Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1796
(1796)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 285]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.Redenvoering, waar in het character van koning David onpartydig onderzogt en afgeschetst wordt.
| |
[pagina 286]
| |
den; gy zult hem liefhebben als u zelven: want gy zyt Vreemdelingen geweest in Egyptenland. - Den Edomiter zult gy voor geen gruwel houden, want hy is uw Broeder; en den Egyptenaar zult gy voor geen gruwel houden, want gy zyt een Vreemdeling geweest in zyn Land. - Wanneer gy uws Vyands Osse of zyn dwaalenden Ezel ontmoet, zult gy hem denzelven ganschlyk wederbrengenGa naar voetnoot(*).’ De Wetten, ter begunstiging der Armen gegeeven, zyn zonderling; doch hebben iets aanpryzends. ‘Wanneer onder u een Arme zal zyn, een uit uwe Broederen, in een uwer poorten, in uw land, zo zult gy uw harte niet verstyven, noch uwe hand toesluiten voor uwen Broeder die arm is; maar gy zult uwe hand hem mildlyk opendoen, gy zult hem ryklyk leenen, genoeg voor zyn gebrek, dat hem ontbreekt. - Als gy den Oogst uws lands inoogsten zult, zult gy den hoek uws velds niet ganschlyk afoogsten, en dat van uwen Oogst op te zamelen is niet opzamelen. Insgelyks zult gy uwen Wyngaard niet naleezen, en de afgevallen beziën van uwen Wyngaard niet opzamelen; den armen en den vreemdeling zult gy die overlaaten. - Wanneer gy uwen Oogst op uwen akker afgeoogst, en een garve op den akker zult vergeeten hebben, zo zult gy niet wederkeeren, om die op te neemen; voor den Vreemdeling, voor den Weeze, en voor de Weduwe, zal ze zynGa naar voetnoot(†).’ De voorzorgen, gedraagen voor de veiligheid en troost van dat allernoodigst, schoon maar al te dikwyls allerelendigst, gedeelte des Menschdoms, Slaaven en Dienstbaaren, zyn geheel eenen van den Hemel nedergedaalden Godsdienst waardig. Die volstrekte en geheel onbeperkte magt over het leeven der Slaaven, door meest alle Heidensche Wetgeeveren aan de dwinglandische Heeren en Meesters toegestaan; eene magt schandelyk misbruikt tot schande der Menschlykheid, werd kragtdaadig beteugeld door de Joodsche Wet, die den Moordenaar eens Slaafs met de uiterste gestrengheid wilde gestraft hebbenGa naar voetnoot(‡). Alleropmerkenswaardigst is de zagtheid, ten opzigte | |
[pagina 287]
| |
van gehuurde Knegten aanbevolen. ‘Gy zult den armen en nooddruftigen Daglooner niet verdrukken, die uit uwe Broederen is, of uit uwe Vreemdelingen, die in uw land en in uwe poorten zyn. Op zynen dag zult gy zyn loon geeven, en de Zonne zal daar over niet ondergaan; want hy is arm, en zyne ziele verlangt daar na: dat hy tegen u niet roepe tot den heere, en zonde in u zyGa naar voetnoot(*).’ - Gy zult over uwen Broeder geen heerschappy hebben met wreedheidGa naar voetnoot(†). - ‘Wanneer uw Broeder, een Hebreër, of eene Hebreerinne, aan u verkogt zal zyn, zo zal hy u zes jaaren dienen; maar in het zevende jaar zult gy hem vry van u laaten gaan; en als gy hem vry van u laat gaan, zo zult gy hem niet ledig laaten gaan. Gy zult hem ryklyk opleggen van uwe kudde, van uwen dorschvloer, en van uwe wynpersse; waar in de heere uwe god u gezegend heeft, daar van zult gy hem geevenGa naar voetnoot(‡).’ Het schynt ook als of alle andere ten dienst verbondenen, of Slaaven (zelfs de zodanigen die in den Oorlog gevangen genomen, of uit de nabuurige Heidensche Volken aangebragt waren,) op het Jubeljaar moesten losgelaaten worden, dat is op elk vyftigste jaar. Het bevel luidt: ‘Gy zult dat vyftigste jaar heiligen, en Vryheid uitroepen in den Lande, voor alle zyne Inwoonderen; en het zal u een Jubeljaar zyn, en gy zult wederkeeren een ieder tot zyne bezittingen, en zult wederkeeren een ieder tot zyn geslachtGa naar voetnoot(§).’ - Met één woord, de uiterste zorge wordt 'er over 't geheel gedraagen tegen allerlei soort van verdrukking en tyranny, als mede om de zwakken en hulploozen te beschermen tegen de onbeschoftheid van Rykdom en Magt. De tederheid der Godlyke Wetgeeving oordeelde geen Schepzel beneden haare kennisneeming, en strekte zich uit tot de kleinste byzonderheden van het Maatschappylyk en Huislyk Leeven; | |
[pagina 288]
| |
't welk, schoon over 't hoofd gezien door min weldaadige Wetgeevers, in de daad een zeer groot en weezenlyk gedeelte uitmaakt van 's Menschen geluk of elende. Met dusdanige Hemelsche Instellingen als de gemelde, (na welke wy vergeefsch zullen zoeken in eenig Heidensch Landbestuur,) is elke bladzyde der Joodsche Wet opgevuld. En het is hier uit dat wy ons oordeel over de Jooden moeten vormen van hunnen Godsdienst en Godlyken InstellerGa naar voetnoot(*); en, indien deeze derzelver eigenaartige uitwerking hadden op de Volkszeden, moesten zy, over 't geheel, eene bestendige en hebbelyke (schoon misschien, uit hoofde van 's Volks gelegenheid, eene bepaalde) goeddaadigheid te wege gebragt hebben, wyd en verre overtreffende niet alleen die van hunne ruwe en onbeschaafde tydgenooten; maar ook verheven boven de soms hooggeroemde zagtaartigheid van veele laatere en in beschaafdheid verder gevorderde Volken. Men zal gereedlyk begrypen, dat alles, wat tot hier toe gezegd is om het Joodsche Volk in 't algemeen te verdedigen tegen de blaam van uitgezogte Wreedheid, toepaslyk is op Koning david in 't byzonder. - Maar hy mag tevens eisch maaken op eenige hem toekomende toegeeflykheid, ontleend uit de zonderlingheid van zyne eigene Leevensomstandigheden, die, in de daad, dikwyls zeer ongunstig waren voor het zagte, het menschlievende. Het was david's leevenslot, door bykans alle leevenstooneelen heenen te wandelen, en op dezelve juist dat geen te ontmoeten 't welk eenen nadeeligen invloed kon hebben op zyne gesteltenisse, en een scherpte geeven aan | |
[pagina 289]
| |
zyne gevoeligheid. Uitersten van Geluk of Elende; schielyke overgangen van den eenen staat tot den anderen; de vervolgingen van Vyanden; de onheuschheden van Vrienden, zyn omstandigheden, welke zelden missen eenen nadeeligen invloed op den geest te hebben, en de goeddaadigste geestgesteltenisse te bederven. Alle deeze ondervondt david in de schielykste opvolging en de uiterste maate. Oorspronglyk was david niet meer dan een Schaapherder, en, op een tyd toen zyne jeugd en onbedreevenheid hem ongeschikt scheenen te maaken tot eenige gewigtiger bezigheid dan die eens Schaapherders, treedt hy, op eenmaal, te voorschyn als de Voorvegter en Behouder zyns Vaderlands. - Schielyk uit een Herdershut in een Hof overgebragt, ondervondt hy, beurtwisselend, het vriendlyk lachen of het gefronsd aanzien van een grillig Vorst; zomtyds gestreeld door de hoope van aan hem vermaagschapt te worden door de naauwste banden van Huwelyksverbintenisse, en zomtyds in gevaar van door hem met een werpspietze aan den wand gespit te worden. - Eindelyk uit 's Vorsten tegenwoordigheid verbannen, en gerukt uit de armen van die hy teder lief hadt, ‘werd zyne ziel van Stad tot Stad gejaagd,’ en, naa de uiterste elenden, waar voor de menschlyke natuur vatbaar is, doorgestaan te hebben, werd hy niet alleen hersteld in de verlooren Eere, maar geplaatst op den Throon van Israël. Schoon, in deezen stand, omringd van alle vermaaken en de grootheid van eenen Oosterschen Monarch, vondt hy zich nogthans, op dien eigen tyd, niet alleen geplaagd met de gewoone leevensongevallen, en de zorgen onafscheidelyk van den Koninglyken staat; maar ondervondt eene opeenvolging van de wrangste onheilen en zwaarste huislyke rampspoeden. Nogmaals werd hy verdreeven uit Jerusalem; verlaaten door zyne Vrienden, gevloekt door zyne Vyanden, en vervolgd door zynen meestgeliefden Zoon, wiens dood wel een einde maakte aan zyne openbaare rampspoeden; maar hem in de diepste treurigheid dompelde, en op den rand bragt, om, door kommer en hartzeer afgemat, met gryze hairen ten grave te daalen. Wanneer wy, nevens deeze byzondere Overweegingen, de bovengemelde meer algemeene voegen, kunnen wy ons naauwlyks verwonderen over eenige uitspattingen van | |
[pagina 290]
| |
Streng- of Wreedheid, welke david zich nu en dan veroorlofde. Wy zullen veeleer ons moeten verbaazen over de veelvuldige treffende blyken van Menschlievenheid, over veele minzaame tederheden, over veele ongemeene en heldhaftig betoonde blyken van Edelmoedigheid, die ten onbetwistbaaren betoon strekken van eene geestgesteltenisse, oorspronglyk goed en regt; maar zwoegende onder den last van ontelbaare nadeelen, die dezelve zomtyds van de oorspronglyke overhelling afwendden, en noodzaakten tot het neemen van eene tegenovergestelde rigting. David's Leevensomstandigheden stelden hem bloot voor eene menigte van beledigingen: de ligtgeraaktheid zyner aandoeningen deedt ze hem sterk gevoelen, en de kragt zyner driften was oorzaak dat hy zich dezelve te zeer aantrok. En nogthans, schoon alles dus zamenliep om hem tot wraak te porren, schoon het misdryf om daar aan bot te vieren toen zo blykbaar en erkend niet was als tegenwoordig, wederstondt hy, by eene altoos gedenkwaardige gelegenheid, de sterkste aantokkelingen van deeze heftig werkende en bezwaarlyk beteugelbaare drift, hoewel hy zich in de verzoeking bevondt om daar aan te voldoen, door de uitlokkendste gelegenheid tegen zyn geslaagen Vyand, wiens voorheen gehouden gedrag bykans alles tegen hem geoorlofd maakte; en wiens uit den wegruiming niet alleen onmiddelyk een einde zou gemaakt hebben aan zyne ongelegenheden; maar, naar allen schyn, den weg gebaand tot het verkrygen van het toppunt zyner wenschen, en in eens van een Balling tot een Koning verheevenGa naar voetnoot(*). Het is niet meer dan regtdoen, hier by te voegen, dat deeze Vorst eene aandoenlykheid van Zielsgesteltenisse hadt, die, schoon dezelve te veel toebragt, beide tot het neemen van vermaak en het diep gevoel van belediging, nogthans ten zelfde tyde een ongewoone vuurigheid byzette aan zyne bekeering, en de leevendigheid van alle zyne deugden hem allervatbaarst maakte voor de edelste en tederste gevoelens, en bezielde met alle gezellige aandoeningen, die 's menschen boezem kunnen verwarmen. ‘ô Absalom! myn Zoon! myn Zoon!’ zyn woorden, die elk ouderlyk hart, 't geen een dergelyk on- | |
[pagina 291]
| |
heil getroffen heeft, moeten doorsnyden, en tot hetzelve spreeken met eene welspreekenheid door niets te evenaaren. David bezat, daarenboven, gelyk zyne onnavolgbaare Geschriften ten overvloede uitwyzen, een allervuurigsten geest van Godsdienstigheid, en een onbeperkten yver voor de Eer van god, en de belangen van diens Eerdienst. - En het algemeen beloop zyns Gedrags wyst uit, dat hy, wanneer hy aan den loop zyner eigene geaartheid wierd overgelaaten, over 't geheel, een stipt waarneemer en streng Handhaaver was der Godlyke Wetten, een belangloos en volyverig Liefhebber zyns Vaderlands, een allertederhartigst Vader en sterk aankleevende Vriend. Ten zelfden tyde, nogthans, dat wy regt laaten wedervaaren aan de Deugden van Koning david, moeten wy zyne misslagen bekennen en beklaagen; deeze waren ongetwyfeld groot, en hebben, in een treffend geval, meer byzonder, hem blootgesteld aan de strengste verwyten. Maar, terwyl wy hem ten deezen opzigte beschuldigen, naar wanverdiensten beschuldigen, zal het voor ons wysheid weezen, wel toe te zien voor onszelven. - Voor de Ongeloovigen is het eene stoffe van uitbundige Zegepraal, dat een Man naar gods harte tot de laagte van zulke schandlyke bedryven nederstort. Maar voor den Christen moet zulks eene stoffe opleveren van de zorgvuldigste omzigtigheid en ongerustheid, als hy eene zo spreekende proeve ziet van de broos- en zwakheid der menschlyke Natuure, zelfs dan wanneer dezelve door rypheid van jaaren sterkte gekreegen hebbe, en ondersteund is door vroegtydige hebbelykheden van Deugd en Godsdienst. - Het houdt hem eene ontzettende les voor oogen, hoe onvermydelyk noodig het is, zelfs voor menschen van de beste gesteltenissen en de verhevenste Godsvrugt, ‘om hun hart boven alle dingen te bewaaren,’ en naauwlettende wagt te houden ten opzigte van die Driften, welke zy voelen dat de meeste heerschappy voeren in hunne zielen, en hier in onaflaatend te volharden tot het laatste tydperk huns leevens; en allervuurigst, by aanhoudenheid, te smeeken om die hulp van boven, welke in het Euangelie beloofd wordt aan elk waar Geloovigen; en zonder welke onze uiterste poogingen en vastgenomenste besluiten, in eenig wagtloos oogenblik, bezwyken voor 't geweld van drift, en wy ons, op 't on- | |
[pagina 292]
| |
verwagtst, gedompeld zien in eenen afgrond van misdryf en elende. Doch, boven alle dingen, behooren wy zorg te draagen om het voorbeeld van david niet ten onzen eigenen bederve te doen strekken, en om zyne afwykingen van Pligt niet aan te zien als een spoorslag om het zelfde pad van boosheid op te streeven; maar, gelyk zy met de daad zyn, als eene waarschuwing voor ons tegen gevaar. Laaten wy ons zelven niet streelen met de gedagte, dat wy, dewyl hy, zo Godvereerend, zo Godsdienstig, zo zeer onderscheiden door gunstbetooningen des Hemels, ééns allerongelukkigst tot zonde bekoord en verleid werd, dezelfde of soortgelyke misdryven strafloos mogen pleegen. - Integendeel, indien deeze misdryven een zo afzigtig voorkomen hebben, zo haatlyk en verfoeilyk zyn, in eenen Joodschen Vorst, die te zyner verschooning kon bybrengen (schoon alle die verschooningen in den grond der zaake niets betekenen), de verzoekingen van het Hofleeven, de Zeden van zyn Leeftyd, de byzonderheid zyner eigene Omstandigheden, en de vryheden te vaak genomen door Lieden in zynen toestand; moeten zy een veel afzigtiger voorkomen krygen by een Christen, die geene van deeze verzagtingen kan aanvoeren, die in geheel andere tyden en omstandigheden leeft, veel strikter regelmaat ter Gedragsbestuuring in het Euangelie vindt, tot een veel hooger trap van heiligheid en deugd geroepen is, en van den Hemel sterker ondersteuning tot onwankelbaare pligtsbetragting ontvangen heeft, wiens Vrees door veel verschriklyker Bedreigingen geroerd, wiens Hoop door veel uitmuntender Beloften gestreeld wordt. Laaten wy, daarenboven, bedenken, dat deeze Overtreedingen van david geenzins strafloos voorbygingen; dat hy dit zwaar moest boeten, door de knaagingen van zyn eigen Geweeten, door de diepgaande onrust, in welke zy hem dompelden, door de jammerzalige gevolgen, welke zy naa zich sleepten, en door de zwaare stellige straffen, door god deswegen over hem uitgesprooken. Hoort, hoe de berouwhebbende Koning de bitterheid zyner ziele betreurt, en zeg dan, of zyn toestand benydenswaardig was? of gy zoudt verkiezen zyn Wanbedryf te volgen, en in de uitwerkzels daar van te deelen? ‘Zyt my genadig, ô god! naar uwe goedertierenheid, delg myne overtreeding uit, naar de grootheid uwer barmhartigheden, wasch my wel van myne onge- | |
[pagina 293]
| |
regtigheid, en reinig my van myne zonde; want ik ken myne overtreedingen, en myne zonde is steeds voor my. Schep in my een rein hart, ô god! en vernieuw in het binnenste van my eenen vasten geest. Verwerp my niet van uw aangezigt, en neem uwen heiligen Geest niet van my. - De versmaadheid heeft myn harte gebrooken, en ik ben zeer zwak. Ik heb gewagt na medelyden, maar daar is geen, en na vertroosters, doch ik heb dezelve niet gevonden. Wend u tot my, ô god! en zyt my genadig: want ik ben eenzaam en elendig. Aanziet myne elende en myne moeite, en neemt weg alle myne zonden. - ô Heere! straf my niet in uwen grooten toorn, en kastyd my niet in uwe grimmigheid: want uwe pylen zyn in my gedaald, en uwe hand is op my nedergedaald. Myne ongeregtigheden gaan over myn hoofd; als een zwaare last zyn ze my te zwaar geworden. - Myn hart keert om en om; myn kragt heeft my verlaatenGa naar voetnoot(*)!’ Het is naauw mogelyk voor eenige taal grooter zielssmerten dan deeze uit te drukken: en niemand zeker, die deeze betuigingen leest, kan wenschen de elenden, daar in beschreeven, te ondervinden. Het is onmogelyk voor hem, bezit hy een gezond verstand, zo slegt beraaden te handelen, dat hy willens en weetens zich dompele in de misdryven van den Koninglyken Boeteling, ten einde hy naderhand de vrugten smaake van diens beklemdheid en wroeginge; of ('t geen nog erger is, en waar tegen de zondaar geene verzekering kan hebben) dat hy sterve zonder berouw in 't geheel te gevoelen, en heen gaa tot dien elendenstaat ‘waar de worm nooit sterft, en het vuur nimmer wordt uitgebluscht!’ |
|