| |
Leerredenen over 't Geloof, tot bevordering van Kennis en Godzaligheid, door S. van Emdre, Predikant te Wageningen, Lid van de Zeeuwsche Maatschappy der Wetenschappen, Correspondeerend Lid van 't Godgeleerd Genootschap in 's Hage, enz. Te Utrecht, by W. van Yzerworst, 1796. In gr. 8vo. 179 bl.
Aangemoedigd door het verlangen des Drukkers, gegrond op het sterk debiet van twee voorgaande Leerredenen, na de uitgave van nog meer Leerredenen, gepaard met het aanzoek van anderen, besloot de Eerw. van emdre tot het waereldkundig maaken van dit Werkje. Het behelst zes Leerredenen; zie hier daar van de Opschriften en Texten: ‘Naamans Melaatsheid, en de schadelykheid van zyn Ongeloof aan den Propheet eliza. 2 Kon. V:1-12. Naamans Geloof, en de daarop volgende geneezing, mitsgaders zyn Verbintenis aan den dienst van den waaren God. 2 Kon. V:13-19a. Het geloof in jesus christus, waar door men 't eeuwige leven verkrygt. Joh. III:14, 15. De beloften des H. Geests tot bewerking van 't Zaligmakend Geloof onder Jooden en Heidenen. Jes. XXXII:15. Het Woord Gods, als 't middel, dat de H. Geest gebruikt, om 't Geloof te werken. Hand. VIII:26-35. De vrugten des Geloofs in jesus christus, als een blyk van deszelfs opregtheid, en tot verzekering der Zaligheid. 2 Petr. I:5-7.’ Met de eigen woorden des Leeraars, in zyne Voorrede, zullen wy gevoeglykst van zyne bedoelingen, en den hoofdzaaklyken inhoud der Leerredenen, eenig denkbeeld geeven. ‘In de eerste Leerreden (dus schryft hy) ziet men, door de geschiedenis van naaman, hoe schadelyk 't is, wanneer men 't getuigenis van een Godsgezant verwerpt, om dat 't zelve met onze begrippen en verkeerde vooroordeelen niet overeenkomt, in de tweede,
| |
| |
hoe voordeelig, als men nog in tyds tot inkeer komt, en 't onderwys, van Gods wege aan ons geschied, opvolgt; in de derde, waar in 't Zaligmakend Geloof in jesus christus, waar door men behouden wordt, bestaat, en hoe eenvouwdig zulk een geloof is, met wegneeming van verscheiden bedenkingen; in de vierde, hoe God zelve den Geest des geloofs en der bekeering heeft toegezegd, en wel onder den dag des Nieuwen Verbonds, aan allerlei Volkeren, onder welke 't Euangelie der Zaligheid wordt gepredikt, om welken Geest wy God ootmoedig mogen vragen, in vertrouwen, dat Hy ons denzelven naar zyne belofte niet zal onthouden, in de vyfde, hoe men ten duursten verpligt is Gods Woord te lezen, te onderzoeken, en te hooren prediken, zonder welk God 't zaligmakend geloof en de bekeering niet werkt; en eindelyk in de zesde, hoe 't opregt geloof in jesus christus moet blyken uit deszelfs vrugten, waarom men zich behoorde te benaarstigen, om in de pligten des Christendoms overvloedig te worden; zynde dit de beste weg om 't besluit op te maken, dat men door 's Heeren Woord en Geest veranderd is in de vernieuwing des gemoeds, en dus 't opregt geloof, waar door men behouden wordt, in waarheid bezit, en den eenigen troost deelachtig wordt in leven en sterven.’
De Texten worden door den arbeidzaamen van emdre niet langwylig en letterlyk, maar zaaklyk en oordeelkundig, verklaard, met tusschenvoeging van de noodige aanmerkingen, welke over de voorgeleezene afdeelingen der Schriftuure veel lichts verspreiden. Bekend zyn de geschillen over naamans verzoek aan eliza, 2 Kon. V:18. In deze zaak vergeve de heer uwen knegt, wanneer myn heer in 't huis Rimmons gaan zal, om zich daer neder te buigen, en hy op myne hand leunen zal, en ik my in 't huis Rimmons nederbuigen zal; als ik my alzo nederbuigen zal in 't huis Rimmons, de heer vergeve doch uwen knegt in deze zaak. 's Mans verklaaring over deeze woorden, en verdediging van naamans gedrag, naa zyne bekeering, zullen wy hier, tot eene proeve, overschryven.
‘Door 't huis Rimmons moet men den asgodstempel der Syriërs te Damaskus verstaan, daar zeker beeldtenis onder den naam van Rimmon als eenen Godheid geëerd en gediend wierd. Het volk, dat in dien tempel kwam- | |
| |
boog en knielde voor dat afgodsbeeld. In dezen tempel kwam op zyn tyd ook de Koning; en om den luister van zyne Majesteit te vertoonen, had hy zyn voornaamste Krygsoverste by zich, op wiens hand hy, by 't nederknielen, leunde, dan moest ook de Krygsoverste min of meer nederbukken, zo lang als de Koning geknield lag, leunende op de hand van dezen zynen dienaar. Van dezen dienst aan den Koning was naaman eenigen tyd ontslagen geweest wegens zyne melaatsheid; doch nu gezond zynde, zou deze dienst aan den Koning wederom van hem gevorderd worden. Nu was naamans wensch, dat de heere hem tog vergeven zou, niet ten kwaade zou duiden, als hy met den Koning in den tempel komende zich nederboog, hy zou niet buigen voor den afgod, maar om dat de Koning op zyne hand leunde moest hy alzo nederbuigen.
Over deze bede van naaman zyn, van vroeger en later tyd, veelerly bedenkingen geweest. - Men vraagt, zou naaman, door met den Koning in Rimmons huis in te gaan, niet mede deel neemen in de afgodery der Syriërs? Zommige denken, dat hy geenzins van afgodery ware vry te pleiten geweest, indien hy zulks deed; doch vertalen de woorden anders, te weten in den voorleden tyd, op die wys: In deze zaak vergeve de heer aan uwen knegt, wanneer myn heer in 't huis Rimmons gegaan is, om zich daar neder te buigen, en hy op myne hand geleund heeft; en ik my in 't huis Rimmons nedergebogen heb; enz. Doch, behalven dat die Vertaling zo goed niet is, is die uitlegging niet waarschynlyk. Indien naaman zyne vorige zonden beleed, behoefde hy niet zo zeer te spreeken van die reizen, als hy den Vorst ten dienst moest staan in den tempel: maar voornaamlyk van die tyden, op welke hy zelve buiten betrekking tot zyn ambt de afgodery gepleegd had. Naaman bedoelt hier dan den toekomenden tyd, hy zou in 't vervolg geen deel hebben in de afgodery, schoon hy in den tempel ambtshalve ging, zo min als een Christen deel neemt in den Godsdienst der Turken, indien hy een of andermaal in eene Mohammedaansche Moské ging. - Men vraagt, maakte de Veldoverste evenwel geen vertooning voor andere, dat hy mede dat beeld aanbad, en zo ja, dan droeg hy zich immers geveinsd? Wy antwoorden, in den Godsdienst mag geen geveinsdheid plaats hebben, en deze wilde
| |
| |
naaman niet oefenen; want hy zeide ten aanhoore van zyn geheele heir, dat hy den jehova alleen wilde dienen, dus wist men de gevoelens van zyn hart. - Eindelyk kan men vragen, zou 't niet veel beter zyn geweest, dat hy zyn Krygsbediening had neergelegd, en zich met 'er woon naar 't Joodsche land had begeven? Wy antwoorden, was 't wel zeker, dat dit nuttiger voor 't algemeen welzyn zou geweest zyn? Kon hy, in Damaskus blyvende, door den invloed, dien hy had, aan den Koning, aan 't hof en de inwooners, niet tragten nuttig te zyn, en langzamerhand met alle voorzichtigheid tot de kennis van den eenigen waaren God poogen te brengen? Eliza woonde in 't Koningryk Israëls, welks Koning zeer afgodisch was, deze kon ook wel naar Judea zyn vertrokken, alwaar de waare Godsdienst meer plaats had; doch hy verkoos dit niet, om dat hy ter plaatze zyner wooning poogde nuttig te zyn. Wierd naaman vervolgd of verdreeven wegens zyn Godsdienst, dan was 't tyds genoeg om zich naar 't Joodsche land te vervoegen, en had, om die reden waarschynlyk, een stuk lands gevraagd, om zich daar met de zynen neer te zetten.’
Uit de Leerrede, getiteld: Over de Vrugten des Geloofs, zullen wy nog iets overneemen, ter proeve van des Predikers maniere van toepassen. Uit de woorden des Apostels Petrus, 2 Br. I:5-7, zaaklyk verklaard, leidt de Eerw. van emdre eenige gevolgen af; allen uitwyzende, hoe zeer het praktikaale Christendom hem ter harte gaa. Een dier gevolgen luidt aldus: ‘Men vind ook onder 't Christendom menschen, die voorgeven gelovigen te zyn, doch in de daad schyngelovigen: menschen, die niet zo onkundig zyn, die veel kunnen spreeken van ontdekking, geloof en bevindingen, doch alleen om by hunne medemenschen in achting te zyn, of eenige tydlyke voordeelen te genieten; waarom men doorgaans ziet, dat de meeste huichelaars of schynheiligen gevonden worden in zulke plaatsen, in welke de waare Godvruchtigen in veel achting zyn, en men zal die minder of niet vinden daar, waar de opregte Vroomen in weinig achting zyn, en men om de belydenis van jesus christus onderdrukt en vervolgd wordt.
Zulke menschen (gaat hy voort) hebben dikwyls, in 't uiterlyk voorkomen, vooral by zulken, die hen
| |
| |
niet van naby kennen, veel gelykheid met de waare Godzaligen. En wat is 'er de oorzaak van? Zulke menschen hebben doorgaans een of ander boekje gelezen over de bekeering, zy hebben in gezelschappen van Godvrugtigen 't een en ander gehoord, en spreeken dat by andere na, als of zy zelve dit by ondervinding kennen. Denkt niet Geliefden! dat ik deze aanmerking make, om dat ik vooronderstel, dat in deze Gemeente veele gevonden worden, die zich uitgeeven voor Godvrugtigen en nogthans geveinsden zyn: ik zoek veel liever de les van jesus in acht te nemen in zekere gelykenis van 't onkruid (Matth. XIII. 24-30); maar om u te waarschouwen, wanneer gy menschen ontmoet, die gy niet van naby kent, die zomtyds van andere plaatsen hier komen, niet te veel mede op hebt; boven anderen, die gy voor natuurlyke menschen houdt, begunstigd, met weldaaden overlaat, waar by de inwooners van de plaats, die in de daad gebrek hebben, schaade lyden. Ook heb ik zulks tot dat einde voor, op dat tog ieder zig wagte van geveinsdheid, en denken mooge: de Heere ziet niet aan dat voor oogen is, maar Hy ziet 't harte aan; een iegelyk, die den naam van Christus noemt, staa af van ongeregtigheid. By God is de geveinsdheid zeer gehaat, en ik kan u op grond van Gods Woord verzekeren, dat de geveinsden een zwaar oordeel ontvangen zullen, dewyl de huichelaar den Heere een grouwel is.’
Over 't geheel genomen, zullen deeze Leerredenen met nut en tot stigtinge kunnen geleezen worden. Misschien zyn ze voor de zodanigen, welke een dieper inzigt hebben dan het gros der Leezeren, een weinig oppervlakkig, en verscheiden geopperde stellingen niet zo uitgewerkt als derzelver gewigt en aangelegenheid zouden vereischen. Hier en daar zou ook de Leeraar zynen styl beter hebben kunnen beschaaven. |
|