Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1796
(1796)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe natuurlyke historie en geschiedkundige byzonderheden van den papyrus, of den papier-plant.(Getrokken uit james bruce's Voy. en Nubie & Abyssinie.)
Aan de Schryvers der Algemeene Vaderlandsche Letteroefeningen.
medeburgers!
Het IVde Deel der Berichten omtrent de Pruissische, Oostenryksche en Siciliaansche, Monarchien, van meerman, leezende, trof ik in de Beschryving van Syracuse deeze byzonderheid aan: ‘In deeze buurt is nog een voorwerp van merkwaardigheid, 't geen de meeste Reizigers niet verzuimen te bezigtigen: ik meen het Papyrus-gewas langs de zoomen van de Cyanastroom, de eenigste plaats in Sicilie en Europa, den een of anderen Botanischen tuin misschien uitgezonderd, waar zy groeit. - Wanneer men de Cyanastroom een weinig is opgevaaren, begint zich de Papyrus-plant te vertoonen; een groen omtrent driekantig Riet, van welk 'er uit ééne knots verscheide halmen ontspringen; zy bereiken eene tamelyke hoogte, zommige wel van agt of negen voeten, en eindigen zich in eene groote losse kwast; om welke reden de Landlieden de geheele plant, somwylen, Perucca, of Pruik, heeten. Van binnen ziet men niets dan witte zeer dicht opeen gedrongene vezels. Het is den Ridder landolina gelukt, na alles, wat ons van de Ouden, over de vervaardiging des Papiers uit dat Riet, is nagelaaten, te hebben overdacht, en na veele vergeefsche Proeven, eindelyk, indien al niet volkomen op dezelfde toebereiding, ten minsten op eene soortgelyke, te geraaken. In witheid en goedkoopheid, (indien het naamlyk gemanufactureerd moest worden) kan het zekerlyk wel niet by ons gewoone Schryfpapier haalen; doch men kan 'er ten minsten op eene zeer gemaklyke en | |
[pagina 201]
| |
duidelyke wyze letters op nederbrengen; en het is waarschynlyk voor vervolkoming vatbaar. Het geschilde Riet wordt volgens deeze bewerking in smalle lange reepen gesneeden, en van die reepen zoo veel men wil naast elkander, en andere, in dezelfde evenredigheid, 'er weder dwars over heen gelegd. In deeze ligging perst men ze; en het natuurlyk lym, dat de Plant in zich opsluit, voegt alles, daarna niet meer van een te scheiden, aan elkander; het vereischt dan, om beschreeven te kunnen worden, slechts een weinig polysting.’ Ik herinnerde my, by den Reiziger bruce, wegens deeze Plant, en het Papier daar van vervaardigd, een vry breed verslag geleezen te hebben, sloeg het na, oordeelde het der Vertaalinge en der Toezendinge voor Ul. Mengelwerk niet onwaardig; keurt Gyl. het plaatzenswaardig, dan hoop ik 't zelve binnen kort geplaatst te zien, en blyf, enz. * * *
De Papyrus levert een zonderling voorbeeld op van de veranderingen, welke eenige zaaken in den loop van weinig Eeuwen kunnen ondergaan. Deeze Plant was de eerste beschikster in den voortgang der Weetenschappen, en de bewaardster der Gebeurtenissen door de Geschiedkunde opgetekend. Door haar deelde het eene Volk zyne ontdekkingen aan het andere mede. Dezelve was van een zo nuttig en zo uitgestrekt gebruik, dat ze zelfs den Menschen tot spyze strekte; met dit alles twist men tegenwoordig wat de Papyrus was; men kent de Gedaante niet, en twyfelt of dezelve nog in Egypte bestaat. Een Man die in de geleerde Wereld uitsteekt, een Man die van zyne vroegste jeugd zich aan de kennis der Plantkunde toegewyd heeft, en, in een verder gevorderden leeftyd, de Wereld omreisde om deeze Weetenschap voort te zetten, Sir joseph banks, heeft my betuigd, dat hy, behalven eenige slegte Tekeningen, nooit een denkbeeld hadt wat de Papyrus was, tot dat ik 'er hem een stuk van gaf. De Graaf de caylus verhaalt, te hebben hooren zeggen, dat men 'er een stuk van te Parys hadt; hy deedt alle moeite om het te zien te krygen, en, toen men 't zelve hem vertoonde, bleek het hem een brok van zeer algemeen bekend Riet te weezen. Ik heb de Papyrus-plant met eigen handen verzameld, en dit geschiedde niet zonder moeite en gevaar; in Syrie, | |
[pagina 202]
| |
in de Jordaan, op twee onderscheide plaatzen in Opper- en Neder-Egypte, in het Meir Tzana, en in de Goodero in Abyssinie. Het was met eene uitsteekende voldoening dat ik deeze Plant overal dezelfde vond, en volstrekt overeenkomstig met de beschryvingen, welke de Ouden ons daar van naagelaaten hebben. Alleen bevond ik, dat dezelve in Egypte veel sterker, veel schooner, en ten minsten een voet hooger, was, dan in Syrie en Abyssinie. De Papyrus is een Rietgewas, door de Grieken met den naam van Biblus bestempeld. 'Er valt geen twyfel aan of deeze Plant was van zeer ouden tyd in Egypte bekend, naardemaal horus apollo ons leert, dat de Egyptenaars, de oudheid hunner herkomst willende bewyzen, een bos Papyrus vertoonden; dewyl zy beweerden, dat zy zich daar mede gevoed hadden, vóór dat zy het gebruik des Koorns kenden. Ondertusschen geloof ik dat het eene andere Plant dan de Papyrus was, die, in vroegeren tyde, den Egyptenaaren tot voedzel strekte; want, schoon zy den Papyrus uitzoogen, welke een honig- en zuikeragtigen smaak heeft, blykt het niet dat men zich ooit met eenig ander gedeelte van die Plant heeft kunnen voeden: terwyl de andere Plant, van welke ik sprak, zonder eenig bezwaar, tot brood kon dienen, toen het Koorn nog niet bekend was; dewyl men, in andere Landen, 'er zich nog van bedient. De Papyrus werd, naar ik denke, uit Ethiopie na Egypte overgebragt. De Egyptenaars bedienden 'er zich van onmiddelyk naa dat zy het gebruik der Hieroglyphen hadden laaten vaaren, en het eerste Papier, 't welk men van dit Riet vervaardigde, was in de Saïd. De Saïd is, gelyk men weet, Opper-Egypte, alleen onder dien naam in vroegeren tyde bekend. De Saïdsche Taal, welke, naar alle waarschynlykheid, naast de Ethiopische, de oudste Taal in Egypte is, bestaat nog in de eerste Characters, die op de Hieroglyphen volgden, in de Valei, dat is te zeggen, in het bebouwde Land. Ondertusschen geloof ik niet, dat, schoon de Papyrus hier vóór langen tyd bekend geweest hebbe, deeze Plant natuurlyk eigen is aan Egypte en aan den Nyl, gelyk eenige Schryvers beweerd hebben. Dezelve heeft een zwaare kruin, en in een vlak land, gelyk de Valei van Egypte, zou dezelve nooit wederstand hebben kunnen bieden aan den wind, bovenal met een zwakken dunnen stengel, en een wortel, die zeer kort en dun is. Behalven | |
[pagina 203]
| |
de wind zou de stroom des waters genoegzaam geweest zyn om deeze Plant te ontwortelen of te breeken: gevolglyk zou dezelve niet hebben kunnen groeijen in den Nyl, of eenige andere snelstroomende en diepe Rivier. PliniusGa naar voetnoot(*), die den Papyrus zeer wel schynt gekend te hebben, zegt niet dat dezelve in de bedding des Nyls zelve kan groeijen; maar wel in de waterkanaalen, by het overvloeijen der Riviere; waar de wateren stil staan blyven, en niet meer dan twee ellen diepte hebben. - Deeze waarneeming is zeer juist, en alles, wat ik gezien heb, zo in Opper-Egypte als in Abyssinie, bevestigt dezelve. Nimmer groeit de Papyrus in de bedding van eene groote Rivier; maar wel in een arm, waar het water zich verspreidt, of aan den oever der Meiren, waar het water een diepte van een vadem of daaromtrent heeft, en waar dezelve beveiligd kan zyn tegen het geweld der golven, wanneer de wind sterk waait. Plinius vermeldt ons, daarenboven, dat de Papyrus in Syrie groeit; en, in de daad, ik heb die Plant gezien vóór dat ik in Egypte kwam; te weeten, in de Jordaan, tusschen de oude Stad Paneas, die nog denzelfden naam voert, en het Meir van Tiberias; waarschynlyk het zelfde Meir waar van plinius spreekt, als hy schryft, dat men 'er niet alleen den Papyrus ziet, maar ook de Calamus Odoratus. - De Papyrus-plant, die ik aan de Jordaan zag, groeide aan de slinkerhand van de Brug, de Brug van de Kinderen Jacobs geheeten. Te deezer plaatze hadt men twee voeten en negen duimen waters, de Jordaanstroom was door den Regen gezwollen. Naar het verhaal van guillandusGa naar voetnoot(†) vindt men ook den Papyrus by den Tygris en den Euphraat. Ik verbeeld my dat dit Rietgewas zich in Asie en in Griekenland niet vermenigvuldigde, dan toen men 'er Papier van begon te maaken, en het gebruik daar van algemeen werd. Dit tydperk is geheel onzeker. Plinius schryft, dat, volgens varro, het gebruik des Papiers algemeen wierd, in Griekenland, naa dat alexander Egypte vermeesterd | |
[pagina 204]
| |
hadt. Ondertusschen zien wy by anacreonGa naar voetnoot(*), alceus, eschyles, en by de Blyspeldichters, dat het ten hunnen tyde bekend was. Wy weeten desgelyks dat het zeer zeker gebruikt werd by de Iöniers, die het ongetwyfeld rechtstreeks uit Egypte kreegen. Numa pompilius, die drie Eeuwen vóór alexander leefde, liet, zo het verhaal luidt, een vry groot getal Boeken naa, op Papyrus geschreeven; Boeken, welke men, langen tyd naa zynen dood, te Rome vondt. Dit alles kan zeer wel waarheid weezen. De Schryvers maakten toen een klein getal uit, en hadden allen, door hunne kundigheid, meer of min gemeenschaps met Egypte. Het was door hun dat Egypte bekend werd; en, indien zy in Egypte het schryven geleerd hebben, is het ook hoogstwaarschynlyk dat zy zich bedienden van het Papier, waar op de Egyptenaars schreeven. Aristoteles was het die het eerst eene Boekery aanlag. De vermeesteringen van alexander en de grondvesting van Alexandrie hadden voor de Wereld Egypte geopend, handel en weetenschappen medegedeeld. Het voorbeeld van aristoteles werd gevolgd, en de smaak om Boekverzamelingen te maaken kreeg grooten opgang. De Ptolemeën, en de Koningen van Pergamus, dongen om de talrykste Boekery te hebben. De Ptolemeën, Meesters van Egypte, en van den Papyrus, bedienden zich van dat voorregt, om te beletten dat de Boeken in Griekenland te sterk vermenigvuldigden. Dan waarschynlyk vonden de andere Vorsten middel om zich den Papyrus bezorgen, en deeden denzelven overal, waar dezelve kon groeijen, planten. Eumenes, Koning van Pergamus, deedt meer; hy beproefde, de bereiding van het Pergament, waar van de Iöniers zints lange gebruik maakten, ter oorzaake van de schaarschheid van den Papyrus, tot eene grootere volkomenheid te brengen; want, wat men ook moge zeggen van de gelykklankigheid der benaaminge, het gaat volkomen zeker, dat de gewoonte om op Beestenhuiden, of Pergament, te schryven langen tyd vóór de grondvesting der Staaten in Griekenland, en zelfs vóór dat Griekenland bewoond werd, in gebruik was. Wy weeten, dat de Israëliten, in den vroegsten tyd, 'er zich van bedienden; en leeren uit josephus, dat de Oudsten des Hebreeuwschen | |
[pagina 205]
| |
Volks, op last van den Hoogenpriester, aan ptolemeus philadelphus een Afschrift der Wet bragten, geschreeven met gouden Letteren op toebereide Vellen, met zo veel kunsts zamengelymd, dat men de zamenvoegingen niet kon zien. De Ouden verdeelden den Papyrus in drie deelen. Eerst sneedt men 'er de kruin af, en het dunste gedeelte van de steng; voorts het middelste gedeelte, en eindelyk den wortel. Van elk deezer deelen maakte men een byzonder gebruik. PliniusGa naar voetnoot(*) vermeldt, dat men van het dunste gedeelte, 't welk de kruin en bloem droeg, alleen gebruik maakte om de Tempels op te cieren, en de Standbeelden der Goden te kroonen. Dan my dunkt, dat men 'er zich ook van bediende om Mannen van uitsteekende verdiensten mede te bekransen. PlutarchusGa naar voetnoot(†) verhaalt, dat agesilaus aan deeze soort van Kroon de voorkeuze gaf, van wegen derzelver eenvoudigheid, en dat hy, van den Koning afscheid neemende, die gunste verzogt, welke hem onverwyld werd toegestaan. AthenaeusGa naar voetnoot(‡), integendeel, spot met de zodanigen, die Roozen vlogten in de Kroonen van Papyrus, en zegt, dat het even belachlyk is als of men Roozen vlogt in een Kroon van Knoflook. Ondertusschen is de rede, welke hy 'er van geeft, ongegrond; want de steel van den Papyrus heeft niet meer geurs dan zand, dan het hout van een Roozenboom; maar de bloem van den Papyrus geeft een aangenaamen geur, schoon veel minder dan de Roos. Hadt hy gezegd, dat de Bloemtros van den Papyrus na dor kruid geleek, en een droevig figuur maakte by de ryke en schitterende kleur der Roozen, hy zou zich beter hebben uitgedrukt. Wat 'er plinius ook van moge gezegd hebben, het bovenste gedeelte van den Papyrus werd niet alleen gebruikt om de Standbeelden der Goden te bekransen; maar ook om 'er scheepstouwen van te vervaardigen. Het touwwerk der Vlooten van antigonus bestondt uit niets anders; want men kende het gebruik nog niet van het Spartum, welk niet beter is; doch waarvan men zich tot heden toe bedient voor alle Schepen op de Kusten | |
[pagina 206]
| |
van Provence. Van de kruin van den Papyrus bediende men zich desgelyks om de Schepen te kalvateren en te breeuwen; men dreef dit in de naaden, en bestreek die vervolgens met harst. PliniusGa naar voetnoot(*) onderrigt ons verder, dat men zich van de geheele Plant bediende in het vervaardigen van Schepen. Een stuk Acaciahout diende tot kiel, en men voegde 'er van wederzyde Papyrus aan, welke men wel vast verbondt met den voor- en agtersteven. Dit is het eenig Vaartuig waar van de Abyssiniers zich bedienen. Zy noemen 't zelve Tancoa. Het is naar het gebruik dier Vaartuigen, dat Propheet jesaia, die buiten twyfel de Egyptenaars op 't oog hadt, de Volken beschryft op welken de toorn des Allerhoogsten zou vallen. Ik verbeeld my ook, dat de Jonken van de Roode Zee, die men wil dat van Leer gemaakt waren, uit Papyrus bestonden, met Leer overtrokken. De Homeriten voeren in dit slag van Jonken, om met de Sabeërs, hunne Vrienden, aan den mond der Roode Zee te gaan handelen; doch men zal my nooit kunnen diets maaken, schoon men het met veel vertrouwen durft zeggen, dat dergelyke Vaartuigen het één uur op den Indischen Oceaan zouden hebben kunnen uithouden. De wortel en het benedenste gedeelte van den Papyrus dienden ook tot verscheide gebruiken, vóór dat men 'er tyd van uitdroogen aan gaf. Dewyl 'er veel saps in was, kaauwde men dezelve. Dit althans verhaalt 'er dioscorides van; en dit is nog in gebruik in Abyssinie, waar men niet alleen den wortel van den Papyrus kaauwt, maar ook van alle soorten van rietgewassen. Herodotus onderrigt ons ook, dat men het benedenste gedeelte van de Papyrus plant roostte om het tot spyze te gebruiken. Naardemaal het Hout zeer schaars was in Egypte, strekte ook het benedenste gedeelte van den Papyrus om 'er verscheide dingen, ten huislyken gebruike, van te vervaardigen. Wy behoeven niet meer te twyfelen, naa 't geen 'er ook anacreon en alceus van zeggen, dat men zich van dit gedeelte van den Papyrus alleen bediende om 'er zulke stukken van te maaken als strekten om andere deelen te verbinden. Ik bezit een zeer groot en fraai Handschrift, gevonden | |
[pagina 207]
| |
in de Ruïnen van Thebes, welks band gemaakt is met den wortel van den Papyrus; vervolgens overdekt met sterke stukken Papier, en weder overtrokken met Leder; op dezelfde wyze als wy tegenwoordig een Boek zouden inbinden. Dit Boek is in klein Folio, en ik hel over om te gelooven, dat alle de Boeken, met Papyrus gemaakt, juist dezelfde gedaante hadden als onze Boeken heden ten dage. De Letters zyn groot, zwaar en zwart, en schynen met een riet geschreeven, gelyk de Egyptenaars en Abyssiniers nog schryven. De wederzyden van het blad zyn beschreeven, zo dat het niet opgerold kon worden gelyk de Boeken op Pergament; daarenboven is de stoffe te broos om niet te breeken door het dikwyls rollen. De reden, dat de Abyssiniers deeze wyze om hunne Boeken niet te rollen behouden hebben, is, dewyl men, naa dat men ophieldt met op steen te schryven, zich van Papyrus bediende, en het Pergament niet bezigde dan naa het omhelzen van den Joodschen Godsdienst. - In geheel Ethiopie, waar men zich van Pergament bedient, hebben de Boeken dezelfde gedaante als de onze. De banden zyn van hout, met leer overtrokken. De Abyssiniers zeggen, dat het alleen de Wet van mozes is, welke zy op een Pergamenten Rol bewaaren, aan ééne zyde beschreeven; dewyl op de wederzyde geene plaats is, eerwaardig genoeg om 'er woorden op te schryven uit den mond van god zelve uitgegaan. Zodanig was de Rol, van welke ik hier boven sprak, aan ptolemeus overgeleverd, en het is te dier oorzaake dat men zo naauwe zorge gedraagen hadt in het net zamenvoegen der vellen. Men is het niet ééns over de wyze waar op de Ouden Papier maakten; dan my dunkt dat wie plinius met aandagt leest niet lang des in 't onzekere kan blyven. Het grofste gedeelte van den Papyrus in twee deelen gespleeten zynde, nam men het vliesje, of zelfs de twee vliesjes, die zich tusschen den bast en het hout bevinden; men scheidde deeze van elkander met een yzeren werktuig, 't geen gepunt was, maar aan de zyden niet snydend. Men spreidde vervolgens deeze vliesjes uit op een vlakke tafel; men maakte de randen effen, en sneedt ze af op die lengte zo als men de bladen begeerde. Deeze strooken van Papyrus werden de een een weinig op den rand van de andere gelegd, en weder bedekt aan het einde met andere zeer dunne dwarsstrooken, welker langte overeenkwam met de breedte der eerste. Het Boek, 't geen ik bezit, is elf | |
[pagina 208]
| |
en een half duim lang, zeven duimen breed, 'er is geen enkel blad in waar een strook van Papyrus voorkomt van twee en een half duim aan den kant. Dit doet my denken, dat de Plant, waarvan men dezelve gemaakt heeft, omtrent vyftien voeten lang moet geweest zyn. Ondertusschen heb ik 'er nooit een gezien die meer dan tien voeten haalde: maar de Papyrus is, buiten twyfel, verbasterd, naa dat men denzelven by geval heeft laaten opgroeijen, te digt staande, zonder ze te dunnen. - HerodotusGa naar voetnoot(*) vermeldt, dat de Egyptenaars denzelven alle jaaren afsneeden, ten zelfden tyde als zy hun Koorn inzamelden. Deeze strooken van Papyrus hebben by plinius twaalf onderscheide benaamingenGa naar voetnoot(†), 't geen zeker eene overtollige optelling is. Wanneer die strooken geregeld by elkander geschikt, en alle nog versch waren, zette men dezelve onder een gewigt, 't welk ze zamendrukte, en liet ze dus in de Zon droogen. Men heeft zich verbeeld dat het water van den Nyl eene gomagtige hoedanigheid hadt, noodzaaklyk om de strooken van den Papyrus op elkander te doen kleeven; doch ik kan verzekeren dat 'er niets ongegronder is dan dit begrip. In tegendeel is het my gebleeken, dat, van alle wateren, het Nyl-water het minst geschikt was om den Papyrus te bevogtigen, of het moest vooraf gezuiverd weezen van de slymerigheid, die 't zelve doorgaans troubel maakt. Dikwyls heb ik, zo in Egypte als in Abyssinie, dit soort van Papier vervaardigd; en het is my gebleeken, dat in het zoetsmaakend sap, 't welk in de Plant is, de waare rede moet gezogt worden van de zamenhegting der strooken, en dat het water, 't geen men gebruikt, alleen dient om dit sap te verdunnen en gelykerhand overal te verspreiden. Men moet, daarenboven, de vliesjes leggen in dezelfde rigting als ze waren vóór dat men ze van elkander haalde, dat is te zeggen, het binnenste tegen het binnenste, het eene in 't lange het ander in 't breede; waar naa men 'er de plank opzette en ze met steenen zamen- | |
[pagina 209]
| |
drukte. Ik geloof niet, dat warm water het beste was om de bladeren te bevogtigen; maar weet zeer wel dat het Nyl-water dezelve steeds ruw en zandkorrelig maakte. Ik heb verscheide bladen vervaardigd die glad genoeg waren, door my te bedienen van doorgezygd water, 't geen ik om te drinken gebruikte: ondanks deeze voorzorge, waren de bladen altoos dik, zwaar, droogden te schielyk op, hadden eene ruwheid, en misten genoegzaame witheid. - Nimmer heb ik een blad gezien, 't geen, zelfs nieuw zynde, een slag van den hamer kon verdraagenGa naar voetnoot(*), zonder dat alle de vezelen van een zouden gespleeten weezen; en kan ik niet bemerken, dat het Boek 't geen ik bezit, en ongetwyfeld in de Saïd gemaakt is, het merkteken van een hamerslag draagt. - Eene plaats in pliniusGa naar voetnoot(†) doet my gissen, dat men zich alleen van den hamer bediende, wanneer 'er in de bereiding iets meer dan gewoonlyk moest geschieden: dat is telkens wanneer men strooken Papyrus liet droogen eer men ze zamenvoegde. Plinius vermeldt, ter aangetoogene plaatze, dat, wanneer de Boeken van numa gevonden wierden, dezelve vóór 830 jaaren geschreeven waren, en hy verwondert zich, dat een Papier, in zich zelve zo broos, zo langen tyd heeft kunnen duuren. Het Handschrift, 't geen ik bezit, en 't welk men, gelyk ik gezegd heb, te Thebes gevonden heeft, is, zo ik my verbeelde, drie maalen ouder dan de Boeken van numa wanneer men dezelve vondt; dan, schoon myn Boek zeker zeer broos is, is het vyf en twintig Eeuwen bewaard, en nog zeer leesbaar. Indien het Papier van Saïd, gelyk ik geloof, het eerst is uitgevonden, heeft isidorus ongelyk, wanneer hy beweert, dat deeze uitvinding te Memphis plaats greep. De taal van Saïd, of Opper-Egypte, is, buiten twyfel, de eer- | |
[pagina 210]
| |
ste in gebruik geweest, en lucanus heeft zich even als isidorus vergist, wanneer hy zong:
Nondum slumeneos Memphis contexere biblos
Noveral.
Lucan. Lib. III.
Eenigen tyd naa dat de Hieroglyphen in onbruik gekomen waren, misschien eenigen tyd vroeger, maakten de Egyptenaars doorgaande gebruik van Papier, en valt 'er niet aan te twyfelen, of eene beweegreden, van den Godsdienst ontleendGa naar voetnoot(*), wederhieldt hun van het gebruik der Beestenvellen. Ondertusschen, wat hier van zyn moge, was dit Volk, uit eigen aart, zo afkeerig van alle nieuwigheid, dat het Papier niet tot volkomenheid gebragt werd, dan toen de Romeinen 'er zich van bedienden. Het Papier van claudianusGa naar voetnoot(†) hadt 13 duimen langte, dat van Saïd 11 duimen, en dit is de langte van myn Handschrift, geschreeven in de Saïdsche taal, het oude Cophthisch, of de taal van Opper-Egypte. - Ik heb geen denkbeeld welk het Papier moge geweest zyn, 't welk, zo men zegt, dik en stevig genoeg was dat de Kooplieden 'er zich van bedienden om hunne goederen in te pakken. Misschien kwam het overeen met ons Pakpapier. Is het tydperk der uitvindinge van eene kunst, zo nuttig, de kunst om zich van den Papyrus te bedienen, onzeker; men weet even min den juisten tyd te bepaalen op welken men van den Papyrus afzag voor iets gemaklykers. De Monnik eustachius beweert, dat men van dit gebruik afliet in den Jaare 1170. Mabillon heeft tragten te bewyzen dat dit vroegste Papier in gebruik was in de negende Eeuwe, en dat 'er zelfs Pauslyke Bullen voorhanden waren van de elfde Eeuw, op Papyrus geschreeven. Hy haalt ten bewyze aan, een gedeelte van het Euangelie van Marcus, te Venetie bewaard, en op Papyrus geschreeven, en een Brok van Josephus, te Milaan, op Papier van Katoen: maar maffei beweert volstrekt het tegendeel, en zegt dat het gedeelte van marcus op Papier van Katoen, en dat van josephus op Egyptischen Papyrus, geschreeven is; diensvolgens zou | |
[pagina 211]
| |
kunnen veronderstellen, dat mabillon zich even zeer bedroogen heeft omtrent de stoffe waarop de door hem vermelde Pauslyke Bullen geschreeven waren. Telkens als ik te Milaan en te Venetie geweest ben, heb ik geen der gemelde Handschriften kunnen te zien krygen; maar men heeft my verzekerd, dat het Werk te Venetie bekend stondt voor op Papier van Katoen geschreeven te zyn. Het is ondertusschen onleesbaar: dewyl men het te zeer blootgesteld heeft aan het kusschen der Bygeloovigen, wier zever zeker invreetende moet weezen: de Venetiaanen willen het niet meer laaten zien. Twee losse stukken Papyrus heb ik gezien: maar ik geloof niet dat 'er een ander Boek dan het myne bestaat van die stoffe der Oudheid, en zo wel bewaard. Ik heb, op het verzoek van Lord north, toegestemd, dat Dr. woide het stuk overzette. Het is een Gnostiek Boek, vol buitenspoorigheden. Plinius heeft zeer wel opgemerkt, dat de Papyrus veel gelykheids heeft met den Thyrsus der Bacchanten. Het bovenste gedeelte bestaat uit eene menigte van draaden, omtrent een voet lang. Elk deezer draaden verdeelt zich omtrent het midden in vier deelen, van hier verspreiden heeft de gedaante van een Koornair, doch is zagt en zydagtig. De bloemen openen zich niet alle te gelyk, maar agtereen volgend; zy vertoonen zich niet geregeld tegen over elkander, dat is op dezelfde hoogte. Volgens pliniusGa naar voetnoot(*) geeft de Papyrus geen zaadkorrels; doch zeker heeft hy hierin mis. De gedaante van de Bloem wyst genoegzaam uit, dat dezelve geschikt is om een zaadkorrel te bevatten, die, in de daad, zeer klein is; doch ter oorzaake van den wind, aan welken dezelve zich vindt blootgesteld, dit buitengewoon bekleedzel noodig heeft. Om dezelfde reden zyn de draaden die de bloemtros uitmaaken, in vier holle kookers geplaatst, die, vast aaneen verbonden, het doordringen van den wind, en het beschadigen van de bloem, beletten. De steel is helder groen van kleur, dik aan het benedeneinde, allengskens spitzer toeloopende. De gedaante is driezydig. In de Jordaan keert dezelve bestendig een | |
[pagina 212]
| |
der hoeken na den stroom, gelyk de steven van een Schip dat tegen den stroom opvaart, waar door de drukking des waters minder wordt. Ik herinner my niet naauwkeurig welk een stand dit Gewas hadt in de Meiren van Ethiopie en van Egypte, en ik heb deeze aanmerking niet gevonden dan in myne aantekeningen in Syrie gemaakt. Deeze driehoekige gedaanten van den steel van den Papyrus toont, dat aristoteles het Groeiend Ryk niet naar eisch heeft waargenomen: want hy beweert, dat 'er geen Plant is die een drie of vierkanten steel heeft. Wy zien hier van in deeze recht het tegendeel, en wy leeren uit dioscorides, dat veele andere Planten een vierkanten steel hebben. De Papyrus heeft maar één wortel, die zeer dik is en sterk. Plinius vermeldt, dat deeze wortel de dikte heeft van een mans arm; en in de daad mag dezelve die dikte wel hebben, wanneer de Plant ter hoogte van vyftien voeten klom; maar tegenwoordig is dezelve verdund naar evenredigheid van de hoogte der Plant, die, de bloemtros mede gemeeten, thans niet meer dan zes voeten bereikt. Desniettegenstaande is deeze wortel nog zeer hard en vast, bovenal in het hart; zy dient thans aan de Weevers om 'er schietspoelen van te maaken, gelyk eertyds om 'er drinkschaalen van te vervaardigen. - Uit het midden van deezen wortel richt zich de steel rechthoekig op, zodat zy omgekeerd de gedaante van een T maakt. Te wederzyden van deezen spilwortel zyn veele andere kleine buigzaame wortels, die, gelyk de gespannen koorden van een tent, denzelven in den grond vasthouden. De steel is tot omtrent twee voeten van boven bekleed met lange uitgegroefde bladen, die veel stevigheids aan den voet van de Plant geeven. De Bloemtros richt zich niet rechtstandig op, maar hangt, gelyk dit door de zwaarte niet anders zyn kan in de heete landen waar dezelve groeit. Onder alle deeze Lugtstreeken is 'er altoos een wind, die langduuriger, en met meer heftigheids, dan andere, waait, en gevolglyk de oorzaak is dat alle boomen en alle planten, die topzwaar van kruin zyn, in eene daar tegen overgestelde rigting hangen. |
|