtig jaaren, overleed. Zyne Moeder, anne ryther, was eene Kleindogter van den Eerw. john ryther, uit de Kerk van Ferriby, in Yorkshire, uitgeworpen. De Naamen van beide deeze eerwaardige Voorouders worden vermeld, en met byzondere hoogagting gedagt, door Dr. calamyGa naar voetnoot(*). By zyns Vaders overlyden, in den Jaare 1730, werd het Onderwerp deezer Leevensbeschryving, toen omtrent vyf jaaren oud, gesteld onder het opzigt en de bescherming zyns Grootvaders, te Sleaford. Hier ontving hy het School- en Taal-onderwys; in hetzelve besteedde hy zyne bekwaamheden met zulk een yver en een zo gelukkigen uitslag, dat hy de byzondere opmerking trok van den Eerw. Mr. merrivale, Leeraar eener Vergadering van Protestantsche Dissenters te dier Stede. - Deeze Heer stak byzonder uit door zyn kieschen smaak en uitgebreide geleerdheid; aan diens warme en werkzaame Vriendschap was onze jonge Kweekeling waarschynlyk zyne volgende uitsteekenheid verschuldigd. Naardemaal men in 't algemeen begrypt, dat, op diens raad en aanmoediging, onze kippis zich bepaalde om onder de Protestantsche Dissenters het Leeraarampt te bekleeden, als mede tot dat vak van Letteroefeningen, waarin hy naderhand zo zeer uitstak. In de daad, hy sprak daar naa altoos van deezen Vriend zyner Jeugd met uitdrukkingen vol van den diepsten eerbied voor 's Mans nagedagtenisse, en het leevendigst gevoel van de verpligting die hy hadt aan diens Vriendschap en Bescherming. Mr. kippis werd, in den Jaare 1741, toegelaaten in de Academie tot Onderwys van Protestantsche Leeraaren on- | |
[pagina 209]
| |
der de Dissenters te Northampton, onder het opzigt van den Eerw. Dr. doddridge, wiens verwonderlyke bekwaamheden als Schoolopzigter, en onvermoeide werkzaamheden als Godgeleerd Schryver, algemeen met welverdienden lof bekend zyn. Deeze Inrigting was, op dien tyd, in den bloeiendsten staat, en hooggeagt; die Leerschool bezorgde het Ryk een groot aantal van Leeraaren, niet min uitsteekend door hunne nuttigheid als Verkondigers van het Euangelie, dan door hunne Letterkundige bekwaamheden en voorbeeldlyk gedrag. Mr. kippis bediende zich van de byzondere voordeelen tot het maaken van vorderingen, welke hy te deezer Oefenplaatze genoot. De uitsteekende voortgangen, welke hy maakte, en zyn geheel gedrag, deedt hem de byzondere hoogagting verwerven van Dr. doddridge, dien hy wederkeerig met den diepsten eerbied bejegende, en beminde; en aan wiens nagedagtenisse hy vervolgens gelegenheid vondt de tol van dankbaarheid en hoogagting te betaalen, die eere aandeedt aan zyne eigene bekwaamheden als Schryver, en tevens aan zyne uitmuntenheid als Mensch. Toen Mr. kippis den leertyd van vyf jaaren in dit Oefenperk hadt afgeloopen, werd hy verzogt om het Leeraarampt te aanvaarden by eene Vergadering van Protestantsche Dissenters te Dorchester; maar ten zelfden tyde verzogt, om zich te Boston, in Lincolnshire, neder te zetten, verkoos hy laatstgemelde Standplaats, en vertrok derwaards, in Herfstmaand 1746. Hier bleef hy vier jaaren. In Slachtmaand des Jaars 1750 nam hy het Beroep als Leeraar aan in de Gemeente te Darking, in Surry. Kort daarop eene plaats openvallende in de Vergadering der Protestantsche Dissenters in Prince's-street (toen Longditch geheeten) in Westminster, door den dood van den Eerw. Dr. obadjah hughes, werd Mr. kippis verkoozen tot zyn Opvolger, in Zomermaand des Jaars 1753. In Hersstmaand des gemelden jaars tradt hy in den egt met elizabeth bott, een der Dogteren van Mr. izaac bott, een geagt Koopman, te Boston; en in Wynmaand daar op volgende zette hy zich in Westminster neder. De verplaatzing na, en het verblyf van Mr. kippis in, de Gemeente in Prince's-street, Westminster, lag den grondslag van de beroemdheid, welke hy vervolgens verwierf, en van het uitgebreide nut, 't welk zyn volgend Leeven kenmerkte. In gevolge van de Standplaats, die hy thans bekleedde, kreeg hy welhaast eene naauwe betrekking | |
[pagina 210]
| |
tot het Presbyteriaansche Fonds, waaraan zyne Gemeente zints lang ryklyk hadt toegebragt, en tot welks bevordering Mr. kippis vervolgens zich met zo veel yvers bevlytigde. In Zomermaand des Jaars 1764, volgde hy Dr. benson op als Lid van Dr. william's Maaking; en deeze post verschafte hem op nieuw gelegenheid, om, op eene uitsteekende wyze, nuttig te weezen. Zyne verbintenis met het algemeene Lichaam der Protestantsche Dissenters, behoorende tot de Steden Londen en Westminster, en tot het Vlek Southwark, verschafte hem veelvuldige gelegenheden om zyne bekwaamheden te werk te stellen tot bevordering van de eer en het belang der zaake, aan welke hy zich volyverig toewydde, zo uit hoofde van zyne gevoelens, als ter oorzaake van zyne bediening. Met den Jaare 1763, volgde Mr. kippis den Eerw. Dr. jennings op als Onderwyzer in de Taalgeleerdheid, op de Academie in Hoxton Town, toen onderhouden uit het Fonds van william coward, Esq. - In het Jaar 1767, droegen de Bestuurders van de Hoogeschool te Edinburg eenpaarig aan Mr. kippis de waardigheid op van Doctor in de Godgeleerdheid, op de onverzogte aanbeveeling van den wydberoemden Hoogleeraar robertson. Wanneer in den Jaare 1772 de Protestantsche Leeraars, onder de Dissenters, arbeidden, om eene Verbreeding te bewerken der Acte van Tolerantie, gaf Dr. kippis een zeer aanmerkelyk Stukje in 't lichtGa naar voetnoot(*). De Inhoud van dit Verdedigschrift betrof de Stoffe, de Wyze en den Tyd der Vervoeginge by het Parlement; het was ingerigt om ten antwoord te dienen op een Geschrift, toegekend aan een Schryver, die thans een hooge Standplaats in de Kerk bekleedt. Eer het jaar ten einde liep, verscheen 'er een tweede Druk van dit Stukje, met veele en zeer belangryke byvoegzelen. De beroemde Deken tucker gaf 'er een antwoord op in 't lichtGa naar voetnoot(†). Het onderwerp deezer geschilvoeringe was ongetwyfeld van groote aangelegenheid voor de Vryheid in den Godsdienst, en werd niet alleen door Dr. kippis op eene meester- | |
[pagina 211]
| |
lyke wyze behandeld, maar in alle opzigten gelyk het eenen Christen-Leeraar voegde. En het zou onregtmaatig weezen, hiet niet te vermelden, dat de Brieven van den Deken tucker geschreeven waren met eene maate van opregtheid, gemaatigdheid en beschaafdheid, welke men zeldzaam in Godgeleerde Geschilschriften aantreft. Het zal hier voegen aan te merken, dat Dr. kippis reeds vroeger de pen als Schryver gevoerd hadt, dan veele andere lieden van zyne jaaren, door het zyne by te draagen in de Magazyns van dien tyd. Vervolgens vervaardigde hy verscheide Artykels in the Monthly Review, in den eersten tyd, te gader met niet weinig geleerde Heeren, byzonder wylen Dr. gregory sharpe, en den uitmuntenden Wiskundigen, den Eerw. Mr. ludlam, van Leicester. De Artykels, door Dr. kippis bearbeid, betroffen voornaamlyk Geschiedkundige en Godgeleerde Werken, ook nu en dan Werken van Geleerdheid in 't algemeenGa naar voetnoot(*). - Het aandeel, 't geen hy op zich nam in het schryven van dit oordeelkundig Maandwerk, bragt buiten twyfel niet weinig toe om meerder volkomenheids te geeven aan het byzondere talent, 't welk hy bezat, om den inhoud op te geeven en de waarde te bepaalen van de verdiensten der Schryveren, die den meesten naam maakten, en om hem te bekwaamen tot die groote Nationaale Onderneeming, welke hem verheven heeft tot zo hoogen rang onder de Geleerden van zyn Land, en 't geen zyn Naam, met onbezwalkten luister, zal doen overgaan tot het laatste Naageslacht. Het Werk, door ons beoogd, was eene nieuwe uitgave van de Biographia Britannica, verrykt met veele nieuwe Artykelen en veelvuldige Byvoegzelen tot reeds geplaatsteGa naar voetnoot(†). In dit groote Werk wordt de veelbevattenheid | |
[pagina 212]
| |
en uitgestrektheid zyner zielsvermogens, de juistheid zyns oordeels, de wyde strekking zyner berigt-inneemingen, de onvermoeidheid zyner naspeuringen, zyn byzonder reeds aangeduid talent om het werk van anderen na te gaan, en de verdiensten der uitmuntendste Schryveren te waardeeren, zyn oordeel in het uitkippen en opmerken van elke omstandigheid die kon strekken om talenten en characters te onderscheiden, zyne onkreukbaare getrouwheid, en onpartydige beoordeeling der characters van de uitsteekendste Persoonen, op het sterkst ten toon gespreid, en algemeen erkend. Zyne van ter zyde inkomende aanmerkingen, over eene groote verscheidenheid van tusschenvallende onderwerpen, zyn veelvuldig en leerzaam; en muntte hy bovenal uit in op deeze wyze de nuttigste aanmerkingen mede te deelen. Zyne eigene gevoelens wegens de uitmuntenheid en de veelvuldige voordeelen der Leevensbeschryving, zo als hy dezelve opgeeft in de Voorreden des Eersten Deels, zullen wy onzen Leezeren hier mededeelen: dewyl het misschien geenzins het minste gedeelte van 's Mans lof uitmaakt, dat hy in het voortzetten des Werks die regels aankleefde. ‘Het is,’ schryft Dr. kippis, ‘onze wensch, en het zal onze pooging zyn, deeze uitgave met daadlyke onpartydigheid te doen. Wy meenen ons te verheffen boven kleinhartige vooroordeelen, met getrouwheid en vrymoedigheid, de deugden en ondeugden, de uitmuntenheden en gebreken, van Mannen van allerlei Beroep en Party, te vermelden. Een werk van deezen aart zou zeer veel van deszelfs nuttigheid verliezen, indien het niet werd voortgezet met eene wysgeerige onbevooroordeeldheid. Maar wy begrypen, dat dusdanig eene wysgeerige onbevooroordeeldheid, die ons in staat stelt om volkomen regt te laaten wedervaaren aan de zodanigen van welken wy verschillen, 't zy in Godsdienstige of Staatkundige begrippen, geenzins insluit dat wy onze eigene gevoelens niet hebben. Wy schroomen niet openlyk te verklaaren onze verknogtheid aan de groote belangen des Menschdoms, en onze vyandschap tegen Waan- en Bygeloof, 't zy dezelve gevonden wordt by den Roomschgezinden of Protestant, Whig of Tory, Aankleever van de Kerk of Dissenter. Eene Geschiedenis, welke geschreeven wordt zonder eenig agt te slaan op de hoofdvoorregten der menschlyke Natuure, en zonder zedelyke gevoelens, moet | |
[pagina 213]
| |
een groot deel missen van 't geen onderwys mag heeten, en kragtloos worden. Wy weeten niet, of wy ons eenigzins behoeven te verdedigen, wegens de genomene vryheid om ons eenige aanmerkingen en bedenkingen te veroorloven op zodanige voorvallen en onderwerpen als ons onder den weg voorkwamen. Naardien het Werk, 't geen wy in 't licht geeven, zo wel Oordeel- als Geschiedkundig is, hoopen wy dat onze gehoudene handelwyze in deezen geene verdediging zal behoeven. Het is te over bekend, hoe zeer het groote Werk van den Heer bayle zich aanprees door zyne vernuftige waarneemingen en ingevlogtene uitweidingen. Wy gevoelen ten vollen, hoe verre wy altoos zullen blyven beneden de peil van dien grooten Man, in de vakken waar hy zo zeer uitsteekt; en wy gevoelen geene neiging altoos om hem in zyne gebreken te volgen. Maar, terwyl wy zyne twyfelaary en tot losbandigheid leidende stellingen wraaken, zouden wy ons verheugen dezelfde bekwaamheid te bezitten om de voorvallen op zo gewigtige einden toe te passen. De Leevensbeschryving kan uit twee gezigtspunten beschouwd worden. Dezelve is zeer aangenaam en nuttig, wanneer zy niets anders bedoelt dan om enkel berigt te geeven van de Leevensomstandigheden der uitmuntende Mannen, en een verslag van hunne Schriften. Maar de Leevensbeschryving kan men tot een edeler einde doen strekken. Men kan die aanmerken als ons eene verscheidenheid van gebeurtenissen opleverende, die, even als de Proeven in de Natuurkunde, de stoffe kunnen verschaffen, uit welke men algemeene waarheden en beginzels mag afleiden. - Wanneer onze kennis in de Leevensgeschiedenissen strekt om den kring onzer kundigheid in de Menschlyke Natuure uit te breiden, om in ons een edele eerzugt te verwekken, om onze vooroordeelen te verminderen, om onze kundigheden te zuiveren, en daarvolgens ons gedrag te regelen, dan beklimt dezelve het toppunt van waare uitsteekenheid. De Leevensbeschryving, daarenboven, iets vermaaklyks in zich hebbende, en een regtmaatige schatting zynde van hoogagting voor uitsteekende Characters, beklimt de waardigheid van eene Weetenschap, en van zulk eene | |
[pagina 214]
| |
Weetenschap als men hoogst belangryk moet keuren, dewyl dezelve den Mensch ten voorwerp heeft.’ Op den 19 van Maart des Jaars 1778, werd Dr. kippis tot Lid verkoozen van de Societeit der Oudheidkenneren, en, op den 17 van Juny 1779, tot Lid der Koninglyke Societeit. Hy was een Lid van den Raad der eerste Societeit van 1782 tot 1784, en van de laatere van 1786 tot 1787. In elk deezer Societeiten was hy geregeld tegenwoordig, en een agtenswaardig en nuttig Lid.
(Het Vervolg en Slot hierna.) |
|