| |
| |
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.
Verhandeling over de Arabische spraak.
(Naar het Hoogduitsch.)
De, voor de beoefening des Bybels onontbeerlyke, Arabische taal roemt op eenen ongemeen hoogen ouderdom, en haare oorsprong grenst aan den oorsprong der Volken. De oudste Leermeesters in de Arabische taal schryven den oudsten tongval hunner taal aan het huisgezin van heber, eenen agter Kleinzoon van noach, toe, zoo als de nieuwere aan ismael. - De Arabische Natie leidt zelve haaren oorsprong af van joktan, heber's Zoon, welke by hen den naam van kahtan verkregen heeft, geheel overeenstemmend met het verhaal by genesis, Hoofdd. X:30. volgens welk diens nakomelingen zich in gelukkig Arabie te neer zetteden. Deze Natie onderscheidt zich in de oorspronglyke Arabieren, welkers geschiedenis met kahtan, of joktan, begint, en de genationaliseerden, van ismael afstammende; maar welke laatsten hunnen oorsprong niet hooger dan van adnan, eenen nakomeling van ismael, kunnen afleiden. Joktan's beide Zoonen, joarab en dshjorhem, verdeelden zich zoo in Arabie, dat de eerste het gelukkige (Yemen), welkers bewooners, die, naar zynen kleinzoon en troonsopvolger, den naam van Hamjaaren aannamen, de jongste het Westlyke (Hedshjas) verkreeg. Naar men zegt, zettede zich ismael onder de Dshjoremiden, de beheerschers van het Westlyk Arabie, neder, schoon zyn nakomeling adnan eerst een volkomen vaste zetelplaats onder dezelve verkreeg. Uit het geslagt van dezen Ismaeliet verhief zich vervolgens eerst de hier zoo merkwaardige stam Koreisch, en beweerde de alleenheerschappy over het Westlyk Arabie
en deszelfs hoofdzetel Mekka, of Bekka. Muhamed is uit deze, voor de geschiedenis des Volks en zyne taal zoo gewigtige, Koreischiden gesproten. - De Arabische Schryvers neemen
| |
| |
in hunne taal, welke zich natuurlyk reeds in de vroegste tyden naar de onderscheidene Stammen, Landschappen, Staaten, Districten en Steden, in grootere en kleinere tongvallen verdeelen moest, twee hoofddialecten aan, de Hamjarische in het Gelukkige, en de Koreischische in het Westlyk, Arabie. In het begin was de oudste, de Hamjarische, nog ouder dan de tyden van moses, byna alleen in aanzien, en was de Hoftaal van den Hamjarischen beheerscher, den magtigen tobba, tot dat de stam Koreisch zich door macht en roem dermaate verhief, en de door haar beschaafde tweede Hoofddialect den voorrang verschafte, dat wegens derzelver zuiverheid en kieschheid zeer ligt mogelyk en byna onvermydelyk was. Toen muhamed nu ook nog in dezen tongval den Koran schreef, wierd de tongval der Hamjaaren byna in eene geheele vergetelheid gebragt. Deze opgekomen tongval heet, by de Arabieren, welke denzelven tot des Dshjorhemiden, onder welke ismael zich zou neergezet hebben, doen opklimmen, de reine en verstaanbaare taal, gelyk mede, wegens den hoogen ouderdom, die denzelven toegekend word, de taal van dshjorhem. Alhoewel de Arabieren van het groote onderscheid der beide Hoofddialecten veel weeten te zeggen, schynt dit nogthans slegts te geschieden, om, ten koste van den ouden tongval, den Koreischischen te verheffen.
Op deze wyze ontstonden twee hoofdtydperken der Arabische taal. - Het eerste, waarin beide tongvallen nog nevens elkanderen heerschten; het tweede, waarin de Koreischische dialect de heerschappy alleen beweerde, en in welke de Arabische taal, na muhamed's tyden, zich over zoo veele andere Volken uitbreidde.
De Arabische taal, wier zeer hoogen ouderdom beslist is, begon ook reeds zeer vroeg beschaafd te worden, welk by een Volk, dat zich zoo spoedig aan de ruwheid onttrok, en onder welk reeds vroeg Dichters, wier invloed op de beschaaving eener taal, zoo als bekend is, zeer groot kan worden, opstonden, schier niet anders verwagt kan worden. Wy hebben, volgens eichhorn, nog Dichtstukken in den Hamjarischen tongval, en wel overblyfzels van zeer oude Hamjaaren, by welke in 't gemeen reeds in zeer oude tyden de Schryfkunst heerschte. In deze overblyfzelen van zeer oude Arabische Dichtstukken ontdekt men niet slegts de spooren der eerste ruwe proeven, maar 'er heerschten reeds veele uitgewerkte
| |
| |
en smaakvolle zaaken in dezelve, zoo dat men, met grond, veel tegen de verlaaging des Hamjarischen tongvals onder de Arabieren kan inbrengen. Nogthans blyft het zoo ver zeker, dat de stam Koreisch de taal eerst haar recht manlyk aanzien gaf, vooral daar zy de Hamjaaren, in de zorgvuldigheid om haare taal te beschaaven, overtrof.
Na dat nu de eene tongval de heerschende was geworden, vereenigden zich in 't vervolg veelerleie gunstige omstandigheden, welken denzelven geduurig meer en meer aanzien gaven, en tot eenen bestendigen tongval maakten, gedeeltelyk ook de verdere beschaaving der taal bevorderden. De Kaaba, d.i. de vierkante tempel te Mekka, trok eene zeer buitengewoon groote menigte vreemdelingen tot zich. Geduurende derzelver verblyf hield men aanzienlyke missen (kermissen by ons) welke, buiten den koophandel, de gelegenheid aanboden, om den geest op allerlei wyze te onderhouden, en den Arabieren, welke van ouds liefde tot de weetenschappen gehad hebben, tot veelerlei naiever in schristlyke opstellen aanleiding gaf. Dit moest het gelukkig gevolg hebben, dat Dichters en Redenaars, zoo als over het algemeen de Geleerden, tot een groot aanzien geraakten, zoo dat zelfs Arabische Vorsten het zich zeer dikwerf tot eene eer gerekend hebben, zulks te zyn. Tegen het einde der zesde eeuw wierd te Mekka voor altoos eene verzamelplaats, Okhad, of Okhaz, genaamd, gestigt, tot welke ieder, die zich over de vermogens zyner ziel in eenen stryd wilde inlaaten, wierd toegelaaten. In elken stam van het Westlyk Arabie wierden ook zekere jaarlyksche byeenkomsten gehouden, welken ten oogmerk hadden, om zich gemeenschaplyk tot dapperheid aan te spooren, lofredenen op de dappersten te houden, en hunne daaden te bezingen.
Toen muhamed in de zevende eeuw zynen nieuwen Godsdienst predikte, had zich de Koreischische tongval reeds zeer uitgebreid. Door den Koran, welke in denzelven geschreven was, verhief hy zich eerst tot de taal der boeken. Waar uit dan het onderscheid tusschen de Schryf- of Koran-taal, en die van het gemeene leven, ontstond. Het onderscheid tusschen beiden is nogthans zoo geheel groot niet, en bestaat slegts in weinige spraakkundige termen, en een lexicalisch taalgebruik.
Maar hoe zeer ook muhamed door zynen Koran den tongval der Koreischiden verheven, en tot de taal der aanzienlyken en geleerden gemaakt hadde, zoo verder- | |
| |
velyk was zyn godsdienstig boek nogthans voor den smaak en taal in 't gemeen onder de Arabieren, zoo dat men zederd zynen tyd de gouden eeuw ten einde ziet loopen. De onbeschryvelyk groote hoogachting, welke men den Koran bewees, maakte, dat men slegts denzelven zocht te verstaan, en de nauwste kennis met denzelven te maaken; dat men altyd tot deszelfs uitdrukkingen, spreekwyzen, beelden en omkleedzels, terug keerde. Alschoon de Koran zonder twyfel fraaije uitdrukkingen in zich bevat, is dezelve nogthans, in vergelyking der schryfwyze der oudere Schryvers, slegts voor een middelmaatig voortbrengzel te houden, indien dit oordeel nog niet te zagt is omtrent een boek, welk dikwerf in een zoo laagen toon en zoo slordigen en sleependen styl geschreven is, en welks berymd prosa dikwils doet walgen. De schryfwyze kreeg door den Koran voor het toekomende wel derzelver vastigheid, en men behoefde niet te vreezen, dat zy nog verder verbasteren zoude; maar men kan evenwel niet lochenen, dat hy der taal een groot nadeel ten aanzien van den smaak toebragt, en dat met hem derzelver gouden eeuw ten grave daalde. Dezelve keerde ook nooit weer te rug; dan evenwel in de agtste en negende eeuw bragt Arabie weer Schryvers voort, welke toch ten minsten voor de zilveren eeuw, die zich ook tot op onze tyden staande hield, voordeelig waren, schoon de taal in de Landen buiten Arabie verder verviel, en al het schoone en voortreffelyke verloor.
Over het algemeen is het merkwaardig, dat de Arabische taal van de vroegste tyden af in haare wezenlyke deelen zich bestendig gelyk en onveranderd bleef, daar toch alle taalen een gelyk lot hadden met de veranderingen haarer gesteldheid en Landen. Deze omstandigheid is voor het gebruik der Arabische spraak, om de Hebreeuwsche taalkunde op te klaaren, van het grootste gewigt, en verdient daarom hier nader beschouwd te worden. De redenen van eene zoo gewigtige verschyning liggen openbaar in de volgende zaaken. Vooreerst waren de Arabieren op alles, wat zy van hunne Voorouderen geërfd hadden, buitengewoon trots, en lieten daarom geene veranderingen in hunne gebruiken ontstaan, behielden veel meer hunne zeden in eene bestendige gelykvormigheid, en op deze wyze had dus de taal het zelfde lot; vorders kwam daarby, dat zich dit Volk nooit met andere Volken verbond, nimmer met anderen in het huwe- | |
| |
lyk trad en zich vermengde, waartoe over het algemeen de sterkste vereeniging en verknogtheid der Arabieren onder elkanderen alle verandering in de taal hielp verhinderen. Maar hier by kwam verder de steeds eenerlei blyvende Staatsgesteltenis; want de Arabieren onderwierpen zich niet aan het juk van eenen vreemden Heer, maar gehoorzaamden steeds aan Vorsten uit hunne Natie. Ten minsten zyn hunne vyanden nimmer tot in het binnenste des Lands ingedrongen, waar door hunne gesteldheid en taal ligt eene verandering hadden kunnen ondergaan. Noch de verovering der Ethiopiers, onder den laatsten Hamjarischen Koning, wier taal met de Arabische op eenen zeer ouden stam gewassen is, noch de zeer weinig beduidende heerschappy der Turken, die zelfs voor hunne bedevaart naa Mekka eene schatting moesten betaalen, hebben in de Arabische taal eene verandering mogen voortbrengen. Hier by kwam eindelyk nog het groot aanzien van den Koran, welk zich ten allen tyde staande hield. Daar door wierd de taal, gelyk reeds gezegd is geworden, geheel
vastgesteld; zedert dit godsdienstig boek, met welks schryfwyze men, van zyne jeugd af aan, vertrouwd wierd, was 'er aan niets anders dan eene voortduurende gelykvormigheid in de taal te denken. Ik denke, dat uit alle deze omstandigheden zich iets by de Arabische spraak laat begrypen, welk men te vergeefs by andere taalen zou zoeken. - Door deze gunstige omstandigheden bleef de Arabische taal, na dat zy eens haare beschaaving reeds in zeer vroege tyden verkregen had, steeds de beschaafde en regelmaatige taal, welke zy nog tegenwoordig is, en uit dien hoofde kan ook haar taalgebruik in haare laatere werken ter opklaaring der oudste voortbrengzels der Hebreeuwen gebruikt worden. Aan dit groot voordeel, welk de Arabische tongval ons aanbrengt, komt deszelfs ongemeenen rykdom, nog, op de voortreffelykste wyze, ten nutte. Die zich over den rykdom der taal in het Grieksch verwondert, moet eerst, wanneer hy het Arabisch leert kennen, verbaasd staan, tegen welk het Grieksch, volgens het oordeel van des kundigen, het op verre na nog niet kan haalen. Deze rykdom des Arabischen tongvals bestaat niet slegts in de menigte van zinbeeldige uitdrukkingen, maar is zaaklyk; de veelerlei woorden, die Synonyma genaamd worden, onderscheiden zich evenwel nog grootlyks door andere betekenissen. Andere voorrechten van het Ara- | |
| |
bisch, welke reeds meer buiten ons tegenwoordig gezichtspunt liggen, b.v. haare vryheid, het toonende haar eigen, dat zy gesteld is, om, ter overreeding, en in 't oog vallende verhevene voorwerpen en sterke gewaarwordingen, een aangenaam koloriet te geeven, worden hier voorbygegaan. - Ziet daaromtrent wald, Elementarbuch für die Arabische sprache und Litteratur, &c. Halle 1789. S. 14 ff.
Nu nog iets van haar nut en gebruik voor het Hebreeuwsch. Uit het geen van de geschiedenis des Arabischen tongvals is gezegd geworden, ziet men ligt, dat dezelve met het Hebreeuwsch oorspronglyk, in den strengsten zin, een en het zelfde was; want 'er is in de geheele oude waereld een tyd geweest, in welken de Arabische Natie onder de Hebreeuwsche begrepen was, waarin moses en de Arabieren overeenkomen, welke het huis van heber als het gemeenschaplyk stamhuis der Hebreeuwen en Arabieren beschouwen. - Men kan nu in de daad met geene zekerheid opgeeven, wanneer beide tongvallen, het Arabisch en Hebreeuwsch, zich afzonderden, daar ze zich zoo zeer in elkanderen verliezen; maar zy waren zeker te zamen oorspronglyk een grootere tongval, en verwyderden zich nimmer zeer verre van elkanderen. Over het gemeen is het onderscheid der tongvallen in het Oosten geringer dan in het Westen. Hier voor heeft men geen verder bewys noodig, daar dit algemeen bekend is. - Eene verdere uitlegging dezer in het oog loopende gelykvormigheid vindt men by schelling, in seinem gründlichen Buche vom gebrauch der Arabische sprache zu einer gründlichen Einsicht in de Hebraïsche. Stutg. 1771. S. 21 ff. Maar uit geen boek kan men zich hiervan beter overtuigen, dan uit de Clavis dialectorum van schultens, waarin, voornaamlyk met betrekking tot den Arabischen tongval, alle slegts mogelyke verwisselingen naar rang van het Hebreeuwsche alfabet aan een groot aantal van voorbeelden getoond, en daar mede de groote overeenstemming der beide taalen, per inductionem, bewezen is geworden. - Deze overeenstemming word niet slegts in enkele woorden en uitdrukkingen gevonden, maar ook in geheele spreekwyzen, in de spraakkundige grondstellingen, in de woordvoeging, in het eigenlyk en oneigenlyk gebruik der woorden, en in de
stoutheid der leenspreuken. Die hier voorbeelden van begeert, neeme slegts Commentarien van Philologen, welke zich van het
| |
| |
Arabisch in de verklaaring van het O.T. bediend hebben, byzonder die van eenen schultens, en het zal niet missen, dat hy van de vermaagdschap beider taalen overtuigd worde, of hy slaa een harmonisch Lexicon, zoo als dat van castelli, op, om zich ten minsten van de overeenkomst der woorden in beide taalen te overtuigen.
Daar nu het Hebreeuwsch slegts nog in een, en wel maatig, boekdeel bevat is, en deze doode taal uit haare weinige overblyfzelen onmogelyk een toereikend licht kan verkrygen, zoo kan men, al had men zich ook nog door geene gedaane proeven overtuigd, ligt vermoeden, dat ze veel opheldering en verbetering der reeds over haar gemaakte taalkundige aanmerkingen uit het Arabisch kan ontleenen. De voordeelen, welke de Arabische taal het Hebreeuwsch aanbrengt, bestaan daarin, dat dezelve zeer dikwerf over slegts eenmaal voorkomende woorden (απαξλεγομεὑα), of zulke, welke zoo zeldzaam gevonden worden, dat de parallelplaatzen onmogelyk alleen kunnen helpen, het helderste licht verspreidt. Even denzelfden dienst bewyst zy niet zelden aan woorden, die veele betekenissen hebben - men bevindt dikwerf, dat de betekenis, welke de Hebreeuwsche Woordenboeken opgeeven, niet naar behooren bepaald is; het denkbeeld is, of te ruim, of te eng beperkt, en dit nog ontbreekende vervult het Arabisch dikwerf op de allergewenschtste wyze, zoo als het bekende betekenissen bevestigt, vermiste wortelwoorden tot derzelver geheel brengt, en de daartoe behoorende naamwoorden regelt. Hoe duister zouden tot hier toe veele spreekwyzen in het O.T. gebleven zyn, indien het Arabisch aan dezelven den behoorlyken zin niet gegeeven had. En hoe veel kan de Hebreeuwsche spraakkunst niet door hulp van het Arabisch winnen! De Hebreeuwsche spraakkunst is zeer waarschynlyk aan de Arabische haaren eersten oorsprong verschuldigd. De Arabieren bragten hunne taal vroeger onder regels, en de onder hun woonende Jooden schynen hen nagevolgd te hebben. Door behulp van het Arabisch kan, gelyk tot hiertoe de ervaaring geleerd heeft, eene grootere anologische nauwkeurigheid in de Hebreeuwsche taalregels gebragt worden, en veele anomalia
voor volkomen regelmaatig verklaard, en dus uit de spraakkunst weggelaaten worden. Zonder dat men deze hulp zich ten nutte
| |
| |
gemaakt hadde, zou onze Hebreeuwsche spraakkunde nog in lange dat niet geworden zyn, wat zy nu is.
In nog meer dan een opzigt wint de uitlegging des O.T. door het recht gebruik van den Arabischen tongval. Men denke slegts maar eens aan de hulp, welke, ter verbetering van den Tekst, zoo wel als ook ter verklaaring deszelven, de Arabische overzettingen, waarvan men 'er zoo veele heeft, aanbrengen; zoo als zonder de Arabische Letterkunde ons zeer veel, ja het onontbeerlykste, ter verklaaring der zeden, gebruiken en plegtigheden, in den Bybel zou ontbreeken. Zou ons niet, zonder dezen dienst, het boek van job en de oudste Liederen in den Bybel, welke zoo veel gelykvormigheid met den smaak der gouden eeuw der Arabieren hebben, geheel onverstaanbaar zyn? Maar met dit alles kan men, in plaats van het Hebreeuwsch en de verklaaring van het O.T. voordeel aan te brengen, veeleer alles misvormen, als men met geene behoorlyke voorzigtigheid te werk gaat. Dikwerf hebben de taalkundigen uit het Arabisch willen ophelderen, daar het in het geheel niet noodig was, en alwaar het Hebreeuwsch zich zelve lichts genoeg verschafte. Men neeme nimmer zonder rede tot het Arabisch zyne toevlugt, en zoeke toch nimmer naa de betekenis van een woord uit het zelve, alwaar de gewoone Hebreeuwsche met het verband overeenstemt, en veelligt van oude Overzetteren ook reeds is aangenomen geworden! Behalven dit, dwaalen zommige taalkundigen dikwerf daarin, dat zy ten uitersten willekeurig en gedwongen te werk gaan, dat ze de betekenis van het te hulp genomen Arabisch woord dikwerf zoo lang uitrekken, tot dat ze aanneemlyk word, of door wonderbaare besluiten eene, zoo weinig tot het Arabische als tot het Hebreeuwsche woord behoorende, betekenis afdwingen. Nimmer durve men verder te zeker zyn, wanneer men onderneemt, een Hebreeuwsch wortelwoord uit een Arabisch naamwoord alleen te bepaalen. Maar voornaamlyk is hier by noodig, om met alle zorgvuldigheid op de verwisselingen, ook wel verplaatzingen, der Hebreeuwsche letters in het Arabisch te letten. - Zoo veel nut als het Arabisch
het Hebreeuwsch ten aanzien der spraakkunde aanbrengt, is 'er nogthans geen twyfel aan, dat ook hier zeer veel, dat overdreven en valsch is, kan onde loopen. Zoo verre de Hebreeuwsche spraakkunst
| |
| |
een wezenlyke hulp toegebragt, het onzekere in dezelve bepaald, het ongeschikte weggeruimd, het veelvuldige, zoo veel als mogelyk is, tot eenvouwige regels gebragt, het onnoodige, ten minsten het geen dat beweezen kan worden valsch te zyn, weggedaan, kan worden, zoo verre zal men ook met een zigtbaar nut uit het Arabisch kunnen putten. Dit is ook tot hiertoe met het beste gevolg geschied. Men overtuige zich hiervan door de Hebreeuwsche spraakkunsten van schröder en hezel. |
|