| |
| |
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.
Proeve wegens Gods gelykmaatige gelukshedeeling onder de menschen.
(Vervolg en Slot van bl. 386.)
1. Om nu de zaak in geschil zich met juistheid voor te stellen, heeft men, zo als in het voorbygaan reeds gezegd wierdt, van die zwarte lyst van onheilen, ongemakken en wederspoeden, welke zich aan ons voordoet, zeer veel af te trekken. De zodaanige toch, die de boosheid, nyd en afgunst, der wereld haar zelven berokkent, of deeze, welke als gevolgen van menschelyk verzuim en onvoorzichtigheid, nog meer als de droevige nasleep van onmaatigheid en ongebondenheid, eigenaartig aan hun, wien zy straffen, geenzins aan Gode, te wyten zyn, mogen en moeten wy met stilzwygen voorbygaan. Ja de gedachte, dat een vast gestel, de vrucht van noesten arbeid en ingetogenheid, zo wel als de tydelyke welvaart, tot een gezegend nageslacht overerve, verbiedt ons, het droevig lot veeler kinderen, van hunne geboorte af rampzalig, en in armoede gedompeld, aan iets anders, dan aan de zonden hunner Ouderen, toe te schryven: nadien ‘de Heere, volgens de Wet, de misdaad der Vaderen bezoekt aan de kinderen, aan het derde en vierde lid der geenen, die Hem haaten: (Exod. XX:5.)
Eindelyk, de Deugd zoude in haare eerlyke poogingen gewisselyk op aarde beter slaagen, en aan min grievende teloorstellingen onderhevig zyn, indien wederom, ik zegge niet God, maar het tegenstreevend Zelfsbelang, en de laage driften der Stervelingen, den valschelyk gezegden wanzegen niet voortbragten.
Na zo veele uitzonderingen valt het in het ooge, dat het onderscheid der bedeelingen, ook ten aanzien van
| |
| |
het kwaade, 't welk uit den aart der dingen vloeit, of van de Oorzaak onzer onvolmaakte Natuure afstroomt, zeer aanmerkelyk verkleent. Immers het menschelyk lichaam is eenerlei, vereischt eenzelvig voedsel en onderhoud, en staat bloot aan gelyksoortige, of weinig verscheelende, toevallen. De lucht verders, die wy ademen, dat voertuig van meenigte kwaalen, is aan allen gemeen. Haare Winden begunstigen of schaaden aan Handel en Zeevaart, zonder aanneeminge des persoons: even als het Onweder, de Regen en Zonneschyn, naar de wetten der Natuure, van den Schepper vastgesteld, den Akkerman blyft bedroeven, of verheugen. Gezondheid dus afgewisseld door pyn, of ziekte, en voorspoed gemengd met tegenspoed, bepaalt het onvolmaakt en wankelend geluk aller menschen; en de bygebragte Aanmerkingen toonen ons, hoezeer de Voorzienigheid ook in deezen staat der beproevinge de wetten volge eener blykbaare onzydigheid.
2. Het valt echter niet te loochenen, of een zamenloop van omstandigheden brengt niet zelden te wege, dat zommigen, ook buiten hunne schuld, en zelfs zonder eenig toedoen van anderen, in zwaardere onheilen gewikkeld worden, dan het doorgaand lot der wereld medebrengt. - Tyd en toeval, naamelyk, wedervaart aan allen, onder de Goddelyke toelaating. Een ongelukkige val berooft dus wel eens den Vader en Verzorger van een talryk gezin voor altoos van het gebruik zyner frissche ledemaaten. Eene besmettende ziekte kluistert ten zelfden tyde den oudsten Zoon aan zyne legerstede, en derzelver gevolgen stellen hem buiten staat het gemis van het Vaderlyk gewin eenigermaate te vergoeden. Een geweldig Onweder, brand en verwoesting veroorzaakende, vernielt de geheele welvaart dier ongelukkigen, in het midden van hun lyden. - In het kort, het valt ligt, zich voorbeelden van overgroote ramp te schetzen, en de ondervinding levert zodaanige, of zoortgelyke, in waarheid op. Moeielyker, zo niet ondoenelyk, is het, hun lot tot het gezegde peil eener gelykmaatige Geluksbedeeling onder de menschen terug te brengen. Wy zouden dus konnen opmerken, dat dusdaanige opeenstapeling van onverdiende onheilen en wederwaardigheden by uitstek zeldzaam zy, en als eene uitzondering op het doorgaand beloop der dingen, te hoog voor het menschelyk vernuft om derzelver rede aan te wyzen, mag beschouwd
| |
| |
worden. Wy zouden ons hier mede konnen verschoonen, indien wy over dit duister onderwerp weinig licht in staat zyn te verspreiden; en, dewyl wy ons geenzins vermeeten de wegen der Goddelyke Voorzienigheid te konnen doorzien, zoude het welligt genoeg zyn, over dit buitengewoon zamenvoegsel van druk een nederig stilzwygen te bewaaren in onze Wysgeerige Proeve. - Wy waagen echter de volgende gissingen, om het ongemeen verschynsel van zwaaren rampspoed, zo veel in ons is, te doen zamenstemmen met onze geliefkoosde stellinge.
Gelyk hevige stormwinden, guure buien, en felle onweders, altoos draagelyker zyn voor den Reiziger, wien zy op weg overvallen, dan dezelve eenen te huiszittenden Beschouwer toeschynen, alzo schildert de verbeelding ook den last der levensongevallen zwaarder af, dan zy in waarheid zyn. Verders het eerste gevoel der onheilen moge, eenigzins om de gezegde reden, ondraagelyk schynen, de tyd, die gelegenheid verschaft tot nadenken, en de gewoonte, welke de mogelykheid van het doorstaan der treffende elende voldingt, brengen rasch eenige verligtinge aan. Voeg hier by, dat het bezef der mogelykheid van eenen ergeren toestand, dan hem bejegent, eene heimelyke stof tot vergenoegen oplevert aan elken Lyder. Daarteboven, naar gelang het lot der elendigen akeliger is, en het ongeval, dat hun treft, blykbaarder buiten hunne schuld hen overkomt, wordt het mededogen van anderen sterker aangezet tot liefderyken bystand: en, wie zal loochenen, of het genot dier weldaadigheid maatigt en mindert niet alleen het Zedelyk gevoel der onheilen, maar verschaft tevens den verdrukten een moedgeevend uitzicht, en eene streelende zelfsvoldoening. De hoop, eindelyk, op verligting van druk, en betering van toestand, blyft ook den rampzaligsten sterveling by, en werkt doorgaans met meerdere opbeurende veerkracht, naarmaate het pak der wederwaardigheden zwaarder weegt. Uit dit alles blykt ons, hoezeer het verschil tusschen de hevigste en minhevige tydelyke onheilen, die deezen of geenen treffen, in grootheid afneemt, wanneer men dezelve minder naar de inspraak eener misleidende verbeelding, dan wel volgens haaren wezenlyken aart, beöordeelt. Wederom, letten wy op de gevolgen der levensongevallen, dan bespeurt men ligt, dat zy den mensch in zodaanigen ongunstigen toestand
| |
| |
op deeze wereld plaatzen moeten, als wy reeds in onze aanmerkingen over de stellige Geluksbedeeling beschouwd hebben. Maar hier uit volgt, dat, in het geweld der eerste, en herhaalde schokken des wederspoeds, het onderscheid van meerderen of minderen ramp voornaamelyk zoude moeten gezocht worden.
Edoch pyn en smarte, tegenspoed en onheil, bejegent vroeg of laat aan allen, hoezeer in ongelyke maate. Men besluite echter niet te rasch, dat in deeze Bedeelingen geene evenredigheid plaats grypt. Immers, wie doorziet ten vollen hoe naauwkeurig het lot en de droevenis des menschen zy afgemeeten naar de kracht zyner aandoenlykheid, of naar den trap zyner redelyke kennis, waardoor hy het gewigt zyner ongevallen of minder gevoelt, of kloekmoediger uit pligtsbezef doorstaat. Het is toch iets meer dan loutere gissing, dat de Voorzienigheid, die den eenen deeze, den anderen geene, rampen zendt, en welke de maate van tydelyk onheil zommigen op eens, veelen by tusschenpoozen, toedeelt, het kruis naar eens ieders kracht heeft afgemeeten, en, met één woord, de aardsche beproevingen alzo geregeld, dat zy hun, die het lyden waardiglyk draagen, een gantsch zeer uitneemend eeuwig gewigt van heerlykheid werken zullen; welk eindelyk alle mogelyke onevenredigheid tusschen de aardsche bedeelingen zal wegneemen, of vernietigen.
3. Maar de ontydige dood van veel beloovende Braaven, buiten eenige aanmerking van onmaatigheid, of schuldige roekeloosheid, hun stersuur weleens verhaastende, schynt eene andere gelyksoortige tegenwerping tegen onze stelling. Edoch, wat klaagen wy over den Jongeling, dien onze droesheid ten grave brengt? of heeft niet de mannelyke leeftyd, heeft niet de ouderdom, het is waar zyne genietingen, maar ook zyne zorgen, lasten, ongemakken en verzoekingen? Is 'er dus eene voldoende reden om eenen vroegen dood zo by uitstek rampzalig te schatten boven eenen langeren leeftyd? Zuchten bedrukte Bloedverwanten niet veelmaalen eigenbaatig over hun verlies? en leert niet even dikwerf de uitkomst, dat een rechttydige en weldaadige dood den Vriend der Deugd aan de felste onheilen van zyn Gezin, of Vaderland, onttoogen, en voor meenigte van gevaaren behoed heeft? Hoe het zy: het betaamt geen Christen zich te bedroeven, als geen hoop hebbende.
| |
| |
Immers wy weeten, dat sterven geen ophouden van bestaan, maar eene voortduuring, of gelukkige verandering, van leeven is. Wy gelooven verders, dat de Voorzienigheid de nevelen, die ons hier beletten de Waarheid in vollen glans te zien, zal opklaaren ten dage des Oordeels, wanneer haare Wysheid het twyfelachtige der tegenwoordige Bedeelingen gantschelyk staat te rechtvaardigen. - Intusschen, tot zo lange dit tydstip opdaage, houden wy het daar voor, dat het gezegde ons geen geringen grond geeft, om te vertrouwen, dat, de rampen uitgezonderd, welke de mensch zichzelven, en anderen, berokkent, de stervelingen doorgaans eene maate van geluk genieten, die met de verbaazendste Wysheid van den Algemeenen Vader geëvenredigd wierd.
C. Wy hebben, ten einde wy dit onderwerp van alle zyden gadeslaan, nu nog een vluchtig oog te werpen op den gelukstaat van onderscheidene Volkeren. Hier nochthans doet zich aan onze bespiegeling zo ryke stoffe voor, dat wy, welverre van haar uit te putten, of zelfs te doorloopen, naauwelyks iets anders ons voorstellen dan meer ervaarene Mannen uit te lokken, om, na een dieper onderzoek en grondiger nadenken, zich hier over uit te laaten, en voort te werken op onze hoedaanige aanduidingen (hints). Eene verschillende luchtgesteltenis, naamelyk, onderscheiden geaartheid van den grond, meenigerleie trappen van rykdom en armoede, de ongelyke duuring des levens, en veele uit elkander loopende toevalligheden, zo wel als de verscheidenheid van nationale zeden, doen zich van stonden aan ter onzer bespiegeling voor, ten einde wy wederom besluiten mogen, dat de maate van geluk, op zo veelvuldige wyzen daargesteld, meer in schyn, dan in waarheid, onevenredig zy onder de menschen.
Hoe akelig zou de nacht, schier den geheelen Winter duurende in de gewesten naby of onder eene of andere der poolkringen gelegen, niet te achten zyn; wanneer haare duisterheid, behalven door het licht van Maan en Sterren, geenzins, en wel inzonderheid, gemaatigd werd door de glinsterende sneeuw, en het sterk straalend licht des Noorden. Hoe ondraagelyk zoude niet aldaar de koude zyn, ten ware juist die Landen overvloed van brandstoffe, en dikke beestenvachten, opleverden, om dat onheil te weeren. - Daarentegen omtrent des aardryks middellyn groeit het boomgewas weelig op, en is door
| |
| |
zyne breede schaduw, en volsappig ooft, eene aangenaame afweering, en streelende verkoeling, by de brandende zonne. - Sommige dorre streeken, het is waar, verschaffen ter naauwernoode voedsel aan den schraalen Akkerman, terwyl wederom andere oorden als de voorraadschuuren der wereld te achten zyn, en door de gelegenheid tot den handel in welvaart en rykdom toeneemen. Maar, gelyk ten aanzien van de byzondere standen eener Maatschappye, zo twyfelen wy, welk deezer Volkeren geluk kigst te achten zy, wanneer men iets meer dan de schors, of het uiterlyk aanzien der dingen, gadeslaat. De natuur toch is met weinig te vergenoegen, en haakt geenzins naar onbekende genietingen; terwyl de zorgen by den aanwas der goederen niet het minste afneemen, de behoeften vermeerderen, en de uitspoorige eisschen van ydele pracht, en dartele weelde, den mensch allengs ontzenuwen, van zyne veerkracht en waarde berooven, tot eenen verachten slaaf misvormen, en ten val brengen. - Voorts heeft ieder Land, althans in het oog van den inboorling, zyne schoonheid, bekoorlykheid, en, het zy uit zichzelve, het zy door zyne ligging, middelen en wegen open tot bevordering van het bestaan en de welvaart der ingezetenen: tevens heeft hetzelve zyne onvolmaaktheden, die der stoffelyke wereld eigen, en van haare natuure onafscheidbaar, zyn. Hier is het water, daar de lucht, of winden, ginds wederom het onderaardsche vuur, door zyne verschrikkelyke uitbraakingen, geweldige omkeeringen, en verwoestende schuddingen, het meest te duchten.
Waar een bestendige en heete Zonneschyn de Volken braadt, ontsteekt zich ligt de vernielende pest, en hevige besmetting: elders, waar eene strenge koude den onvoorzichtigen weldraa bevangt, slaat de teering om het harte, terwyl de wangen bloozen, en sleept, hand aan hand gaande met andere droevige gevolgen eener belette uitwaasseming, of verzuimde zinkingsstoffen, meenigen lyder ten grave. Voorts, in waterachtige, en de Zee nabygelegen, Landen, brengt niet zelden de zwakheid der zenuwen, en de by ons zo zeer bekende scheurbuik, geene mindere verwoesting te wege! en eindelyk heeft men het hoogst vermoedelyk daar voor te houden, dat, behalven de kwaalen, waar aan het geslacht der menschen alomme onderhevig is, ieder Land zyne eigene ziekten en geneesmiddelen daar tegen oplevere. Ook mogen wy hier
| |
| |
opmerken, hoezeer de winden, regenvlaagen, en onweders, hier veelvuldiger, daar zeldzaamer, ginds heviger, elders gemaatigder, en, met één woord, naar vereisch der luchtstreeken, of ligging der Landen, door de hoogste Wysheid geregeld zyn tot bevordering van de vruchtbaarheid der aarde, en der gezondheid van haare bewooners. - Deeze Proeve toont ons, naar ik achte, hoe juiste gelykmaatigheid van voordeelen, en nadeelen, aan de verscheiden oorden der wereld gevonden wordt. Ook vertrouwen wy dat hier mede geenzins strydt, dat, gelyk de gantsche groeiende natuur, dus ook de mensch, in warme landen het eerst tot rypheid kome, meest aandoenlyk schyne voor vermaak, en toegerust zy met eene vlugge en levendige verbeelding. Immers in koudere gewesten weegt een langduuriger bestaan, een bestendiger genot van meer gemaatigde gewaarwordingen, en de bedaarde koelzinnigheid van een doorziend verstand, de gezegde goederen op; zo dat wy twyfelen, of het Oosten, dan wel het Noorden, en, met één woord, welk deel der aarde van den Schepper meest bevoorrecht zy? Ons bestek, waar by wy ons tot eene proeve, geenzins tot een volledig onderzoek deezer zaak, bepaald hebben, verbiedt ons dit stuk verder uit te haalen; behalven dat wy ook reeds eenige aanmerkmgen omtrent de geäartheden der menschen, en hunne verschillende bedeelingen, hebben voorgesteld, die ligt op de onderscheiden zielsgesteltenissen, of zeden der Volkeren, too te passen zyn, en daarom te liever van ons, om herhaaling te myden, worden voorbygegaan.
D. Het zal echter niet te onpas zyn, dat wy een woord zeggen over het Goddelyk geschenk der Openbaāring van Christus, welke aan weinige Volkeren, in vergelyking der meenigte wereldburgeren, met blykbaare eenzydigheid door de Voorzienigheid zelve schynt toegedeeld te zyn, en eerst na verloop van eeuwen op aarde verkondigd wierd. - Wy behoeven ons niet in te laaten in eene breedvoerige beäntwoording van dit Voorstel, welk, herhaalde reizen, en door kracht van bewyzen, door de ervaarendste Godgeleerden is opgelost, bovenal in hunne Verdeedigingen der Hemelsche afkomst van Jesus leere tegen den laster van eenen tindal, en andere Deisten. Genoeg is het voor ons, dat wy ter handhaaving der Goddelyke Rechtvaardigheid het volgende aanmerken.
| |
| |
Op welk een hoogen prys wy ook het voorrecht schatten van den laatsten en volmaakten wil des Hemels te kennen, hoezeer wy dit middel by uitstek geschikt rekenen, om hun, die hetzelve recht bezigen, in tyd en eeuwigheid gelukkig te maaken: niemand zal ons ligt overreeden om de Openbaaringe anders dan een voorwaardelyk, en geenzins als een volstrekt, of ter zaligheid onontbeerlyk, goed te beschouwen. De Heiden, met zedelyke vryheid en redelyk verstand begaafd, heeft deszelfs voorlichting te volgen, en is alzo zichzelven een Wet, of verantwoordelyk by den Schepper, wegens het naarkomen, of afwyken, van zyne bestemming tot Deugd en Godsvrucht. De Christen, ten aanzien van zynen pligt door de leer des Euangeliums met meerdere zekerheid overtuigd, wordt door deeze bykomende reden, en gezegende voorlichting, te sterker verbonden tot een zaligenden wandel. Zal nu de laatste door volstandige gehoorzaamheid een beteren staat, eene hoogere volmaaktheid, hier namaals beërven boven den eersten, hy kan ook daarentegen, ongehoorzaam zynde, eene zwaardere straffe op zich laaden, dan den geenen wacht, wiens onkunde aan Wet en Profeeten tot zyne verschooninge pleit. Is, derhalven, de Openbaaring niet volstrekt ter zaligheid noodig, maar eeniglyk een voorwaardelyk goed, eene voorlichting ten aanzien der pligten, welker opvolging of versmaading tot vermeerdering van heil, of onheil, gedyen moet, het strydt dan onzes inziens even weinig met Gods Rechtvaardigheid, deeze Zedelyke weldaad aan een gedeelte van het menschdom te schenken, als dat de scheppende hand des Almagtigen onderscheiden gaaven, of vermogens der natuure, aan de schepselen, ja zelf aan het geslacht der stervelingen, oorsprongelyk toedeelde. Het maaken toch van het een vat ter eere, van het ander ter
oneere, gelvk mede het bedeelen der redelyke Wezens met verschillende Zedelyke voorrechten, hangt af van het welbehaagen, of de wysheid, des Oppersten For meerders, en de billykheid vordert alleen dat het gebruik der toebetrouwde talenten verantwoord en beöordeeld worde in het algemeen Gerichte ten jongsten dage.
Maar hoeveel sterker klemt deeze verdeediging der hoogste Rechtvaardigheid, indien wy daar te boven weeten, het geen ook te bewyzen is, dat God zich ten geenen dage onbetuigd gelaaten heest aan de menschen; dat
| |
| |
hunne hoegroote verbastering van Waarheid en Deugd, die de weldaad der Christelyke Openbaaring vorderde, alleen hunzelven, niet der Voorzienigheid, te wyten was; en verders dat de komst van Jesus tot verlichting der wereld ten meest geschikten tyde geschied is, en dat deeze Zegen door de Opperste Goedheid niet tot eenig uitverkooren Volk bepaald, maar geschikt wierd tot eene Algemeene genade voor al het geslacht der stervelingen. De schuld daarom, dat de Godsdienst van Christus nog verre is van geloofd en aangenomen te worden door de meeste, ik laat staan door alle, inwooners der aarde, is wederom aan hunne verkeerdheid, geenzins aan deszelfs inrichting, of de bedoeling des Allerhoogsten, te wyten; en zyne Goedheid wil evenzeer dat elk redelyk sterveling de Leer van Jesus omhelze, als zy vordert dat allen, die den Heere belyden, in overeenkomst met hunne roepinge leeven, aan welke het ook verre af is, dat de Christenen zich beroemen mogen van getrouwelyk te beantwoorden.
Hier mede eindigen wy onze bespiegelingen over de onderscheiden Geluksbedeelingen op aarde; en, schoon wy ons geenzins vermeeten dit vruchtbaar onderwerp naar zynen eisch behandeld te hebben, vleien wy ons nochthans, dat zo wie het gezegde overweegt, en daar te boven gadeslaat hoe naauwelyks eenig sterveling zich beroemen mag door lichaamsgaaven en zielsvermogens, zo wel als het bykomend voorrecht van tydelyke welvaart en aanzien, boven den naasten uit te munten, maar dat deeze zegeningen veelmeer onder de menschen gelykmaatig gedeeld zyn, die zal naar een Rechtvaardig Oordeel zich vergenoegen dat geen te zyn, welk God gewild heeft dat hy zyn zoude. Ten slotte herhaalen wy onzen wensch, dat, zo deeze Proeve omtrent de evenredigheid van geluk onder de menschen, als schepselen van éénen Schepper, op waarheid gegrond is, meer ervaaren pennen zich verleedigen mogen, om dit stuk door sterker, of afdoende, bewyzen aan te dringen. Want, ten zy ik gantschelyk dwaale, is 'er geene gedachte die de Vaderlyke Goedheid des Almagtigen sterker doet uitkomen dan deeze, dat hy zyne redenmagtige kinderen met de onzydigste Liefde gelykelyk bedeelde, en hun daar door allen grond benam tot ydele klagten, of de onbetaamelyke vraage: ‘Waarom hebt Gy ons alzo gemaakt?’ Ook kan, myns inziens, geen denkbeeld be- | |
| |
ter de opwellingen tot nyd en afgunst stoppen, of derzelver oorzaak, eene laatdunkende trotschheid, wegneemen, dan het gezegd vergenoegen, en de bewustheid onder de menschen, dat by hun, die Broeders zyn van één geslacht, geen oorsprongelyk voorrecht plaats grypt; maar dat allen gelyke aanleiding en vermogens ontvangen hebben, om door deugd gelukkig te worden, boven elkanderen uit te steeken, en zich zelven te volmaaken. - Indien deeze poogingen tot dit een en ander einde nuttig zyn mogten, is het oogmerk bereikt van hem, die dezelve ter plaatzing in dit
Maandwerk geschikt heeft.
J.B. |
|