| |
Joannis Willmet Oratio de Ingenio Hebraeorum, ad- Poesin inprimis composito. Publice habita die XV Junii Ao. 1796. Quum Magistratum Academicum deponeret. - Hardervici, apud E. Tyhoff, Academiae Typographum. In 4to. 58 pp.
De Hoogleeraar willmet heeft het welgekozen onderwerp dezer plechtige Redenvoering met veel smaak en oordeel behandeld. Eerst staaft hy, in zyne Inleiding, dat men, om over de beschaving en geleerdheid van een Volk billyk en naar verdienste te oordelen, niet zozeer op deszelfs daadlyke geoefendheid in het algemeen, als wel op het eigen vernuft van zodanig Volk, en bepaaldlyk op die kunst of wetenschap, welke zich daarvoor byzonder schikt, diene acht te geven. Na deze algemene aanmerking ook op de Hebreërs te hebben toegepast, gaat hy over tot zyn Betoog: dat hunne natuurlyke geaardheid en zeden hun de byzondere geschiktheid gaven om in het vak der Poësy te werken. Vooraf ontzenuwt hy ene tegenwerping, welke uit de tegenwoordige vernedering der Joden, of ook uit hunne grove dwalingen en ondeugden, waarover gewyde en ongewyde Schryvers
| |
| |
hun, in verschillende tydvakken van hun bestaan, dikwyls de scherpste verwyten gaven, zou kunnen gemaakt worden. Wie zou van zodanig Volk verheven genie, een vryen geest, uitstekende zielshoedanigheden, of zelfs de geringste beschaving, wachten? Maar, vraagt willmet, kan men ooit een Volk, door alle tyden heen, in hetzelfde licht beschouwen? Kan men den bedorven Jood met den ouden deugdzamen Hebreër op éne hoogte stellen? Mag men ene Natie, door slaverny ter neder gedrukt, door gevangenis verbasterd, door ballingschap overal verspreid, met een eenvoudig, vernuftig, vry volk verwarren? Het ongerymde hiervan doet hy duidlyk gevoelen. Vervolgends geeft hy bepaaldlyk als zyn oogmerk op, een onderzoek van het wezenlyk genie der Hebreërs, waarin tevens gelet wordt op het verschil van tyden; ten einde met dat natuurlyk genie ook de veranderingen te leren kennen, welke hetzelve in verschillende leeftyden ondergaan heeft. Dit onderzoek wordt voldongen door gevolgtrekkingen, afgeleid van het vermogen, welk de natuur en maatschaplyke betrekking noodzaaklyk op een Volk zal hebben. Allereerst brengt hier willmet in aanmerking de bekende edele gestalte der Hebreërs, welke op zichzelve alleen reeds ene uitstekendheid van geest kan doen vermoeden; hunne gezondheid, de vastheid van hun gestel, de sterkte hunner ligchamen, de vlugheid hunner bewegingen, de helderheid en kalmte hunner zielen. Ter verkryging dezer gelukkige hoedanigheden werkten grootlyks mede hunne gematigde en zuivere luchtstreek, de schilderachtige ligging van hunnen grond, en de uitnemende vruchtbaarheid hunner velden. Hoeveel zulk' ene schone landsdouwe natuurlyk vermogt om het Dichterlyk genie der Hebreërs te voeden, hoevele schitterende beelden, hoeveel kracht en verhevenheid van uitdrukking, zy daarvan konden ontlenen, wordt door willmet duidlyk voelbaar gemaakt. Na deze voordelen van ligchaamsgestalte,
luchten landstreek, kortlyk geschetst te hebben, gewaagt hy verder van hun maatschaplyk en burgerlyk leven. Hiertoe brengt hy met reden hun Godsdienst, hunne gebruiklykheden, hun lang verblyf in Egipten als éne enkelde maagschap, hun omzwerven, hunne langzame vorming tot een Volk, en gedurige oorlogen. Dit alles bewaarde een hemelsbreed verschil tusschen hun en alle andere Volken, en onderhield die eenvoudigheid van hart en zeden, waarby zy alle aansporing misten om op uitvindingen van
| |
| |
weelde en pracht, of hetgeen maar de vermeerdering der gemakken en aangenaamheden des levens betrof, sterk te denken. Uit hetgeen dus in het algemeen zamenliep om den sinaak der Hebreërs te vormen, of daar aan zekere richting te geven, maakt de Hoogleeraar het wettig besluit, dat men in den Oosterling, byzonder die onder zulk ene luchtstreek leefde, een minder scherp dan levendig vernuft, en vooral gene zucht voor zodanige oefeningen zal vinden, die bestemd zyn voor een geheel bespiegelend leven. Van hem verwacht hy deftigheid en achtbaarheid, een onverwinlyk geduld in het dragen der rampen, heldbaftigheid in den kryg, zelfs wanneer alles hopeloos staat, onbuigzame hardnekkigheid, en ene groter vrees voor het leven, dan voor den dood. Den voedsterling der woestyn geeft hy ene gloeiende en verheven verbeelding, met het allerkrachtigst gevoel. Aan het herderlyk leven verbindt hy eenvoudigheid, vergenoegdheid, soberheid, en een, wel niet gepolyst, maar nogthans onbedorven, oordeel, enz. Dan, ofschoon deze oorspronglyke geestgesteldheid en natuurlyke karaktertrekken in het algemeen, door alle tyden heen, dezelfde bleven, moesten nogthans de gedurige veranderingen, welke zy in hunne uiterlyke omstandigheden leden, op het genie der Hebreërs den wezenlyksten invloed hebben. Hun verblyf in Egipten had hun gedeeltlyk beschaafd, en ook gedeeltlyk bedorven. De inwoning in grote Steden ontrukte hun daar aan de Voorvaderlyke eenvoudigheid. Langdurige slaverny verdoofde het edel gevoel van Vryheid, verwekte ene slaafachtige vreze, maakte hun bot van geest en laag van ziel, onderdrukte ook den onderlingen naaryver, en werd de voedster van euvelmoed, loosheid, wantrouw en gedurige wederspannigheid. Aan het juk der slaverny onttogen, bekwam het Volk wel weder ene meerder edelheid van geest. Maar het kon zyne ingewortelde gebreken niet ganschlyk afleggen, en vermeerderde dezelve ook met nog andere ondeugden. Het lang omzwerven in de woestyn baarde
moedeloosheid en kwyning. De verkryging van het beloofde land, het bezef van by voorkeur in Gods gunst te staan, en aanhoudende oorlogen, kweekten trotschheid, verachting van alle andere Natiën, en een wreed bestaan. Eindelyk begon 's Volks geest geheel te herleven. De Profetische scholen, door Samuel opgericht, bragten weder Dichters en Toonkunstenaars voort. David en Salomo verwierven eerlang de onsterf- | |
| |
lyke eer van hun Volk in een zeer hogen graad beschaafd te hebben. Hetgeen zy door hunne wyze inrichtingen, en door hun voorbeeld, begonnen hadden, werd door den uitgebreiden Koophandel, door hunne verbonden met vreemde Volken, en door den vrede, die kweekster van kunst, weldra geheel voltooid. Maar toen begon ook de weelde veld te winnen. Verwyfdheid en wellustige vermaaklykheden deden den geest en het gevoel spoedig verslappen. En dezelfde Vorst, die de fraaije kunsten in derzelver schoonsten luister had opgevoerd, legde ook weder den grondslag tot een algemeen verval. De hand over hand toenemende weelde, de twedragt en scheuring van den Staat, de herboren slaverny en onderdrukking, verstikten op nieuw alle verheven genie; zodat men zich over het krachtig gevoel en de verheven uitdrukking van enen Jesaias, Joël, Micha, Habakuk, mannen, die evenwel, te midden van dit algemeen en groot bederf, nog gebloeid hebben, niet genoeg kan verwonderen. - Na dit overzigt van de natuurlyke geaardheid der Hebreërs, en den invloed van tyden en omstandigheden op de stemming hunner zielen, moest de overreding gemaklyk volgen, dat hun genie voor de Dichtkunst byzonder geschikt ware. Van de natuur met zodanig ligchaam en zodanige ziel begiftigd, onder de zachtste en vrolykste luchtstreek geboren, in de woestyn opgevoed en tot een Volk gemaakt, moesten zy geboren Poëten wezen. Hunne lotgevallen, hunne voorrechten, hunne verwachtingen, konden het natuurlyk gevoel opwekken, de hartstochten in beweging brengen, de verbeelding aanzetten, den geest
verlevendigen, en met verheven gedagten vullen. En dat dit alles werklyk geschied zy, wordt uit de Jaarboeken van dit Volk en uit de gedenkstukken van hun vernuft genoegzaam gestaafd. Gene Natie heeft de Dichtkunst zo vroeg en zo algemeen beoefend, by gene is dezelve zo lang, en zo door alle tyden heen, in bloei geweest, als by den Hebreër. De zwaarste onheilen hebben dit genie niet kunnen dwingen. Zelfs de zeventigjarige Babylonische gevangenschap heeft het niet geheel kunnen uitblusschen. - In het slot zyner Redenvoering merkt willmet nog aan, dat evenwel de Hebreërs niet alle slag van poësy evenzeer konden beminnen; dat het ene dwaasheid zoude zyn, hun in het algemeen tegen enig ander Volk te stellen, of in wydluftige lofspraken, het zy de Hebreeuwsche of Arabische, of
| |
| |
Grieksche of Romeinsche, Dichters boven alle overige te verheffen. Ieder Volk heeft zyn eigen smaak, en kiest dien volgends zyn onderwerp, zyne wyze van uitdrukking, zyne beelden, enz. Na dit op de Hebreërs, die hy vooral deftigheid, levendigheid, verhevenheid van zeggen, en ene vurige verbeelding, toekent, nog wat nader te hebben toegepast, gaat de Hoogleeraar over tot Aanspraken, Dankbetuigingen en Gelukwenschingen, welke, geschikt naar de gelegenheid des tyds, ook het einde aan deze plechtige Redenvoering geven. - De Latiniteit van het gansche stuk is doorgaands zuiver, en de levendige, schoon te gelyk deftige, en geheel overredende, styl draagt genoegzame kentekenen van manlyke welsprekendheid. |
|