| |
| |
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.
Bedenkingen over de onbestendigheid van het ondermaansche.
Aeream propter crevisse cucurbita pinum
Dicitur, & grandi luxuriasse coma:
Cum ramos complexa, ipsumque egressa cacumen,
Se praestare aliis credidit arboribus.
Cui pinus, nimium brevis est haec gloria: nam te,
Protinus adveniet, quae male perdet, hiems.
Zeer zeldzaam zyn de voorbeelden, dat menschen, die in eenen verheven stand geplaatst zyn, en door de fortuin begunstigd, dat deze menschen, uit nederige grondbeginzels, wereldsche grootheid, het aarslachen van 't geluk, met een verachtelyk oog beschouwen kunnen, en zich nderig gedragen, niet verheffen, niet verhovaardigen, of met geen oog van verontwaardiging nederzien op anderen onder hunne Natuurgenooten, in eenen lageren kring geplaatst, dan zy zyn. - Veelal is het 's menschen hart eigen, zo dra hem het geluk begint aan te lachen, zich aanstonds te verheffen. Wanneer onze oogmerken wel slagen, onze bedoelingen gelukken, dan voelen wy dra onze groothartigheid gekitteld, en wy beginnen veelal trotsch, opgeblazen en hovaardig, te worden. Men mag het bykans als een vreemd verschynzel in de Natuur beschouwen, binnen den kring van voorspoed veel nederigheid aan te treffen. Voorspoed is doorgaans de moeder van zorgeloosheid, maakt den mensch opgeblazen en onagtzaam; en is 'er niet veel reden toe om zo te worden? - Als de Zon van ons geluk begint te ryzen, dan vloeit ook alles als in één middenpunt t' zamen, om onzen hoogmoed te vleien, en onze trotschheid op te wekken. Dra ontvangt de voorspoedige, de gelukkige, man de hulde van al de wereld, elk vleit en roemt hem, even of hy het in zyne hand hadde,
| |
| |
en de wisselvalligheden des levens beschikte naar zyn welgevallen; terwyl hem door deze bejegening ook zelve de waan word ingeboezemd, als of hy zelve de eenige beschikker zyner lotgevallen ware. Is het dan wel groot wonder, dat men menschen, in voorspoed levende, welke door de Fortuin worden aangelachen, dat men zulke menschen zich ziet verheffen, en aanstellen even als of zy uit andere, uit edeler, stof waren zaamgesteld dan hunne Natuurgenooten? Alles tog loopt by hen zamen om hunne eigenliefde te vleien, hun hoogmoedig hart te streelen, en hun trotschen waan gestadig voedzel te verschaffen. - Zy moeten veel, zeer veel, verzaken; zich zelven verlochenen; en zy hebben de vleiende vermogens van duizenden verlokzelen te bestryden. - Veele voorbeelden zyn 'er tog in de Maatschappy voorhanden van menschen, die voor de kragt der verleidende voorspoed moeten bukken. Een iedele waan vervoert vaak den verdwaasden en zwakken Sterveling - eene dwaze verbeelding voert hem buiten het bereik eener redelyke redenering, en hy zelfs ook waant ver boven alle verandering van ongeluk, van wederwaardigheden, geplaatst te zyn. - Zulk een iedele waan moet noodwendig verblinden, de ware gedaante der dingen aan het oog onttrekken, en den mensch beletten om regt te zien, en juist over de voorkomende onderwerpen te kunnen oordeelen. - De waan verblint, en onttrekt veelal aan ons oog dat wy niet ontwaar worden hoe men op een wankelbaren en onzekeren grond staat, wanneer men in voorspoed leeft. - Men verliest de onbestendigheid, de onstandvastigheid, van alle ondermaansche dingen geheel uit het gezigt - en wat kan van dit alles anders het gevolg zyn, voorwaar een slordig, een onopmerkzaam, gedrag op zich zelven, en een iedele en trotsche waan.
Is veeler gedrag in de zamenleving niet veelal dusdanig? De voorspoedige, de gelukkige, man leeft eveneens of zyn staat op de onveranderlykheid gevestigd ware.
Een tweede gevolg, 't welk dikwils uit 's menschen voorspoed, en gelukkigen stand in de wereld, voortvloeit, is, dat veelen hunne zaken verwaarloozen, en geene genoegzame opmerkzaamheid omtrent dezelve in agt nemen. Op deze wyze word men zeer dikwils de bewerker van zyn val - de bewerker van zyn eigen ongeluk. - De aanleidende oorzaak van dit alles is eene lage Zelfsverhef- | |
| |
fing; dewyl dusdanige handelwyzen doorgaans vallen in zulke bekrompen zielen, welke de ware grootheid harer bestemming missen.
Het blykt dierhalven ten klaarsten, dat de Hoogmoed, de Zelfsverheffing, de wortel is van veel verderfelyk kwaad, en dat uit dezelve veele nadeelige gevolgen voortspruiten. - Zorgeloosheid, onagtzaamheid, vadzigheid, drieste domheid en onkunde, opgeblazenheid, en verachting van eenvouwige nederigheid - ziet daar de schadelyke gevolgen eener onbetamelyke Zelfsverheffing, eener Zelfsverheffing van zulke hoogmoedige menschen, welke wanen, door hunnen voorspoedigen en gelukkigen stand, geplaatst te zyn in eenen kring, oneindig verheven boven dien hunner Natuurgenooten.
Dan uit het tot dus ver beredeneerde zal het ook niet minder klaar zyn, dat men maar zeldzame voorbeelden onder de menschen aantreft van zulke verheven Zielen, welke, den aart en natuur van allen aardsch geluk regt doorgrondende, hunne bestemming kennen, en, geenzins hovaardig op hunnen voorspoed, zich boven anderen zouden willen verheffen, als of de voorspoed en geluk ons een edeler natuur verschaffen, dan zulken, welken de fortuin min gunstig is, of wel in eenen behoeftigen staat doet leven. De meeste menschen zien doorgaans veelal dat geen over 't hoofd, waarop zy hunne aandagt bovenal gevestigd dienden te houden; en bejagen yverig, 't geen men behoorde te vlieden: zodanig is de geaartheid veeler Stervelingen. Men geeft geen agt op de onstandvastigheid, de onbestendigheid, der dingen, even als of al het ondermaansche bestendig, en aan geene wisselvalligheden onderhevig, ware. Dus vestigt men dwaaslyk zyn vertrouwen op iets, waarop men niet vertrouwen kan, en bouwt het gebouw zyner hoope op eenen onvasten zandgrond. - Zo handelt het grootste gros der menschen, terwyl het getal der zulken waarlyk zeer klein is, die indedaad nederig van harten zyn, en geen hoogmoed of trotschen waan vertoonen, wanneer zy in voorspoed leven, of door geluk verheven zyn, en uitschitteren boven veelen hunner Natuurgenooten. De waarheid daar van blykt ten klaarsten, naardien dezelve door de dagelyksche bevinding onweersprekelyk geleerd word. In ieder individueel persoon word geduurig bevestigd, hoe verbazend de voorspoed werkt, en welk eenen invloed ze heeft op alle deszelfs onderscheiden be- | |
| |
dryven en handelingen; terwyl gansche Natien en Volken deze waarheid staven; want in opzigt van deze ziet men niet zelden, dat een gelukkig, en in voorspoed levend, Volk zich dadelyk verheft boven zynen Nabuur, minder gelukkig dan dit; hoe het dadelyk de wet aan alle Volken wil voorschryven, en andere Natien ver beneden zich schat.
Dan zo hoogmoedig de voorspoed veelal een Volk maakt, en in 't byzonder ieder individueel persoon, even zo onagtzaam, min oplettend en zorgeloos, maakt zy ook den mensch. Zo lang het hem welgaat, zo lang zyne zaken voorspoedig gaan; dan leeft hy doorgaans onbekommerd en zorgeloos daar henen, even of zyn geluk op een rotssteen gevestigd ware. Men denkt weinig of veelal in 't geheel niet op het toekomende, om dat het tegenwoordige al de aandagt gaande houd, terwyl men zich meest vergaapt aan iedele, aan nietige, beuzelingen. - Het is even of de standvastigheid het fundament van 's menschen geluk en voorspoed ware. - Ondertusschen stort dit gebouw van voorspoed al dikwils in, terwyl men 'er nog zyn zekerst vertrouwen op vestigt.
Dat dusdanig het gedrag der meeste menschen is, zal niemand, die maar de minste menschenkunde bezit, durven wraken, terwyl zy, indien zy, als wezens van zo eene edele natuur, gelyk de menschen zyn, uit de grondbeginzels hunner bestemming werkten, waartoe zy van hunnen Grooten en Wyzen Maker verordend zyn, geheel anders zouden handelen, en niet zo onagtzaam, zo onvergeeflyk onbedagtzaam, zich zouden gedragen, gelyk nu al te vaak geschied - onverschoonelyk onbedagtzaam, zo dat zy veelal eenen gapenden afgrond niet merken, waarin zy ylings neerstorten, en vervallen, uit eenen staat van voorspoed, in eenen poel van onherstelbare jammeren. Hoe is het mogelyk, zou men zeggen, dat het niet word opgemerkt, daar de gelegenheden zo oneindig veele zyn, die ons aardsch geluk, onzen tydelyken voorspoed, kunnen stooren. - Hy die zich op dit oogenblik nog baad in vermaken en wellusten, is die zelfde man morgen dikwils niet arm, de beklaaglykste, de deerniswaardigste, onder de Stervelingen? - Hy die heden den Scepter zwaait over magtige Volken, is die vaak morgen niet de veragting van zyn Volk, dat hem weleer aanbad; of tuimelt hy niet van den Throon in den afgrond van onherstelbaar verderf? - Zy die heden
| |
| |
nog leven in eer en aanzien, in welke men groot, oneindig, belang stelt, die uitblinken boven hunne Natuurgenooten, en van het Volk worden geroemd en geprezen - worden die zelfde persoonen morgen niet afgebonsd van die gevaarlyke plaatzen, waarin zy zich bevonden? - Vergaat niet al hun eer, hun aanzien, hun glans? - Verduistert niet vaak morgen alles wat heden nog schittert, en worden zy niet zeer dikwils tot eene algemeene veragting en smaad; en ondergaan ze niet soms eenen schandelyken dood? - Zyn 'er niet oneindig veele treffende voorbeelden van vroegere en latere dagen - zyn 'er niet oneindig veele voorbeelden voorhanden in onzen leeftyd, welke deze waarheid onwedersprekelyk bevestigen?
Van gelyken aart is alles, wat men in de Natuur aantreft, alle voorspoed, alle aardsch geluk. - Van agter bespeurt men eerst de onverschoonlyke dwaasheid van 'er het gebouw zyns vertrouwens op te vestigen. - Waar is het bestendig voorwerp onder zo veele millioenen, welke in 't Geschapenal ons omringen? - Zyn niet de hardste Metalen, de vastste Steen, de onbeweeglykste Rotzen, de vastgevestigdste Bergen, wier fundamenten in de Euwigheid gelegd schynen - zyn deze alle niet onbestendig, en onderworpen aan gestadige veranderingen? - De Saisoenen verwisselen. De liefelyke Lente word door den brandenden Zomer vervangen, de vrugtdragende Herfst van den rillenden Winter - in ieder van deze ondergaat de Natuur eene verbazende verandering, en in deze alle is ons geluk, onze aardsche voorspoed, op het nauwst, betrokken, en duizend geringe omstandigheden doen dezelve van zich afhangen. Welk eene dwaasheid dierhalven - - welk eene onverschoonlyke dwaasheid, op zulk eenen wankelbaren grond zyn vertrouwen te vestigen! - op iets dat vergaat, en op zyn best besloten is binnen den engen kring van slegts eenige op elkander volgende oogenblikken! - Dan nog oneindig onverschoonelyker, op dezelve trotsch en hoogmoedig te wezen!
Is onze Gezondheid niet een onwaardeerbre schat - een goed, een alles overtreffend goed - en naast eene gelukkige Gezondheid het Gezellig Leven? - Dan wie kan op het een zo wel als op het ander zyn vertrouwen vestigen? De dwaas alleen, en geen ander; want eene kleine verandering slegts, en men vind zich van het dier- | |
| |
baarste beroofd. De bewyzen spreken, welke wy gestadig daarvan voor oogen hebben. - Eene geringe omstandigheid, en wy gaan kwynen aan ongeneeslyke kwalen. - De dood berooft ons van de beste Vrienden, ontneemt ons den een voor, en den ander na. - Dra missen wy alle genoegens en vermaak. Zullen wy dan als dwazen hier op vertrouwen, daar de grond, waarop dit ons geluk gebouwd is, instort vóór wy 'er aan denken? - Alles is dierhalven iedelheid, alles is in deze beneden-gewesten onbestendig. - De allervastste fundamenten, waarop wy vaak bouwen, storten in, en dra verdwynt ons geluk, verdwynen onze beste genoegens - en derven wy onze genoegens, wat zullen ons de Schatten en Rykdommen baten? - Moeten wy en Gezondheid en Vrienden missen, dan walgen wy weldra van alles dat buiten dezelve is, daar dan alles, wat ons bejegent, omwonden word met eenen nevel van pynlyke droefgeestigheid.
Zal dan nu de nietige Sterveling - zullen de verdwaasde Kinderen des stofs, zich verheffen op waarlyk niets beduidende beuzelingen, waar van de meeste bykans zo haast vergaan als zy voortkomen? - Zal men zich dan verlaten op iets van eene zo weinige waarde? - Zal men zich verheffen, trotsch en hovaardig zyn, op dingen, die als ligte schaduwen voorby vliegen? - Welk eene uitzinnige dwaasheid, redelyke Wezens ten eenemaal onwaardig!
Dan een geheel ander gedrag houden zy, welke, van edeler geest gedreven, zich vestigen op zaken van veel voortreffelyker natuur, en de dingen dezer wereld in hare waarde beschouwen, als onbestendig en ligt voorbygaande. - De Rykdommen, de Goederen dezer wereld, kunnen tot een edel gebruik dienen, dan, wanneer men zyn ongelukkigen Medemensch 'er mee red. - Eer en aanzien hebben hare waarde, als men hem, wien hulp ontbreekt, daar mede behulpzaam is. - Buiten onze Gezondheid en ware Vrienden, zou waarlyk ons leven niets anders zyn, dan een schakel van jammer en verdriet. - Alle deze voorregten waardeert de wyze man, maar stelt 'er alleen zyn vertrouwen niet op - zyn uitzicht is op betere goederen, die bestendig zyn, en geplaatst in de gewesten der onveranderlyke bestendigheid. - De wyze man blyft gelaten, schoon hy aardsch geluk en voorspoed derven moet. - 't Welk ik mo- | |
| |
gelyk, in eene andere Verhandeling, by vervolg van tyd, indien my geen lust en gelegenheid ontbreekt, door eenige voorbeelden zal bevestigen.
Laat ons intusschen der Wyzen voorbeeld volgen, en ons niet verheffen op een wankelbaren voorspoed, schoon ons het aardsch geluk ook vriendlyk moge aanlachen. Laat ons niet denken, in voorspoed ware veiligheid te vinden. Hy bedriegt zich, die dit waant. - Maar laat ons altoos opmerkzaam zyn, en vooral op onze hoede, wen ons de voorspoed vleit, het geluk aanlacht. - Laat ons grootmoedig zyn, en die grootheid van ziel doen uitblinken, vooral wanneer we in voorspoed leven. - Wat ook dan tegen ons moge aandruischen - wy zullen zeker zegevieren, wy zullen zeker gelukkig worden - een geluk genieten, welk op de euwige onveranderlykheid gegrondvest is. - Zulk een geluk, 't geen nooit door een sterfelyk oog aanschouwd, noch ooit door eenig menschelyk gehoor gehoord, en 't geen nimmer in 's menschen hart is opgekomen! - Een geluk, 't geen we genieten zullen in de zalige nabyheid van onzen God, en onzen Heere Jezus Christus, eeuwig in de Hemelen!
C. v.d. G. |
|