Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1796
(1796)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerhandeling over den Wandel des Gelooss. Door William Romaine, M.A. Predikant te Londen. Uit het Engelsch vertaald. Tweede Deel. Te Amsterdam, by J. Allart. In gr. 8vo. 321 bl.De Eerw. romaine vervolgt en voltooit hier zyne opgevatte taakGa naar voetnoot(*), om, in de onderscheidene byzonderheden, in welke den Christen leed en onheil wedervaart, te ontvouwen den heilzaamen invloed des geloofs in jezus, ter overwinninge van allen tegenstand, welken hy ontmoet op het pad der Godzaligheid, om zyn gemoed in eene kalme rust en vreedzaame onderwerping te bewaaren, en alzo het genadeloon zyns strydens en worstelens, de kroon der overwinninge, weg te draagen. Zie hier den inhoud der negen Hoofdstukken, in welke dit Deel gesmaldeeld is. ‘De geloovige gaat op zynen weg voord, zich in God verblydende. - De geloovige wandelt ootmoediglyk met God, draagende zyn kruis. - De geloovige, door uitwendig kruis geoefend, draagt het met geduld, en vindt het een uit- | |
[pagina 275]
| |
neemend hulpmiddel op zynen weg naar den hemel. - De geloovige, door inwendig kruis geoefend, leert meer ootmoediglyk te wandelen met God. - De geloovige strydt den goeden stryd des geloofs, en gaat voord, overwinnende, en op dat hy overwinne. - De geloovige stapt voord, strydende den goeden stryd des geloofs, en behaalt dagelyks de overwinning op de wereld. - De geloovige treedt voord, wederstaande en overwinnende de laagen en aanvallen des verzoekers. - De geloovige, door Gods kracht bewaard, volhardt in zynen heiligen wandel en zegeryken stryd. - De geloovige voleindigt zynen loop, en gaat in in de ruste.’ Deeze opgave zy genoeg om de bedoeling deezes Werks te leeren kennen: want voor een doorlooperd berigt of uittrekzel is hetzelve niet wel vatbaar. Om iets ter proeve van romaine's denkwyze en leidinge te melden, bepaalen wy ons tot het laatste Hoofdstuk. Aldaar beschouwt hy den Geloovige, als uit deeze Waereld zullende overgaan in de eeuwige ruste. Tot menschen van onderscheiden aart, nederliggende op het sterfbedde, rigt hy aldus zyne rede: ‘Misschien zyt gy gerust en welgemoed, om dat uw uitwendig gedrag onberispelyk is. Dan wacht u, van op uzelven te vertrouwen, op dat uw deel niet zy met hen, die in openbaare godloosheid leeven. Indien gy uwe gesteldheid, of het geen gy meent te bezitten, ten grond van uwe hoope en verwachting legt, indien gy vertrouwt op uwe pligtsbetrachtingen of deugdzaamheid, of dezelven met de Gerechtigheid van Christus wilt saamen paaren, en in zulk een vertrouwen den dood te gemoete gaat - hoe vreeslyk zult gy u dan bedroogen vinden! Dan is uw eeuwig verderf onvermydelyk. Zulk eene valsche hoop wordt aldus beschreeven: Zict, gy alle die een vuur aansteekt, die u met spranken omgordt; wandelt in de vlamme van uw vuur, en in de spranken die gy ontstooken hebt. Maar wat zal de uitkoomst weezen? Dus spreekt de Heer: Dat geschiedt u van myne hand, in smerte zult gy lieden liggen; en te saamen met hem, zal de openbaare vyand van God en Christus liggen. - Een loochenaar der Openbaaring wordt op het Ziekbedde neêrgelegd - eene sleepende kwaal verteert allengs zyn leven - de Geneesheer wanhoopt aan zyn herstel - zyne krankheid | |
[pagina 276]
| |
is doodlyk - en hy zelf is daar van bewust. Dan, helaas! hy is ten eenemaal onbereid voor den dood en het oordeel. Hy heeft eenige Godvruchtige Vrienden, die hem vrymoedig onderhouden over zynen eeuwigen staat; doch hy wil niets hooren van zyne schuld voor God, noch van de noodwendigheid eenes Verlossers. Men ontbiedt eenen Leeraar by hem; en dees spreekt hem van de zonde, als eene overtreeding van Gods heilige Wet - van Gods Rechtvaardigheid, welke niet nalaaten kan, den overtreederen loon naar werken te geeven - en van de onmoogelykheid voor hem, om voor Gods Rechterstoel te kunnen bestaan, ten zy aan alle de eischen, welken de Wet en Gods Rechtvaardigheid op hem hebben, voldaan worde. Hy beproeft, om den stervenden te overtuigen van de Godheid van Jesus, en van het Godlyk werk, door Jesus volbragt - doch te vergeefsch; hy veracht den raad des Leeraars, en antwoordt, met een verhard en onboetvaardig gemoed: “Het gaa met my in de eeuwigheid zoo als het wil; ik wil niets te doen hebben met uwen Jesus.” - Zoo sterft hy. - Wy behoeven hem niet te volgen tot den Godlyken Rechterstoel, om te weeten wat van zyne ziel geworden is. Gods onfaalbaar woord leert ons, wat het deel der ongeloovigen zal weezen. Hunne rampzaligheid is zoo zeker, als Gods waarheid. - O Leezer, onderzoek uzelven; want die niet gelooft, is alreede vetoordeeld, dewyl hy niet geloofd heeft in den naam van Gods eeniggebooren Zoon. Welligt zyt gy een Christen in naam. Maar wat dunkt u van Christus? De groote dwaalleer in deeze dagen raakt den Persoon des Middelaars; en indien gy tot dezelve vervallen zyt, kunt gy geen' grond hebben om by uw sterven de zaligheid te verwachten. Is Christus Jehovah? O! laat dit gewigtig stuk niet onbeslischt. De waarheid van zyn woord, en de eer van zyn volbragte werk, hangen geheel van dat ééne punt af, en zoo ook uwe waare gemoedsrust en gegronde hoope. Want indien gy niet gelooft dat Hy de waare zelfwezige God is met den Vader en den Geest, zult gy in uwe zonden sterven. Zyn lyden kan niet gelden ter voldoening voor uwe zonden, noch zyne gehoorzaamheid tot uwe rechtvaardigheid, indien Hy niet Jehovah is. Zonder geloof in Hem, als den God- | |
[pagina 277]
| |
lyken Verlosser, zal de dood u onder schuld vinden, en het oordeel zal u verwyzen tot de vyanden van God en Christus.’ Dus stoutmoedig het toekomstig lot der natuurgenooten te doen afhangen van een Leerstelzel, waar omtrent Mannen van uitgebreide kennisse en onlochenbaare hoogagtinge voor den Christlyken Godsdienst op verre na niet eens zyn! - inderdaad: wanneer zal eens de waereld van dat onbedagtzaam vonnisvellen te rug keeren, en het stellig alleruitdruklykst gebod, van niet te oordeelen, liefderyk leeren betragten? |
|