| |
| |
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.
De Bybel vertaald, omschreven en door Aanmerkingen opgehelderd. XIIIde en laatste Deel. Te Utrecht en Amsterdam, by G.T. van Paddenburg en Zoon en J. Allart, 1796. In gr. 8vo. 714 bl.
Zo heeft het dan den kundigen en arbeidzaamen van vloten mogen gebeuren, zyne taak af te spinnen! Heil zy het Bybelminnend Publiek met de volvoering van die uitgebreide taak! Meer dan eens onze gedagten over de wyze der uitvoeringe gezegd hebbende, behoeven wy daar toe niet te rug te keeren. Van hetgeen dit laatste Deel des Werks bevat, zullen wy eene hoofdzaaklyke opgave doen. De Verhandeling voor de Hebreën (dus betitelt van vloten den gemeenlyk genoemden Brief aan de Hebreeuwen) beslaat hier de eerste plaats. Dezelve wordt voorafgegaan van eene Inleiding tot de (zo als het van vloten behaagt die te noemen) Redenvoering aan de Hebreën. De Schryver is, naar zyne meening, de Apostel Paulus, wat ook veelen daar tegen inbrengen uit den verschillenden styl, waaromtrent, zegt hy, Paulus zich zelven niet altoos gelyk is. ‘De Hebreën zyn Christenen uit de aanzienlykste Joodsche familien gesproten, die door den handel een vermogen verworven hadden, waardoor zy aan hunnen rang eene meerdere kragt konden byzetten, die altoos met hunnen oorsprong zo ingenomen waren, dat zy onder de beschaafde wetenschappen, welke zy konden beoeffenen, altoos aan de Hebreeuwsche taal een gedeelte van hun onderzoek wydden, en daar dan altyd met zekere smaak zich in oeffenden.’ De grondtext is daarom het Hebreeuwsch, mogelyk door Lukas in het Grieksch vertaald. Hierop volgt eene korte Verhandeling over den inhoud en de bedoeling van dit uitmuntend geschrift, die veele schoone aanmerkingen bevat, en waar van wy de leezing aanpryzen. - De dus genaamde Eerste Brief van Joannes dunkt van vloten op zyn best een frag- | |
| |
ment van een Brief te zyn, eer dan een volledige. Niet vreemd is
hy van het gevoelen, dat dit Stuk als een Aanhangzel op het Euangelie van Joannes moet beschouwd worden, waarin de Schryver niet zo zeer ten oogmerke hadt, leerstellingen te behandelen, als ter verbeteringe van het hart te schryven. ‘Die dit Stuk’ (dus schryft de geleerde Man) ‘met de meeste vrugt lezen wil, denke aan geene valsche gevoelens, welke hier zouden bestreden worden; maar bewonderde (bewondere) de eenvouwigheid, de schoonheid en de kragt dier grondbeginzelen, waarop het beoeffenend Christendom gevestigd is, grondbeginzelen die de strengste proef van een wysgeerige en egt menschkundig onderzoek zeer wel kunnen doorstaan, maar ook grondbeginzelen, die men door een schakel van beweegredenen niet behoeft aan den gang of in werking te brengen, maar die oogenbliklyk, zo als dat aan grondbeginzelen eigen is, in werking geraken, als de gelegenheid maar daar is; in alles door te dringen en alles te bezielen, terwyl met dit alles de warmte van het hart, hoe zeer verspreid, daar door niet verminderd; neen, de neiging der grondbeginzelen in het hart van den Christen geplaatst, geven gestadig daaraan nieuw voedzel, en hierom zyn ook de daden van den Christen, naarmate zy uitvoeriger zyn, te nader aan de volkomenheid, daarom evenwel niet minder hartelyk, regtgevoelig; zulke reine, zulke kragtige eenvouwig werkende waarheden is het Vestaalsche vuur dat altoos brandende gehouden word, - edoch ik beteugel myne gedachten.’ - Den tweeden en derden Brief houdt van vloten voor echte voortbrengzels van joannes; terwyl hy den grond der twyfelinge van zommigen daar in zoekt, dat zy, aan byzondere persoonen zynde geschreven, niet dan naa verloop van tyd algemeen bekend zyn geworden. - Hoog loopt onze Schryver met den Brief van jakobus, als zynde 'er, naar zyn oordeel, geen Stuk onder de Bybel-Geschriften, ‘waar in zo veel
karakteristieks is, dan (als) in dezen beknopten Brief gevonden word.’ Zyn model zou het boek van jesus sirach zyn. ‘Het is my zeer zeker (schryft van vloten) dat jakobus dat geschrift in zo verre gevolgd heeft, als zyne aanmerkingen konden dienen om het met meer applicatie in zyn tyd te lezen; het kan ook zeer wel zyn, (vervolgt hy) dat dit gebruik het
| |
| |
welk jakobus 'er van gemaakt heeft, de naaste oorzaak geweest is, dat men, in den bloeienden staat der Christenheid, dat Geschrift als een Handboek voor de Jeugd gehouden heeft.’
Op de twee Brieven van petrus en dien van judas, volgt, ten laatste, de Openbaaring van Johannes. Alleruitvoerigst is van vloten over dit vermaarde geschrift; meer dan de helft des Boekdeels beslaat hetgeen hy daar over heeft by een gebragt. Alleen de Inleiding bevat zeventig bladzyden. Doorheen, in de Vertaaling en Uitbreiding, ontmoet men, by manier van Ophelderingen, uitgewerkte Verhandelingen. Niet ondienstig oordeelen wy, de titels dier Verhandelingen hier af te schryven, tot narigt der zulken, die over de vermaarde Onderwerpen, aldaar behandeld, 's Mans gedagten wenschen te verneemen. Zie hier dezelve. Over de zeven Brieven als Opdragt tot dit Geschrift. Hoofddeel II, III. - Over de Zeven Zegels. Van Hoofdd. IV:1 tot VIII:2. - Over de Bazuinen, het kleine Geschrift en de Donderslagen. Van Hoofdd. VIII:2 tot XII. - Over het Beest, den Draak, het Lam, den valschen Profeet, het beeld des Beestes, de hoere van Babel, hun lot, waarschuwende tekens daarvan in de oordeelen of Fioolen; hunne straf, de gevangenis van den Draak, loslating, andermalige kryg, overwinning op hem, en verryzenis. Van Hoofdd. XIII tot XX: vs. 10. - Over het Oordeel, by gelegenheid van de tweede opstanding, en over het Nieuw Jerusalem. Hoofdd. XX:11 tot XXII. - Over de geaartheid der standverwisseling van het Joodsche Volk en der overige natiën der waereld. - Op dit alles volgt een Tafel van de Rangschikking der gebeurenissen in de
opvolging der Gezichten door Johannes geboekt, wordende voorafgegaan van eene Schets tot opheldering van de Tafel.
Een Boeksken zouden wy moeten schryven, indien wy de geleerdheid, welke onze kundige Uitlegger, in de onderscheidene Verhandelingen, ten toon spreidt, en zyne denkbeelden, over de veelal duistere onderwerpen, gingen ontwikkelen. Indien hy niet altyd de waarheid getroffen hebbe - indien hy, nu en dan, op onderstellingen bouwe, welke aan zommigen losgewaagd mogen voorkomen; de duisterheid van het Geschrift, aan de eene zyde, en, aan den anderen kant, het moeilyke, om niet te zeggen verdrietlyke, der pooginge, om over een
| |
| |
Boek, 't welk by de meerderheid der Christenen voor Kanonyk wordt gehouden, eenig licht te verspreiden, moet den Burger van vloten regt geeven op eene bescheidene behandeling, daar hy, naar de meening van anders denkenden, mogt geagt worden gedwaald te hebben. Met eene aanpryzing ter aandagtige leezinge aan de zulken, welke smaak vinden in de bovengenoemde Apokolyptische onderwerpen, moeten wy, derhalven, ons vergenoegen.
Om evenwel onze Aankondiging niet plotzeling af te breeken, zullen wy, naar gewoonte, eene en andere proeve mededeelen. Uitvoerig, zo als ligt te voorzien was, is de Aanteekening over de vermaarde verdagte plaats, 1 joan. V:7. Dezelve vereischt, zegt van vloten, eene uitvoerige behandeling; ‘niet (schryft hy) dat wy ons vermeten durven in dit geval iets beslissends omtrent deze plaats te geven, maar alleen om lezers te doen oordeelen over de verschillende gedagten, en hen eenigzins te hulp te komen, om ware het mogelyk zyn eigen gedagten te bepalen. Smaak voor bondige geleerdheid’ (dit zullen wy uit deeze geleerde Aanteekening overneemen) ‘en aan de andere zyde yver voor regtzinnigheid, zyn de oorzaken van den geduurig zich hervattenden stryd over deze woorden, zo lang men in de eeuwen der onweetenheid leefde, dagt niemand aan de egtheid of onegtheid dezer woorden; de Latynsche Overzetting, in aller handen en van algemeen gezag, waarin zo gelezen wierd, als wy lezen in de onze, verhinderde het hierover verdere bedenking te maken; toen evenwel de hersteller der wetenschappen, erasmus, zich zeer verre boven de domheid en het vooroordeel verheven had, kon het niet missen, of hy, een geestelyke zynde, moest het verlangen hebben, het N.T. in deszelfs oorspronglyk Grieksch in het licht te geven; hy deed zulks, zo als hy dit in Handschriften vond, dan deze Handschriften hadden de betwiste woorden niet; het baarde evenwel by hem geene bedenking alles te geven, zo als hy het gevonden had.’ Vervolgens eene opgave gedaan hebbende, wat vóór, wat tegen de Echtheid deezer plaatze pleite, leidt hy, uit dat alles, met eene lofwaardige gemaatigdheid, dit gevolg af: ‘Zo lang wy geen nader historisch bericht hebben; hoe het komt dat veele Latynsche Handschriften, zelfs ouden, deze
| |
| |
woorden hebben, en de oudste Grieksche niet, daardoor kunnen wy met het Critisch gezag hier niets uitwerken, maar wy moeten de geheele zaak onbeslist laten, terwyl de overhelling aan de zyde van eene inschuiving, by velen ongegrond of onbedagtzaam, niet terstond behoort afgekeurd te worden.’ En in het slot der Aanteekeninge: ‘Vraagt men, waarom de woorden in den text gelaten? hierover denke ik eenvouwig zo: eene gryze gewoonte heeft in dit geval een zeker gezag, het welk de oudheid altyd toekomt, tot dat men stellig ziet dat het ergens in nadeelig is, of tegen de waarheid inloopt, dan is men verplicht 'er van af te zien. Zodra men geschiedkundig zal kunnen bewyzen, hoe? en waarom? en wanneer? deze betwiste woorden hier ingekomen zyn, zal ik, zal niemand een oogenblik aarzelen om ze 'er uit te ligten; voor het misbruik hebben wy genoeg gezorgd, en kunnen derhalven van geene bygeloovige verkleefdheid aan het oude verdagt gehouden worden.’
De bovenstaande Aanteekening hebbende geleezen, liepen onze gedagten eenige Verzen vooruit, na den niet minder vermaarden text in het zelfde Hoofdstuk, vers 20. Uit hoofde der bescheidenheid, welke wy ook hier met genoegen opmerkten, willen wy ons de moeite des overschryvens van des geleerden Uitleggers arbeid wel getroosten. Van vloten vertaalt den text aldus: ‘Doordien ons bekend is, dat de Zoon van Elohim gekomen is, en ons vatbaar gemaakt heeft voor het erkennen van den Waaragtigen, wy nu hebben overeenstemming met dien Waaragtigen Zynen Zoon jesus christus; deze is de waare Elohim, het eeuwig leeven.’ Aldus worden deeze woorden uitgebreid: ‘Indien wy, in weerwil van dit alles, wantrouwende zyn omtrent ons oordeel, wy hebben nogtans zo veel eerbied, zo veel geloof omtrent het geen ons de Zoon van God geleeraard heeft, aangaande de belofte van Hem, die nimmer faalt in het geen Hy toezegt, zo min als in de vervulling door Zyn Zoon jesus christus; leeven wy gestadig in die erkentenis, hebben wy 'er de ervaring van, dan hebben wy gewis gemeenschap met hem die waarheid toezeide en die ze daarstelde, in hem zien wy alles wat God toezeide bewaarheid, wy zien hem niet alleen in het genot van eeuwige gelukzaligheid, maar die is ook door hem oorspronglyk ons eigendom, al
| |
| |
hebben wy ze niet in het genot.’ Op dit Vers slaat de volgende Aanteekening: ‘Over deze woorden is veel geschreven, en met verschillende inzichten; kon de gedagte van venema doorgaan, in zyne Dissert. de Divinitate jesu christi, zo dat wy het tweede in vertaalden door Zynen Zoon jesus christus, dan was alles gevonden; edoch ik wil niet ontveinzen, dat zulk eene vertaling voor in, door in, met den styl en het gebruik van johannes niet strookt; - het is zeer zeker, (dus vervolgt van vloten) dat wy door den Waaragtigen, volgens Joh. XVII:3, den Vader verstaan moeten, die ons bekend gemaakt heeft, met de doorslaandste proeven van onfaalbaarheid, dat in Zynen Zoon al wat waarheid in God is nu volkomen vervuld is; en dit is het middenpunt van vereeniging zo onafscheidelyk tusschen ons en den Waaragtigen in Zyn Zoon, en dus kunnen wy nu veilig besluiten, dat jesus die Waaragtige is, die alles volkomen bewaarheid, daar hy reeds het eeuwige leeven geniet, en de oorzaak is dat ook anderen, met hem vereenigd, zulks aanvanglyk genieten; 'er zyn Handschriften die zulk eene verklaring het allermeest begunstigen, daar zy lezen, deze is de Waaragtige, met uitlating van het woord God; 'er zyn Handschriften van minder gezag, die voor God christus hier invullen, met reden door storr Zwek der Euang. Geschichte, p. 446, afgekeurd; wy merken nogtans aan dat 'er studieus omtrent deze woorden in de Afschriften verandering gekomen is; jammer is het, dat wy geen hulpmiddelen tot nog toe hebben, voldoende om hier tot meerder vastigheid te komen, en dat hilarius de
Trinitate niet door andere tydgenoten, of gestaafd, of wedersproken word; zeker is het, als wy God behouden, dat dan de stelling zou leeren: jesus, die het eeuwige leeven is, is ook nu de Waaragtige God (alleen), en dan is de onderscheiding in het vorige lid vrugteloos: wy zyn in God en in Zyn Zoon jesus; elk gevoelt van hoe veel gewigt het is, hier met behoedzaamheid te verkeeren, op dat wy, als wy meenen iets voor de hooge natuur van jesus christus, die by my onbetwistbaar is, door byvoeging van dit bewys gewonnen te hebben, in een ander opzicht niet veel meer verliezen, dan wy in staat zyn ooit weder te herstellen.’ |
|