Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1797
(1797)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 446]
| |
Reize door de Binnen-Landen van Noord-Amerika, door Jonathan Carver, Schildkn., Kapitein van eene Comjpagnie Provintiaale Troepen, geduurende den Oorlog met Frankryk. Naar den derden Druk uit het Engelsch vertaald door J.D. Pasteur. Met Plaaten. Eerste Deel. Te Leyden, by A. en J. Honkoop, 1796. In gr. 8vo., behalven het Voorwerk van XXVI. 248 bl.Zeer onlangs maakte ons w. bartram bekend met een gedeelte van America en de Bewoonders van dat nog weinig inwendig bekende WerelddeelGa naar voetnoot(*), thans vinden wy ons, door de pen van j. carver, in staat gesteld, om onze kundigheden van deszelfs Gesteltenisse in eenen geheel anderen oord uit te breiden. Schoon het oorspronglyke, waar van twee Drukken, in den Jaare 1781, in het tydsverloop van twee jaaren, reeds uitverkogt waren, en dit eene derde noodzaaklyk maakte, naar welke deeze Vertaaling vervaardigd is, eenigzins een oud Werk moge heeten, zal dit, gelyk de Vertaaler te regt aanmerkt, geen afslag aan de waarde by den Nederlandschen Leezer baaren. ‘Indien,’ schryft hy, ‘dit gebeurde met eene Reis door Landen, waar in de zeden van het Volk zo veranderlyk zyn als in Europa, waarin een tiental jaaren eene geheele wending aan alles geeft, veel nieuws doet opkomen en veel ouds in verval geraaken, zoo zoude men kunnen zeggen, dat het geen tyd meer was zulk eene Reisbeschryving het algemeen aan te bieden, voor welk zy van geen belang meer konde zyn. Maar dat is hier het geval niet; de zeden en gewoonten, het karakter dier Volken, welke niet met andere Natien vermengd worden, en weinig of geene gemeenschap met beschaafde landen hebben, blyven altoos dezelfde, zyn nog heden zoo als zy vóór eeuwen waren, en zullen ook zodanig blyven, zoo lang de beschaafde Natien zig niet onder hen uitbreiden, en hun hunne Konsten, hunne Weetenschappen, hunne Godsdiensten en hunne ondeugden leeren. Het is dan geenzins nog ontydig de Nederduitsche Leezeren met die Volken nader bekend te maaken, te meer, wyl men met waarheid kan zeggen, dat 'er zedert de uitgave van dit Werk geen | |
[pagina 447]
| |
ander verscheenen is, dat de zeden, gewoonten, regeering, Godsdienst, van de natuurlyke Inwoonderen van het vaste land van Noord-Amerika zoo naauwkeurig en omstandig beschryft, en dat zich geen Reisbeschryver heeft opgedaan, die zoo diep landwaards in geweest is, en daar zoo lang met het Volk verkeerd heeft als de Heer carver.’ Gegronde redenen om geene verschooning te vraagen voor de laate Nederduitsche uitgave, die de Burger Vertaaler reeds voor eenigen tyd zynen Landgenooten beoogde te leveren; doch waar in hy door andere bezigheden, eenige jaaren, verhinderd werd. - Veele Vertaalingen, en inzonderheid Reisbeschryvingen, zyn wy aan deezes Burgers vlyt verschuldigd; wy zullen den lof, hem gegeeven by het vermelden van bartram's Eerste Deel, mede van zyne hand, niet herhaalen. Maar hier melden, dat hy soms meer doet dan vertaalen, en ook aan dit Werk gedaan heeft. Zyne kunde in de Natuurlyke Historie der Dieren, waar van hy meermaalen blyk leverde, deedt het hem nuttig en noodig vinden, om in deeze Reize de Natuurlyke Historie der Dieren met eenige Aantekeningen op te helderen en te verbeteren; een arbeid, welke den Leezer niet dan aangenaam kan zyn, en de waarde des Werks zal vermeerderen; dewyl het de Leezers, die in de Natuurlyke Historie onbedreeven zyn, voor eenige misslagen van den Schryver, die wel een goed Krygskundige, maar geen Natuurkundige, schynt geweest te zyn, zal waarschuwen. Was de laatste Druk in 't Engelsch vermeerderd met het Leeven van carver, dit ook verschynt voor aan in deeze Vertaaling, en is zeer leezenswaardig. Ongelukkig levert hy een voorbeeld op van miskende verdiensten, die men anders beweert dat in Engeland vergolden worden. Ondanks de gunstige Geloofsbrieven voor zyn Character, en de eerste ontmoetingen toen hy in Engeland kwam, en zyne opgevatte hoope, dat zyn arbeid ten minsten zo zou beloond worden, dat men hem de gelden zou goeddoen, die hy ten dienste van den lande besteed hadt, zag hy zich verwaarloosd. Naa zyne bezittingen uitgeput te hebben om den Lande voordeel te doen, zag hy zich met zyn Huisgezin verlaaten, van steun beroofd. Hartzeer veroorzaakte zwakheid van lichaam, vergroot door armoede en gebrek aan de gemeene noodwendigheden des leevens. Welk alles, gelyk zyn Leevensbeschryver, dit in 't breede vermeld hebbende, verklaart, ‘een | |
[pagina 448]
| |
einde maakte aan het Leeven van een Man, die, naa zyn Land, ten kosten van zyn goed en gezondheid, en op gevaar van zyn leeven, veele gewigtige diensten gedaan te hebben, in de eerste Stad der Wereld, (Londen) van gebrek verging.’ In de Inleiding legt carver zyn wydstrekkend plan, ten voordeele van Engeland, bloot, onmiddelyk naa den Vrede tusschen Engeland en Frankryk, in den Jaare 1763, gevormd. Een plan, schoon niet volvoerd, egter eenigzins volbragt, van welk alles hy de reden opgeeft; als mede van het laat in 't licht geeven zyner Reize, waar wy de verwaarloozende behandeling hem aangedaan ontvouwd vinden. Deeze heeft deels zo veel betrekkings tot het Werk voorhanden, dat wy het niet van ons verkrygen kunnen het onvermeld te laaten. Te Londen was hy by Commissarissen van den Handel en Plantadien geweest. ‘Toen,’ op dat wy zyne eigene woorden gebruiken, ‘dit onderzoek geëindigd was, verzogt ik te mogen weeten wat ik met myne papieren doen zoude. De eerste Lord antwoordde, zonder zig te bedenken, dat ik die kon uitgeeven, wanneer my zulks goeddagt. Ingevolge van dit verlof, verkogt ik dezelve aan een Boekhandelaar; doch toen zy byna voor de Pers gereed waren, kwam 'er een bevel van den Raad, waar by my gelast werd, zonder uitstel, alle myne Kaarten en Dagregisters, met alle de papieren, die betrekking hadden tot de ontdekkingen, die ik gedaan had, in het Plantagie comptoir te brengen. Om aan dit bevel te voldoen, was ik genoodzaakt dezelve tot een zeer hoogen prys van den Boekverkooper weder in te koopen, en die over te geeven. Ik tragtte dit nieuw uitschot by de rekening gevoegd te krygen, welke ik reeds ingeleverd had; dan dit verzoek werd my afgeslaagen, niettegenstaande ik in het verkoopen van myne papieren overeenkomstig het verlof gehandeld had, het welk ik van den Raad van Koophandel had verkreegen. Dit verlies, dat eene zeer aanmerkelyke som bedroeg, was ik genoodzaakt te draagen, en my te vrede te houden met eene schadevergoeding van de overige onkosten. - In deeze myne omstandigheden is myne eenigste verwagting op de gunst van eene edelmoedige Natie gevestigd, aan welke ik nu myne plans, dagregisters en waarneemingen, van welke ik gelukkig een afschrift gehouden heb, toen ik de eerste aantekeningen in het Comptoir overleverde, zal mededeelen. Ik doe zulks te gereeder, wyl ik hoor dat men niet weet waar zy gelegd zyn, en 'er geene waarschynlyk- | |
[pagina 449]
| |
heid is, dat zy immer aan het licht zullen gebragt worden.’ Het Plan, 't geen de ongelukkige carver zich voorstelt, om ons zyne over 't algemeen zeer weetenswaardige Waarneemingen mede te deelen, is, daar hy zich voorstelde om het Werk zo beknopt als aangenaam te maaken, - eerst een verslag te geeven van den weg door hem gereisd over het onmeetelyk Vastland, en hierin kan men hem volgen op de Kaart vooraan dit Reisverhaal geplaatst; terwyl hy voortgaat met het getal der Inwoonderen, de ligging der Rivieren en Meiren, en de voortbrengzelen des Lands, te beschryven. Deeze Kaart geeft ons de vertooning van de Landen en Meiren tusschen de 41 en 49 Gr. Breedte, en 85 en 97 Gr. Westerlengte van LondenGa naar voetnoot(*). - Vervolgens handelt hy, in onderscheide Hoofdstukken, van de Zeden, Gewoonten en Taalen der Indiaanen. Hy verzoekt de toegeevenheid der Leezeren, als een Man, die, uit hoofde zyner andere bezigheden, niet gewoon geweest was zich op Boekoefeningen toe te leggen. Men zal, uit hoofde van de belangrykheid zyner schryfstoffe, aan de wyze van volvoering gereed iets verschoonen; en brengt de hand des Nederduitschen Vertaalers eenige misstallen te recht. Twee jaaren en vyf maanden had carver op deezen Reistocht besteed, en, geduurende dien tyd, byna zevenduizend mylen bereisd. By de opgave zyner beweegredenen in de Inleiding, voegt hy, op 't einde zyns Reisverslags, 'er nevens, dat deeze de eenigste niet waren, die hem noopten om deeze moeilyke taak te onderneemen. ‘Myne oogmerken,’ schryft hy, ‘waren niet geheel bepaald tot de voordeelen, die 'er of voor my zelven of voor | |
[pagina 450]
| |
de burger-maatschappy, tot welke ik behoor, uit konden voortvloeijen; maar daar waren edeler beginzelen, die voornaamlyk medewerkten om my voort te dryven. De onbeschaafde staat, zoo met opzigt tot burgerlyke als godsdienstige verbeteringen, in welken zoo veele myner medeschepzelen nog blyven verkeeren, wekte in mynen boezem eene onwederstaanbaare begeerte om de byna onbekende landen, welke zy bewoonen, te gaan onderzoeken, en om, als een voorbereidende stap tot beschaafder zeden en menschlievender gevoelens, kundigheid te verkrygen van hunne taal, gewoonten en beginzelen. Ik beken dat het gering voordeel, dat al te veel Indiaansche natien tot hier toe van hun verkeering met die zich Christenen noemen ontvangen hebben, niet zeer strekte om myne liefddaadige oogmerken aan te moedigen; doch daar egter veele, schoon niet alle, eenig voordeel zouden kunnen ontvangen van de invoering der Europeaansche beschaafdheid en godsdienst, als zy niet slegts alleen de dwaalingen en gebreken overnamen, die uit verdorvenheid en verkeerdheid van deszelfs belyders ongelukkig daar mede vergezeld gaan, besloot ik in myn oogmerk te volharden. Ik kon my nimmer vleijen, dat ik in staat zou weezen dit groote oogmerk alleen ter uitvoer te brengen; doch ik was egter begeerig, om, zo veel in myn vermogen was, daar aan toe te brengen. Wilde ieder een dit in alle openbaare onderneemingen doen, en met yver zyn byzonder aandeel leveren, welke verbaazende oogmerken zou men niet al ter uitvoer brengen! Het is eene waarheid, dat de Indiaanen niet zonder eenig gevoel van Godsdienst zyn, en wel zo eenen, die bewyst dat zy den grooten Schepper eeren met eenen graad van zuiverheid, onbekend by volken, die grooter gelegenheid hebben om verbeterd te worden; maar hunne godsdienstige beginzelen zyn verre van zoo onbevlekt te zyn, als een geleerd Schryver die heeft opgegeeven, of van onvermengd te zyn met gevoelens en plegtigheden, die hunne uitneemenheid in dit stuk grootlyks verminderen, zo dat, indien de leerstellingen van het waar en leevendig Christendom onder hen konden ingevoerd worden, zo zuiver en onbesmet als het van de lippen van den Godlyken Insteller vloeide, | |
[pagina 451]
| |
het zeekerlyk strekken zou om dien bygeloovigen en afgodischen nevel, door welken de redenlykheid van hunne godsdienstige stellingen verduisterd wordt, op te helderen. Deszelfs zagte en liefddaadige voorschriften zouden ook toebrengen om hunne onverzoenlykheid te bevredigen en hunne wilde zeden te beschaaven, eene allerwenschelykste gebeurtenis! en gelukkig zal ik my achten, als dit werk een middel zal worden, om het pad aan te wyzen, langs welk hun heilzaame onderrigtingen kunnen toegebragt worden, en slegts de bekeering van eenige weinigen het gevolg zal weezen.’ Naa met deeze betuiging het Reisverhaal geëindigd te hebben, vangt carver het wyders voorgestelde werk aan, om van den Oorsprong, de Zeden, Gewoonten, Godsdienst en Taalen, der Indiaanen van Noord-America te handelen. Het eerste Hoofdstuk onderzoekt den Oorsprong deezes Volks. De onderscheidene gevoelens, des betreffende, worden bygebragt en getoetst. Hem komt weinig minder dan betoogd zeker voor, dat America uit Asia bevolkt is. Hy houdt zich zo volkomen overtuigd van de zekerheid van dit gevoelen, en had zulk een lust om het nog verder te staaven, ‘dat hy eens een gezelschap van Heeren, die veel werks van zulke naspeuringen maakten, en welken hy zyne gedagten omtrent dit stuk hadt medegedeeld, de aanbieding deedt, dat hy, zoo zy hem van het noodige verzorgen wilden, eene reis onderneemen zou door de Noordoostlyke deelen van Europa en Asia, naar de binnenlanden van America en van daar na Engeland; terwyl hy, op zyne reis, alle waarneemingen zou doen zoo omtrent de taal als de zeden van de volkeren, met welke hy verkeeren zou, die zouden kunnen strekken, om de stelling, hier opgegeeven, op te helderen, en de nieuwsgierigheid der geleerden en onderzoeklievenden te voldoen. Dan,’ voegt hy 'er nevens, ‘naardien men oordeelde dat zulk eene onderneeming eerder door de Natie dan door byzondere Persoonen behoorde bekostigd te worden, werd ze niet ter uitvoer gebragt.’ - Carver was niet gelukkig in Begunstigers zyner Plans te ontmoeten. Hy moest zich te vrede houden met het genoegen, van te vinden dat zyne besluiten strookten met de gevoelens van den grooten en geleerden Geschiedschryver robertson. Het tweede Hoofdstuk handelt over de Persoonen- de | |
[pagina 452]
| |
Kleeding, Tenten, en het Huisraad, der Indiaanen, opgehelderd door aartige gekleurde Afbeeldingen van de voornaamste deezer Volken. - Het derde Hoofdstuk ontvouwt hunne Hoedanigheden en Zeden. - Het vierde loopt over de Tydrekening der Indiaanen. Schoon deeze Hoofdstukken ons veel stofs tot mededeeling van zeer veel byzonder merkwaardige zaaken zou opleveren, heeft het algemeen verslag ons zo veel plaatsruimte ontnomen, dat wy 'er van moeten afzien, 't geen wy te eerder kunnen doen, daar het Tweede Deel, 't welk wy onverwyld hoopen onderhanden te neemen, ons daartoe gelegenheid zal verschaffen. |
|