| |
De weg der Vereeniging voor alle Christenen geöopend, op redelyke voorwaarden aangedrongen; de bedenkingen deswegens opgelost en verder ter vriendelyke overweeging voorgesteld aan de Leeraaren der Remonstrantsche Broederschap. Door B.S. Sinkel. Te Amsterdam, by F.J. van Tetroode, H. Gartman, W. Vermandel, P. van Buuren en J. Weege, 1797. In gr. 8vo. 54 bl.
Een getrouw aankleever en yvrig voorstander der Roomsche Kerkleer treedt, in dit Stukjen, ook ter aanpryzinge en bevorderinge van de zoo zeer wenschelyke vereeniging van alle Christenen te voorschyn. Het moge vreemd schynen, uit den schoot van dit Kerkgenootschap, by de veel geruchtsmaakende uitnodiging der Remonstranten, hoe ruim en onbepaald anders gedaan, geheel uitgesloten, de ernstigste voorstellingen tot eene algemeene verbroedering te zien voortkomen; deze verwondering zal weldra ophouden, wanneer men zich wil verledigen, om den weg van vereeniging, door den Schryver aangewezen, en de voorwaarden, ter bereiking van zoodanig doelwit voorgeslaagen, in oogenschouw te neemen.
De Burger sinkel begeert geen vereeniging, waar by men van de leerstellingen zyner Kerk' zou moeten afgaan, bl. 3. 'Er behoort, naar zyne gedachten, zoo wel eenheid
| |
| |
van geloof en gevoelen, als van liefde, plaats te hebben, bl. 44. Hy wil geen onbepaalde vryheid omtrent beschouwelyke zaaken toestaan, 't geen toch ten laatsten op eene ontkentenis van alle Godgewyde Schriften en geopenbaarde Waarheden zou uitloopen, bl. 43. 't Geen de Remonstrantsche Broederschap alleen voor het fundament des geloofs erkent, en alleen als noodzaakelyk wil behouden hebben, naamelyk Jesus Christus, dit is, in zyn oog, geenzins het eenige, waar aan de Christenen verbonden zyn, bl. 51. Zy moeten, naar des Apostels vermaaning, houdt de inzettingen, die u geleerd zyn, het zy door [ons] woord, het zy door onzen Zendbrief, ook deze inzettingen behouden, bl. 51.
De Schryver houdt zich inzonderheid bezig met eene breedvoerige beoordeeling en wederlegging van den grondregel, by de Protestanten algemeen aangenomen, en ook door de Remonstrantsche Broederschap op den voorgrond geplaatst, dat naamelyk de H. Schrift, met uitsluiting van alle menschelyke voor schriften, voor den eenigen regel van ons geloof en leeven moet erkend worden. Deze grondregel zal, volgens de eigen beginzelen der Protestanten, zonder nadere bepaaling, geenzins den toets der gezonde rede kunnen doorstaan. Men kan denzelven, naar de eigen leering der Remonstranten in hunnen brief, niet onder de noodzaakelyke leerpunten rekenen, en ze behoort derhalven ook geen rede tot onderlinge verwydering te geeven, bl. 12-19.
Hy zelf is ondertusschen van de verkeerdheid van dien stelregel zoo vast overtuigd, dat het hem onmogelyk toeschynt, wanneer dit tot een vasten regel wordt aangenomen, het gezag der Goddelyke Openbaaring staande te houden, en zich van den waaren zin der Schrift vastelyk te overtuigen. Is men hier toe in staat, dan verklaart hy ook het gezag van Rome te willen afschudden, en durft zich vleien, dat dan zyne Geloofsgenooten, in grooten aantal, bereid zullen wezen de gewenschte vereeniging te sluiten. Men moet hem dan, zonder eenige inklamping of byvoegzel van bepaald menschelyk gezag, kunren aanwyzen, 1o. De H. Schriftuur in haare egtheid, zuiverheid en volkomenheid. 2o. Het middel, om een egt afschrift daar van, met 't oor spronkelyke behoorlyk vergeleeken en wettig geauthentizeerd, te bekomen, ten einde hy alzo verzekerd mag wezen, een in den eigentlyken zin van 't woord genomen Heilige Schriftuur te hebben voor den regel
| |
| |
van geloof en leeven. 3o. 't Middel, om hem, des noods, van den waaren zin dier H. Schriftuur, op eene onfeilbaare wyze, te kunnen verzekeren. De redelykheid van deze gestelde voorwaarden tracht de Schryver vervolgends, door onderscheidene betoogredenen, aan te toonen, waar mede ruim dertig bladzyden gevuld worden.
Deze arbeid zal welligt anderen, als gegrond op een verkeerd begrip van den voorgestelden grondregel der Protestanten, geheel overtollig toeschynen. Men wil voorzeker het regtmaatig gebruik van alle menschelyke voorschriften, getuigenissen, en andere soortgelyke hulpmiddelen, ter beoordeeling van het gezag der H. Schriftuur, en den waaren zin der Bybelleer, geenzins vaarwel gezegd hebben. Deze behooren ontwyfelbaar tot de bronnen, waar uit de noodige kundigheden, om de gewyde Schriften, met volle overtuiging, tot een regel van geloof en leeven behoorlyk aan te neemen, en, over al 't geen den Godsdienst betreft, een juist oordeel te vellen, moeten afgeleid worden. Het komt 'er slechts op aan, hoe wy ons, tot dat einde, van zoodanige hulpmiddelen bedienen, en welk gezag wy 'er aan toeschryven. In zaaken, die, alleen, of voornaamelyk, op 't getuigenis van anderen kunnen aangenomen worden, gelyk de echtheid van uit de oudheid tot ons overgekomen gedenkstukken, en wat meer van dien aart is, mag en moet men zich op 't gezag van anderen verlaaten, wanneer de getuigen slechts de vereischte geloofwaardigheid bezitten. Om den waaren zin der H. Schrift te verstaan, en zich daar van, op de best mogelyke wyze, te overtuigen, mag en moet men, even als by menschelyke schriften, zekere uitlegregels te hulp roepen, en deze overal met omzichtigheid raadpleegen en volgen. Het is geheel iets anders, behalven de Bybelsche Leer, alleen op 't gezag van menschen, andere Godsdienstige Leeringen blindelings aan te neemen en op te volgen, en den zin der Bybelleer, alleen op 't gezag van anderen, zonder eigen onderzoek, te bepaalen. Dit is onredelyk, en zet een wyde deur open voor 't domste bygeloof, en de verste afwykingen van 't waare Christendom. De Bybel alleen heeft een onfeilbaar gezag. Elk mag en moet voor zich den zin der H. Schrift, omtrent al 't geen zy ons gebiedt te gelooven en te betrachten, naspooren. Geene uitspraaken van feilbaare Pausen, Kerkvergaderingen, en
Overleveringen, en geen menschelyk gezag, hoe ook genaamd,
| |
| |
mag het eigen onderzoek, waar toe elk en een iegelyk recht heeft en volstrekt gehouden is, onderdrukken of belemmeren. Ons oordeel moet altyd, in zaaken van zoo veel aangelegenheid, vry blyven.
Wy kunnen evenwel niet nalaaten, ons genoegen aan den dag te leggen over de edelmoedige gevoelens jegens anders denkende Christenen, die in dit Werkjen, gins en elders, doorstraalen, en de openhartige en over 't geheel bescheidene wyze van behandeling van een der gewigtigste geschilstukken, die tot hier toe de verwydering van de grootste menigte der Christenen doen in stand blyven.
Tot een staaltjen van 's Mans schryfwyze, en regtschapene gevoelens, moge de volgende ontboezeming van overeenstemming met den wensch der Remonstrantsche Broederschap dienen: ‘Wy zyn aangedaan over uwe vredelievende gevoelens, wanneer gy uwe zugt betoont, om alle welmeenende vrienden van Jesus weder samen te brengen, en de wonden der onderlinge verdeeldheid, die, te langen tyd, tot smaad van onzen gezegenden Heer, en tot het beklagenswaardigst nadeel van zyn Ryk, en van het geluk des Menschdoms, gebloed hebben, te heelen; dat gy, tot dat oogmerk, wilt handelen met alle belyderen des Christendoms, zonder onderscheid, en alzo toetreeden ter bevorderinge van de zoo zeer wenschelyke vereeniging van alle Christenen. Ja, Broeders, aandoenlyk was het voor ons, deze taal te verneemen van hen, die, hoe zeer in het Kerkelyke van ons afgezonderd, ons steeds dierbaar waren, van hen, voor wien wy nog dagelyks onze gebeden storten, en die wy hoopen eerlang weder te zien. Gave God, dat wy alle, die, zoo als gy zeer wel aanmerkt, tot één Heer, één Geloof, één Doop, één God en Vader, geroepen zyn, een en dezelve belydenis deeden, tot een en dezelve Schaapstal, en onder een en denzelven Herder kwamen! Hoe zeer zouden wy als dan niet verheerlyken deze taal des H. Geests, die wy immers
wederzydsch in onze lofzangen aanheffen: Ziet hoe zoet en aangenaam 't is, wanneer Broeders byeen woonen.’ Hy verklaart, bl. 11, 12, zich met de Protestanten welmeenend te willen verbroederen. Zoo gy, zegt hy tot de Remonstranten, bl. 12, zoo gy ons, benevens uwe Medeprotestanten, ten minsten aanziet voor welmeenende belyders van Jesus naam, waarom nadert gy dan ook niet tot ons?
Eenige onheusche verwytingen omtrent de beschreiens- | |
| |
waardige verdeeldheden en den allezins beklaaglyken toestand der Protestantsche Gemeenten, als of die de noodzaakelyke gevolgen waren van het gewigtig werk der voormaalige Kerkhervorming, bl. 3-10, willen wy liever aan overyling en misverstand, dan aan een verbitterd en haatdraagend gemoed, toeschryven. De onzachte berisping der Nederlandsche Bybelvertaalers, (die, door Rabbynsche Tasschenspeelers begoocheld, als Theologische Alchimisten, Gods zuiver woord, buiten het Christendom, uit onzuivere mynen zullen opgezocht, en, om ons vooral te overtuigen, dat de H. Schriftuur, op zich zelve, zeer klaar is, en 'er geenerlei menschelyke Voorschriften of Byschriften toe noodig zyn, zich van 9391 invlechtingen tusschen [ ], of wel stoplappen, gelyk hy ze gelieft te noemen, bediend hebben,) had de Advocaat sinkel ook wel achterwege mogen laaten. Van alle zulke en dergelyke aanmerkingen zal men zich wederzyds, byaldien het waarlyk ernst is, om zeker soort van vereeniging tot stand te brengen, zorgvuldig moeten onthouden. Hoe gaarne wenschten wy, dat ook de Protestanten, door kleinachting van hunne Catholieke Medechristenen, en door liefdelooze beoordeelingen van derzelver Leer en Eerdienst, niet langer aanleiding gaven tot vereeuwiging van eene scheuring, die, wat men zeggen moge, tot oneer van het Christendom strekt. Men gaa, aan dezen en genen kant, uit van zulke regtmaatige gevoelens, als onze Schryver hier en daar heeft aan den dag gelegd, dan zullen 'er ook, onzes inziens, voor edelmoedige Protestanten nog wel termen te vinden zyn, om met het Roomsch Kerkgenootschap nader in ondethandeling te komen, en alzoo langzamerhand den boven aangetogen wensch des Schryvers, waarmede zich geheel ons hart vereenigt, vervuld te krygen. |
|