Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1797
(1797)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijZedelyk Schouwtooneel der Menschelyke Hartstochten en Daaden, of Tooneelstukken van Vernauft en Smaak. Met Kunstplaaten. IIde Deel. Te Amsterdam, by de Wed. J. Dóll, 1796. In 8vo 424 bl.Met geen minder genoegen, dan wy het eerste Deel deezer Verzameling van Toneelstukken, 't welk wy voorheen aankondigdenGa naar voetnoot(*), lazen, hebben wy ook dit Deel geleezen. Hier krygen wy weder drie Toneelspelen, van onderscheiden Autheurs. - Het eerste, naar het Fransch van pigault le | |
[pagina 644]
| |
brun, is genoemd Carel en Carolina, en vertoont den Leezer de standvastigheid in Huwlyksliefde, niettegenstaande het gebrek en de nooddruft aau de eene zyde, de verleiding, en bovenal de wrok des Vaderlyken gezags, aan den anderen kant, samen scheenen te spannen, om hen aan 't wankelen te brengen. De edelmoedige rondheid en de kragt der vriendschap van eenen Man van een laag beroep, die, zonder belang, zich de zaak der deugdzaamen aantrekt, contrasteert hier, op 't sterkst, tegen de laage, valsche en ontuchtige eigenbaat van eenen Slegtaart van hooge Geboorte. Terwyl de Ouder- en Kinderliefde, met treffende couleuren gemaald, zegepraalen over alle vooroordeelen van rang en grootheid. Het tweede Toneelspel, de Lasteraar, van den meermaalen door ons, en met regt, gepreezen a. von kotzebue, geeft ons een natuurlyk tafereel van den verpestenden invloed des Lasters op het geluk van 't Menschdom. - Albrand, in schyn de Boezemvriend van den Syndicus Moorland, op wiens deugdzaame Huisvrouw hy door eene onkuissche drift smoorlyk verliefd was, vergiftigt eerst het huislyk geluk deezer braave Echtgenooten, door jalouzy verwekkende inboezemingen; en naderhand berokkent hy het ongeluk van den burgerlievenden Moorland, door eerst denzelven, by den Minister, wiens Geheim-Secretaris hy was, in verdenken te brengen, van ontwerpen te smeeden, die de burgers tegen de belangen van den Vorst zouden ophitzen; en vervolgends (by toeval gewaar wordende, dat de Vrouw van Moorland van het duistere van den nagt gebruik maakte, om een ongelukkig huisgezin by te staan,) den Minister in 't oor te blaazen, dat Moorland, des nagts, heimelyke byeenkomsten hield, en aanslagen, voor de rust van den Staat nadeelig, smeedde: terwyl hy den Syndicus diets maakte, dat zyne Vrouw geheime samenkomsten met den Vorst hield. Het gelukte hem, om, een bevel tot Arrest van den Syndicus verkreegen hebbende, denzelven tot het bespieden van de gangen zyner Huisvrouw te beweegen, en hem by die gelegenheid gevangen te doen neemen; op dat hy gelegenheid hebben mogte, zyne Vrouw, in zyn afweezen, tot voldoening zyner onkuissche liefde te beweegen. Doch hy werd, op 't einde, door de trouwhartigheid van eenen vermomden Engelschen Lord, die Moorland's Zuster beminde, ontdekt, en de Syndicus ontslagen, en in eer, en 't vertrouwen van den Minister, hersteld. Het laatste Stuk, de Onbekende, of het overwonnen Vooroordeel, is van collot d'herboi. - De Onbekende, ongelukkig de Broeder van eenen befaamden Roover, Craus, die door het Geregt veroordeeld en gestraft was, vond zich in de noodzaaklykheid, om de schande en eerloosheid, door | |
[pagina 645]
| |
het vooroordeel, op hem, als Bloedverwant, nederdaalende, te ontwyken, zyn Vaderland te verlaaten; ontmoette, toevallig, op zyne reize, een op het Land, met zyne Dogter, stil levenden Baron, die hy uit de handen der Roovers verlost: de dankbaarheid voor deezen dienst verbindt den Baron en zyne Dogter, by welke ook de liefde in 't spel kwam, ten sterksten aan hem; en hun sterk aandringen, om by hen te blyven, brengt hem in de noodzaake, om zyne maagschap aan den gestraften Roover te ontdekken: doch dit verhindert nogthans niet, dat het edeldenkend Huisgezin, zich boven allen vooroordeel verheffende, hem te sterker perst, om by hen te blyven; en hy wordt de Echtgenoot van des Barons Dogter. - Mogt eenmaal het denkbeeld, dat de eerlooze Deugniet alleen zichzelven, en nooit zyne braave Bloedverwanten, die geen deel hebben in zyne snoodheid, schande aandoet, boven het vooroordeel, dat ook deezen in zyne eerloosheid betrekt, zegepraalen! |
|