Overdenkingen in de eenzaamheid.
Ver van het stadgewoel op het eenzaam land ter neder gezeeten, in het schaduwryk geboomte, beschouwt myn oog het schoone, het overheerlyke, dat ons Natuur zoo prachtig, zoo majestueus, vertoont.
Hier, in deezen stillen oord, waar niets myne rust komt stooren, hier, hergeeven aan my zelven, gevoel ik myn eigen niet, en alles wat ik beschouw verwekt in my het gevoeligste aandenken: daar zie ik trotsche Bergen, schrikbaare Wouden met Eiken die het geweld des tyds wederstonden; weidsche Landkasteelen, waar kunst haare meesterstukken toont; terwyl ik, aan de andere zyde, de laage Hutte zie, waar deugd, liefde en ongekunstelde vriendschap, woont.
ô Staatige Eenzaamheid! hoe aangenaam zyt gy voor een gevoelvol, maar ook tevens deugdzaam, hart! - met welk een peinzend aandenken aan alles wat op dit Waereldrond geschiedt vervult gy myne ziel.
Hoe plegtig wentelen de uuren, wanneer een stille nacht zyn sloers over het aardryk spreidt, en wanneer de zilveren Maan langs den helderen Hemel als voortdryft; en, hoor ik