Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1797
(1797)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijKort Begrip der Algemeene Geschiedenis, voor Jonge Lieden. Door J.G. Schröck. Uit het Hoogduitsch. Met Plaaten. Iste Deel. Te Amsterdam, by J. Allart, 1796. In gr. 8vo. 456 bl.Een zo nuttig als aangenaam toevoegzel ontvangt onze schat van Werken over de Algemeene Geschiedenis, in het vertaalde Werk, welks Eerste Deel thans het voorwerp is, waarmede wy ons eenigen tyd onledig hielden. Volgens onze gewoonte, by het aankundigen van Werken van eenen eenigzins langen adem, moeten wy den aanleg, den aart, de strekking, daar van vermelden. Hier toe stelt ons de Schryver, in Duitschland onder de beste Geschiedkundigen met roem bekend, ten vollen in staat, en hebben wy, daar zyne opgave met de waarheid en den inhoud des Werks overeenstemt, niet meer te doen, dan uit des Schryvers Voorreden te ontleenen wat ter volle kennisse daar van noodig is. Met voorbygang van eenige byzonderheden, geeven wy dan het voornaamste op. De geleerde schröck laat zich in deezer voege hooren. ‘Twee myner Vrienden, welken Duitschland kent en hoogacht, en ik my niet zal vermeeten te pryzen, de Heeren weisse en reich, deeden my, voor omtrend vyf jaaren, den voorslag, om zulk een Boek te schryven, als wy hier het publiek aanbieden. Zy meenden, dat het der jeugd, welke zich in de Geschiedenissen wil oefenen, van nut zou kunnen zyn, wanneer ik, behalven een Leerboek der Algemeene Geschiedenis, welk ik toen niet lang geleden had uitgegeeven, ook een meer uitvoerig Werk van dergelyk een inhoud, een soort van Leesboek over de Algemeene Geschiedenis, schreef, waarin de belangrykste Gebeurtenissen omstandig verhaald, en de beroemdste Mannen volkomen geschetst wierden.’ Tot het bearbeiden eens zodanigen Werks liet de Heer schröck zich beweegen; en geeft hy het volgend ver- | |
[pagina 163]
| |
slag van deszelfs aart. ‘Dit Werk is dus, noch een Leerboek der Algemeene Geschiedenis, noch eene bloote verzameling van verhaalen uit dezelve, noch een Boek van zedekundige voorbeelden; maar zekere aaneengeschakelde Algemeene Geschiedenis, waarin verscheide Persoonen naauwkeuriger beschreeven, en veele Gebeurtenissen, en byzonderlyk de zulke, welke voor jonge Lieden meest inneemend en leerryk zyn, veel wydloopiger ontwikkeld worden dan in een kort Leerboek vereischt wordt. De schyn, als of daar door dit Boek meer volledig zou zyn dan een eigenlyk Leerboek, geldt alleenlyk slegts omtrent een gedeelte van deszelfs inhoud. Verscheide Persoonen en Gebeurtenissen, die uit een Leerboek niet konden weggelaaten worden, mogten hier agterblyven, andere, daar en tegen, welke in een Leerboek slechts twee bladzyden beslaan, of zelfs in weinige regels konden voorgesteld worden, vereischten hier geheele bladzyden, of wel gansche bladen. - Het oogmerk is, den jongen lieden hier voornaamlyk het vruchtbaare gedeelte der Geschiedenis in eenige voorbeelden te toonen; treflyke Mannen en belangryke veranderingen der Wereld geheel te leeren overzien, en dus in het algemeen aanleiding te krygen, om te leeren, waar en waaröm men in het veld der Geschiedenissen byzonderlyk stil moet staan. Deeze voorbeelden zullen, echter, niet als enkele afgebrooken stukken worden nedergeworpen; maar altyd nog in het geheel der Wereldgeschiedenis blyven ingevlogten, op dat het algemeen en zamenhangend denkbeeld van dezelve niet te zeer zou verduisterd worden. Veelligt vermoedt men, dat dit Werk op de gronden van myn Leerboek gebouwd is. In de daad hebben beide boeken veel met elkander gemeens. Wanneer men wil, kan men ze nevens of naa elkander gebruiken, daar het tegenwoordige dikwyls ter verklaaring en uitbreiding strekt van het eersteGa naar voetnoot(*). Maar in | |
[pagina 164]
| |
het hoofdontwerp zyn zy van elkander onderschelden; daar beider eigenlyk doelwit aanmerklyk verschilt. In het Leerboek zyn de Gebeurtenissen gelyktydig verhaald, en met elkander verbonden. Hier, waar eene vryere en minder leerstellige wyze van verhaalen vereischt werd, is de Geschiedenis van ieder beroemd en merkwaardig Volk, van den oorsprong tot den ondergang van 't zelve, of tot eene van deszelfs gewigtigste veranderingen, afgezonderd van de overige Volken, voorgedraagen. Deeze afwisseling van schryfwyze kan beiden des te beter vereenigen, en derzelver gebruik meer gemaklyk maaken. Bedrieg ik my niet geheel, dan is het zeer aangenaam de gansche Geschiedenis van een Volk onafgebrooken door te loopen, en al het groote en nuttige van deszelfs verrigtingen op éénmaal over te zien. Op deeze wyze kan ook de Geschiedenis gemaklyker in 't geheugen bewaard worden, zonder daar toe zelfs veele tydrekenkundige middelen noodig te hebben. Daarom heb ik echter de Tydrekening niet geheel agterwege gelaaten. In het verhaal zelf kon zy, wel is waar, niet worden ingelascht, maar aan het hoofd der Geschiedenis van ieder Volk is eene kleine tydrekenkundige aanleiding geplaatst; en ieder Deel wordt beslooten met de daar toe behoorende Tydrekenkundige Tafels, verkort naar die, welken in de laatste Uitgave van het Leerboek te vinden zyn.’ Daar dit het oogmerk en de aanleg deezes Werks is, zal het niet wel kunnen missen, of, gelyk onze Schryver zich uitdrukt, ‘veelen zullen hier het een of ander niet aantreffen, dat hun zeer gewigtig voorkomt, en verscheide dingen ontmoeten, die zy 'er niet zogten. Genoeg, dat ik my zelven ten minsten overtuigd hield, dat verhaalen van uitvoerige Krygsbedryven, kunstige Staatsveranderingen, beruchte wanbedryven der Grooten, en meer dergelyke, voor myne jonge Leezers of Leezeressen niet geschikt waren; maar dat hun, integendeel, van voortreffelyke Mannen, bewonderensen navolgenswaardige Daaden, Uitvindingen, Zeden, Wetten, Kunsten en Weetenschappen, naauwlyks te veel konde gezegd worden. Het is dus hieröm, dat ik my zoo kort by cleopatra, en zoo lang by socrates en cicero, heb opgehouden. - Ik hoop ook dat men aan de Israelitische Geschiedenis de plaats niet misgun- | |
[pagina 165]
| |
nen zal, welke ik haar gegeeven heb. Zy is, wel is waar, zeer bekend, en men kan ze in veele Bybelsche Verhaalboeken verhandeld vinden. Maar, uit hoofde van derzelver samenhang met de overige Wereldgeschiedenis, kon zy onmogelyk wegblyven. Ondertusschen is dezelve zoo kort mogelyk voorgesteld.’ Naardemaal van de wyze der Inkleeding en Uitdrukking veel afhangt, bovenal in een Werk van deezen aart en doel, geeft de Schryver op, waarom hy niet by Vraagen en Antwoorden geschreeven - noch zich van de vertrouwelyke, praatende en zelfs zomtyds speelende, kindertaal bediend hebbe. Hy heeft gepoogd, ‘minder een Verhaal voor Kinderen alleen, dan wel eene aanwyzing om met hun over de Geschiedenissen te spreeken,’ te schryven. - Zyn twyfel, of hy die gemaklyke en bevatlyke wyze van verhaalen, welke hy zich voorstelde te volgen, en die in de daad, hoe eenvoudig ze ook schyne, moeilykheden heeft, durven wy ten zynen voordeele oplossen, en kunnen wy zyne verzekering onderschryven: ‘Nergens heb ik iets, wat ter opheldering van 't gestelde kon dienen, met opzet voorby gegaan, en my van alle zoogenaamde geleerde woorden en kunsttermen, zoowel als van geheel raadzelagtige uitdrukkingen, zorgvuldig gewagt.’ Ten slotte merkt de Voorredenaar op: ‘De Zedeleer mogt uit zulk een Boek niet weggelaaten worden. Zelfs is zy met de overige hoofdbedoelingen, naamlyk het leeren der Geschiedenissen en eener goede wyze van verhaalen, onafscheidelyk verbonden. Doch, daar niets een kind zoo spoedig lastig kan worden, als het zedeprediken, heb ik zulks met alle voorzichtigheid tragten te vermyden. Ieder afdeeling met een zedespreuk te beginnen, of uit iedere geschiedenis eene of meer leeringen te trekken, is omtrent hetzelfde als den weg baanen om het kind van de Geschiedenis met de Zedeleer teffens afkeerig te maaken. Hier moet men voor den Meester en den Leerling zelf veel overlaaten. Is eene gebeurtenis zodanig verhaald, dat de oorzaaken en gevolgen voor oogen liggen, en dat men met den handelenden Persoon reeds genoegzaam bekend is, dan zal de Leerling, meestendeels, zelf daar uit het besluit kunnen afleiden, welke waarde men aan deeze handeling hebbe toe te schryven. Daarom heb ik my toegelegd, om de Zedekunde volstrekt niet, of ten uiter- | |
[pagina 166]
| |
sten zeldzaam, als zedekundige bespiegeling, vermaaning of iets dergelyks, te doen voorkomen; maar wel als verklaaring van de oorzaaken en werkingen eener gebeurtenis, als de natuurlyke gedachten, welke by dezelve terstond in ons kunnen opryzen, wanneer wy 'er slechts eenigzins over nadenken; in 't kort, als een daadlyke voortgang in de Geschiedenis, en niet als een plotslyke overgang uit eene bloemryke weide tot eenen barren zandweg. Hieruit immers ontstaat byna geheel de afkeer van de Zedekunde, waar toe men kinderen brengt, wanneer men hun in 't midden van een verhaal te dikwyls laat bemerken, dat nu een zedekundig betoog zal aanvangen.’ By het vervaardigen van eene nieuwe Hoogduitsche Uitgave, in den Jaare 1786, was den Schryver, die de eerste in 1779 gegeeven hadt, een Tytelverandering voorgekomen, en wel deeze: Algemeene Geschiedenis voor de Jeugd en andere Liefhebbers der Geschiedenissen. Een Tytelverandering, waar toe hy niet heeft kunnen besluiten, om door hem opgegeevene redenen; die egter, onzes bedunkens, weinig klemmen. Het Werk is waarlyk van dien aart, dat Liefhebbers der Geschiedenisse, der kindschheid of Jongelingschap reeds lange ontwassen, daar in niet alleen behaagen, maar ook veelvuldig nut, kunnen vinden. Het Deel, thans voorhanden, behelst, naa eene Algemeene Inleiding, in zeer voegelyke Afdeelingen en Tydmerkende Onderscheidingen, de Algemeene Geschiedenis, van 's Werelds aanbegin tot dat Rome ophieldt een Gemeenebest te zyn. Volgende Deelen zullen ons stoffe bieden, om ons gunstig oordeel, over dit Werk gestreeken, te staaven. En, om deeze aankundiging niet geheel voorbeeldloos te laaten afloopen, verkiezen wy de kenschets des Romeinschen Volks. ‘Dit Volk hadt zich, geduurende veele agtereenvolgende eeuwen, als rechtvaardig, edel, grootmoedig en dapper in denk- en handelwyze doen kennen. Eene menigte van wyze wetten hadt het by zich ingevoerd, en daar op een zeer verstandig Staatsbestuur gebouwd. De zachtheid der Romeinsche Regeering werd vaak een weldaad voor overwonnen Volken. In den oorlog waren de Romeinen eene der beroemdste en zegenrykste; in vrede eene der arbeidzaamste en maatigste Natien. Eerst laat volgden zy de Grieken na in de kunsten en wee- | |
[pagina 167]
| |
tenschappen; maar met des te meer spoed bereikten zy daar in, voor een gedeelte, met hun dezelfde hoogte. De opvoeding, welke zy hunnen kinderen gaven, was ganschlyk ingericht, om hun zeer vroeg liefde voor het Vaderland, voor deszelfs Wetten en Godsdienst, in te boezemen, en tot het nastreeven der deugden van voortreffelyke Mannen aan te moedigen. In hunne zeden blonk iets openhartigs en braafs uit: en, naa dat zy hunne eerste ruwheid hadden afgelegd, werd dezelve vervangen door eene beschaafdheid en welgemanierdheid in den ommegang, welke niet slechts, volgens de hedendaagsche mode, in gekunstelde woorden en gebaarden bestond; maar waarby het voornaamlyk op bevalligheid in 't gansche gedrag, en beschaafde, verhevene gezindheden aankwam. De Adel was by de Romeinen oorspronglyk uit die hoogere Staatsampten en waardigheden, waar door zekere geslachten waren vereerd geworden. Maar zelfs de hoogste eereposten waren verkrygbaar voor iederen Romein, die daar toe de vereischte bekwaamheden en deugden toonde te hebben. Het was zeer roemryk zulke groote waardigheden het eerst in zyne familie gebragt te hebben; maar zy, wier voorouders reeds eene menigte derzelve bekleed, en alzoo het recht hadden, om derzelver af beeldzels in hunnen huizen ten toon te stellen, en by plegtige gelegenheden te doen ronddraagen, werden daardoor alleen niet hooggeschat, wanneer zy niet tevens den edelen roem van hun geslacht, door eigene deugden, staande hielden of vergrootten. De Vrouwen, die by de meeste Asiatische Volken in zekere slaaverny, en van de menschlyke samenleeving afgezonderd leefden, die by de Grieken, wel is waar, minder bepaald waren, doch zich evenwel slechts zeldzaam zien lieten, genooten by de Romeinen meer vryheden, schoon geene andere dan betaamlyke. Men verboodt haar zelfs ten strengsten het wyndrinken, op dat de goede zeden door deszelfs misbruik, waar toe men zoo ligt kan vervallen, niet lyden zouden. Voor het overige werden de Romeinsche Vrouwen (of wilt gy haar liever, naar haaren eernaam, Matroonen heeten?) als voortreflyke voorbeelden van vrouwlyke deugden aangezien, daar zy niet alleen veel toebragten tot de verstandige opvoeding haarer kinderen, maar zich dikwyls door waare Romeinsche gezindheden en | |
[pagina 168]
| |
deugden van vryheidsliefde, standvastigheid en moed, beroemd maakten, gelyk zy ook deeze deugden by hunne Mannen wisten te onderhouden. Alle deeze goede hoedanigheden bleeven den Romeinen wel niet algemeen en bestendig by; echter vondt men, zelfs in de laatste tyden van hun Gemeenebest, daar van nog een genoegzaam aantal voorbeelden. Hoe zeer ook ontaarting en zedebederf, van tyd tot tyd, by hen toenamen: het is, echter, voor de weldenkende beminnaars der Geschiedenissen altyd hoogst aangenaam, zelfs in zulk een toestand, de spooren van belanglooze Vaderlandsliefde en de heerlyke werking des geests na te spooren, en daarby met hunne gedachten stil te staan. Eenen marius en sylla kan men in deeze Geschiedenis niet onverschillig voorbygaan, schoon zy niet dan een geduchte nagedachtenis voor hun Vaderland agterlieten. Echter keert men maar zeldzaam en half gedwongen tot de herinnering van hun leeven te rug. Doch men zal niet moede worden van het leezen, en by herhaaling herleezen, van het leeven van den ouden Africaanschen scipio; niet moede worden om den geest van den jongen cato en de geschrlsten van cicero te beoefenen, zoo lang waare grootheid, algemeen nuttige weetenschap, wysheid en deugd, by beschaafde Volken iets gelden zullen.’ Dit Deel is met een aantal van vyf en twintig Plaaten vercierd, die de treffendste gevallen van een dieper indruk maaken op de Jeugd. Over 't algemeen zyn de onderwerpen wel gekoozen en uitgevoerd. |
|