Even zo billyk is het, dat zy 'er naar staan, om dit voordeel op de gemaklykste wyze deelagtig te worden, en dat zy voor hunne moeite en zorg zo veel tragten te bekomen, als de zulken, met welken zy handel dryven, bereid zyn hun te geven. In elken handel ligt een vrywillig verdrag ten gronde, en 'er word voorondersteld, dat beide partyen de waarde der zaak moeten kennen, wegens de levering van welke zy een verdrag aangaan. Ook kan men het den Kooplieden niet ten kwaade duiden, wanneer zy zig tydsomstandigheden en gelegenheden te nutte maken, en hunne aandagt op zulke artikels laten gaan, die juist tegenwoordig op de dagorde der behoefte staan. Wanneer men verders op het afgelegen nut ziet, welk de Koophandel in het groot stigt, nademaal dezelve de gezellige verbindnis en betrekking onder verre van elkander wonende volken, de kennis van landen, vreemde voortbrengzels en der natuur in het algemeen, den omloop van veele nuttige kundigheden, de uitbreiding van landbouw, nyverheid, en volkomenheid der kunsten, bevordert, zo vertoont zich deze stand, in de daad, in een eerwaardig licht.
Voor het overige kan met de poging, om door den handel en de ruiling zo veel te verwerven, als naar de omstandigheden kan geschieden, de oefening van elken anderen pligt des menschen, wysheid en deugd, zeer wel bestaan. Ik ken onder de Kooplieden Mannen, die de nuren, welken de bezigheden van hun beroep hun overlaten, besteden, om hunnen geest te vormen, en hunne evenmenschen en het Vaderland, op de onbaatzugtigste wyze met raad, hulp en troost, by te staan; Mannen, die, daar een schelling met den handel te winnen is, al ware het van hun' eigen Vader of Moeder, de gelegenheid daar toe niet laaten voorbygaan, maar daar tegen, op eene edelmoedige wyze, en dikwyls zonder dat iemand het gewaar word, wie de onbekende Weldoener is, duizenden weggeven, tot bevordering van nuttige inrigtingen, aanmoediging van gaaven en bekwaamheden, en verligting van den nood der armen. Ik ken 'er inzonderheid hier en te Hamburg, welken om die reden de hoogagting van ieder braaf man verdienen.
Maar zeer verschillende van deze Vrienden van het menschelyk geslagt is de gemeene tros van hebzuchtige Woekeraars, die door den nood hunner Medeburgers tot rykdom en weelde komen, die door opkoop en andere looze kunstenaaryen eerst de behoefte veroorzaaken, om welke te voldoen, zy dan uitsluitelyk de middelen in handen weten te krygen, om naar willekeur een prys te stellen, en tot drukking der armoede kunstige duurte weten te verwekken, zo dikwyls als het hun behaagt. Zulke menschen hebben alle goed gevoel afgezworen, hebben nergens behagen in, weten