| |
| |
| |
Ontwerp van eenige Schikkingen raakende den Openbaaren Godsdienst, en andere Stukken daartoe behoorende. Door Heere Oosterbaan, Leeraar der Doopsgezinde Gemeente te Harlingen, en Lid van de Commissie in het Jaar 1795 door de Reprasentanten des Volks van Friesland benoemd tot het ontwerpen van eene Constitutie voor die Provintie. Te Harlingen, by V. van der Plaats, 1796. In gr. 8vo. 48 bl.
In een Voorbericht ontmoeten wy de volgende opgave der aanleidinge tot het stellen en uitgeeven van dit Ontwerp. Volgens besluit der Representanten des Volks van Friesland, was de kundige en geagte oosterbaan, nevens nog zes Burgers, benoemd tot het ontwerpen van eene, op Vryheid en Gelykheid rustende, Regeeringsform voor de Provintie van Friesland; waarin tevens, volgens de Instructie, zou moeten gelet worden op de schikking nopens alle uitwendige Godsdienstoeffening met den aankleeve van dien. By de verdeeling des werks, hadt ieder Lid aangenomen, zyne gedagten byzonderlyk te laaten gaan over eenig gedeelte der Constitutie, en hetzelve, zo goed hem mogelyk zyn zoude, te bearbeiden, om, vervolgens, het dus opgestelde met elkander te overweegen, daar het noodig wierd geoordeeld te verbeteren, en in het Lichaam der Constitutie op zyne plaats te brengen. De Burger oosterbaan nam voor zyne rekening de taak, in den titel deezes Geschrifts vermeld, als beter, dan de Organisatie der Rechtspreekende Magt in het Hooge en de laagere Gerechtshoven, en diergelyke, naar de maat en soort zyner kundigheden berekend. Een zamenloop van omstandigheden, welke in het jongstafgeloopen jaar in Friesland hebben plaats gehad, en genoeg bekend zyn, deedt de bovengemelde Commissie vervallen. Derzelver Leden hadden eenige meer of min uitgewerkte Opstellen overgeleverd aan de Vergadering der Representanten; doch de Burger oosterbaan, uit hoofde der tusschenkoomende intrekkinge van hunnen Last, zyn Ontwerp niet kunnen inleveren. Het Stukje bleef, diensvolgens, zyn byzonderen eigendom, over welken hy, naar goedvinden, konde beschikken. Het gunstig oordeel van eenigen zyner Vrienden deedt hem tot de uitgave besluiten, als meenende, ‘dat het Werkje, schoon de Com- | |
| |
missie, met betrekkinge tot eene byzondere Constitutie voor de
Provintie Friesland, niet had kunnen voldoen aan het oogmerk haarer aanstellinge, misschien, van eenig nut zoude kunnen weezen in het ontwerpen van eene algemeene Constitutie voor de Vereenigde Gewesten; dat het althans dienstig ware, dat de verschillende gevoelens over dat belangryk onderwerp, met bescheidenheid, openbaar gemaakt wierden; en dat de Schryver in het algemeen met zo veel billykheid de zaak had behandeld, als men zoude kunnen verlangen.’ Gaarne hangen wy ons zegel aan dit oordeel. Want hoewel de geagte oosterbaan stilstaat op eenige byzonderheden, de Provintie Friesland in het byzonder raakende, en welke van 's Mans geoefende kunde duidelyke blyken vertoonen; wy ontmoeten 'er, evenwel, verscheiden wenken, die den Burgeren, thans met het ontwerpen eener algemeene Constitutie onledig, tot dienstige voorlichtinge kunnen dienen. Van dien aart zyn de middelen, welke de Schryver als geschikt oordeelt, om de Verdeeling der Kerkelyke Goederen, van welke de Gereformeerden meer dan twee Eeuwen in het bezit geweest zyn, met uitsluiting van alle andere Gezindheden, op de gemaklykste wyze op den voet van Billykheid en Gelykheid te brengen. Op de onderstelling, dat alle andere Gezindheden regt hebben, om van de Gereformeerden uitkeering van de dus lang aangematigde Kerkelyke bezittingen te vorderen, spreekt oosterbaan eerst over de hoeveelheid, en daarnaa over de wyze, dier uitkeeringe. Tot de hoeveelheid zou men kunnen brengen:1. Het quoteel aandeel in de Kerkelyke Goederen, by de Omwenteling in de XVI Eeuw door de Gereformeerden in bezit genomen, naar gelange der Leden der Gezindheden. 2. Een bygevoegd alterum tantum, voor geleden gemis zints ruim 200 jaaren. 3. Vergoeding van 't geen andere Gezindheden van tyd tot tyd hebben moeten betaalen, tot onderhoud van den Godsdienst der Gereformeerden, met de interessen. Ondanks de billykheid, doorziet de Schryver de
moeilykheid der uitvoeringe van deeze schikkinge. Hierom wil hy het 2de en 3de, van den kant der andere Gezindheden, aan de rust en vrede hebben opgeofferd. Maar dan wil hy op de rekening der uitkeeringe gebragt hebben, de aangeërfde of anderzins verkregen Goederen zedert de Omwenteling der XVI Eeuwe; voorts het Capitaal der Jaarwedden, die, by we- | |
| |
ge van suppletie, van 's Lands wegen gegeeven worden aan zommige Dorpen; wyders de Kloostergoederen, welke in zommige Steden dienen tot besoldiging van Predikanten; eindelyk het Capitaal van die Jaarwedden, welke uit Lands- Stads- of Dorpskassen aan zommige Predikanten betaald worden. Om nu het quoteel of de hoeveelheid der uitdeelinge te bepaalen, stelt onze geagte Schryver
het getal der Gereformeerden op |
119,000 |
dat der Roomschgezinden |
20,000 |
- - Doopsgezinden |
10,000 |
- - Lutherschen |
0,900 |
- - Remonstranten |
0,100 |
De geheele Massa der Goederen, enz. verdeelende in 150 deelen, moesten de Gereformeerden behouden 119 deelen en afstaan aan de Roomschgezinden |
20 - |
- - - Doopsgezinden |
10 - |
- - - Lutherschen |
0,9 - |
- - - Remonstranten |
0,1 (8) |
Zie hier nu de wyze, op welke, volgens oosterbaan, de uitkeering moest geschieden. 1. ‘Moest 'er een naauwkeurige staat worden opgemaakt van alle Goederen, Wedden en Inkomsten, tot nog toe door de Gereformeerden alleen bezeten en genoten. - 2. Van dit alles moest de hoofdsom berekend worden. - 3. Moesten aan de andere Gezindheden derzelver aandeelen in de gemelde evenredigheid worden toegewezen. - 4. Die toewyzing zoude kunnen geschieden, het zy door overgave van een gedeelte der Goederen, in naturâ; het zy door Obligatien, voor welker hoofdsom en intressen de Kerkelyke Goederen verbonden wierden; het zy door het verkoopen van een gedeelte dier Goederen op order van de Overheid, en het overgeeven van den opbreng aan de andere Gezindheden. - 5. Vervolgens moesten aan de Gereformeerde Kerken, welker Predikanten, by wege van suppletie; of anderzins, hunne wedde, geheel of gedeeltelyk, uit 's Lands Kasse trekken, Obligatien op de Provintie worden gegeeven van zulken Capitaal, dat de intressen de som uitmaakten, welke ieder Predikant moest genieten. Tevens behoorde men zorg te draagen, dat
| |
| |
deeze Obligatien niet konden vervreemd, of tot andere gebruiken aangewend, maar de intressen jaarlyks, of by kortere termynen, aan de Predikanten moesten uitgekeerd worden. - 6. Even zo moest, met de noodige veranderingen, gehandeld worden omtrent de Keiken, welker Predikanten uit eenige Stads- of Dorpskassen geheel of gedeeltelyk hunne wedde trekken. - 7. De zaaken eenmaal in deezen staat gebragt zynde, moest elke Gezindheid verder haare eigene Predikanten, Armen, enz. onderhouden, zonder dat de eene eenigzins met den last der andere bezwaard wierd, of ook eenig voordeel genoot boven de andere.’ In eene Aanteekening wil oosterbaan de schikking, welke omtrent de Emeriti-Predikanten en der Weduwen thans plaats heeft, op den tegenwoordigen voet laaten, tot aan derzelver dood of hertrouwen, terwyl voor 't toekoomende ieder Gezinte daar voor zoude moeten zorgen. De Schryver voorziet zwaarigheden in deeze schikkingen, en tragt ze uit den weg te ruimen. Doch ons bestek gedoogt niet, hier in verder te treeden. Wy beveelen dezelve aan de overweeging der Oordeelkundigen, welke niet zullen kunnen nalaaten, nevens ons, des Schryvers bezadigdheid te erkennen, die hem wederhoudt van alle beslissende uitspraaken, als of zyn Ontwerp boven alle tegenbedenkingen ware verheven.
Behalven het bovenstaande, deelt de Burger oosterbaan, in vier onderscheidene Afdeelingen, mede, eenige Stellingen over de Rechten van den Mensch in het Godsdienflige, en de daar uit voortvloeiende gevolgen. - Voorts eene Beschouwing van den oorspronglyken toestand der Kerkelyke Goederen in de Provintie Friesland. - Wyders de Veranderingen, welke in den oorspronglyken toestand der Kerkelyke Goederen veroorzaakt zyn door de Hervorminge, en door de Omwentelinge in het laatste gedeelte der XV Ide Eeuwe voorgevallen; dan volgt het Hoofdstuk, waar van wy den hoofdinhoud vermeld hebben; wordende in het vyfde of laatste gesproken over eenige Kerkelyke Inrichtingen, en de openbaare Godsdienstoefeninge.
Tot besluit, vereenigen wy ons volkomen met den wensch en de betuigingen, met welke onze waardige Schryver zyn Werkje eindigt, ‘dat de verwacht wordende Constitutie dit gewigtig onderwerp op eene zo billyke wyze moge bepaalen, dat daar door de Godsdienstige verdeeldheden, zo veel mogelyk, verminderd
| |
| |
worden. Die verdeeldheden (voegt oosterbaan 'er nevens) trokken toch veelal haar voedsel uit der menschen trek tot gezach en heerschappye. Waarschynlyk (zegt hy) zouden zy nooit tot die hoogte gestegen zyn, waarop men ze tot ergernis der Christenwaereld zo lang gezien heeft, indien de Belyders van den Godsdienst van jesus behoorelyk gedachtig waren geweest aan de vermaaninge van hunnen Godlyken Voorganger: Een is uw Meester, naamelyk, christus; maar gy allen, gy zyt Broeders.’ |
|