| |
| |
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.
Nagelaten Leerredenen van G.J. Zollikofer, Predikant der Evangelisch-Hervormde Gemeente te Leipzig. In het Nederduitsch vertaald. Negende Stuk. Te Amsterdam, by de Erven P. Meyer en G. Warnars, 1795. In gr. 8vo. 300 bl.
Al zints onze vroegste aankondiging van zollikofer's Leerredenen, noemden en roemden wy dezelve, als eene waardige bydrage tot den opgehoopten schat van gedrukte Leerredenen, en wel byzonder tot de zodanigen onder dien opgestapelden hoop, welke onder de fraaie en voortreffelyke Opstellen moeten gerangschikt worden. Naa het doorleezen van dit Negende Stuk, vinden wy geene reden, om het dikmaals gevelde oordeel te herroepen, maar veel meer ons geregtigd, om het, even als de voorgaande, als een stigtelyk Leesboek ten gebruike van Godsdienstige huisgezinnen aan te pryzen. Twaalf Leerredenen zyn bevat in deezen bondel. Om onze Leezers over het nuttige en leerzaame, welk zy hier kunnen aantreffen, te doen oordeelen, willen wy ons de moeite des overschryvens van de Opschriften wel getroosten. Zie hier dezelve: Oorzaaken van het Gebrek aan gezellig genoegen. Oorzaaken van het Gebrek aan Huisselyk genoegen en Huisselyk geluk. Regelen der Voorzigtigheid by de beoordeeling van het geluk van andere menschen. Verbetering der begrippen noopens de Gelukzaligheid van het toekomende leven (in twee Leerredenen.) De beste Voorbereiding tot de Gelukzaligheid des toekomenden levens. De Voortreflykheid onzer kennis in het toekomende leven. De meerdere Voortreflykheid onzer Deugd in het toekomende leven. De Leer van het Euangelie noopens de Gelukzaligheid. Ons Geluk hangt niet zo zeer van de uiterlyke omstandigheden af, als wel van onze Gemoedsgesteltenis. De natuurlyke Gelykheid der Menschen. De Verscheidenheid der Standen en der uiterlyke omstandigheden onder de Menschen.
| |
| |
Om, naar gewoonte, iets ter proeve voor te draagen, bepaalt zich terstond onze keuze tot des Schryvers bedenkingen over de oorzaaken van het Gebrek aan huisselyk genoegen en huisselyk Geluk; een onderwerp, zollikofer's penne waardig, en welks behandeling, indien hy de waare oorzaaken hebbe aangeweezen, hem den dank van veelen zal doen wegdraagen. Hy vangt aan met eene lofspraak op het genoegen van het huislyk leeven, als verkrygbaar voor alle menschen, zuiver in zynen aart, en over alle geluksbedeelingen zynen invloed verspreidende. Intusschen is dit genoegen verre van algemeen. De oorzaaken en gronden daarvan op te spooren, en na middelen om te zien, hoe dezelve uit den weg te ruimen, is de taak, door onzen Prediker op zich genomen. Hy bepaalt die oorzaaken tot de volgende. De eerste is Gebrek aan wederzydsche achting en liefde. ‘Zal ik wel het gezelschap en de verkeering van den geenen zoeken, - van wien ik laage gedachten voede, wien ik geene goede hoedanigheden, geene braave gevoelens, geene verdiensten jegens my en anderen toeschryf, van wien ik geloof, dat hy my niets leeren, my in niets behulpzaam zyn en helpen, niets tot myn geluk toebrengen kan? En hoe dikwyls is dit niet het geval tusschen echtgenooten, tusschen bloedverwanten en huisgenooten! - Hoe dikwyls vestigt men zyn huisselyk geluk op verwachtingen, die met de natuur der dingen en van den mensch strydig zyn! Men verwacht van menschen eene meer dan menschelyke volmaaktheid, - genoegens zonder eenigen last, vermaak zonder eenig inmengsel van kommer en zorgen. Blyft deeze verwachting, zo als 't niet anders zyn kan, onvervuld, dan houdt men zich voor misleid, voor bedrogen; ziet al het schoone en goede, 't welk de oorzaak der misleide verwachting indedaad bezit, over het hoofd; schat het niet naar haare innerlyke waarde, maar naar de buitenspoorige, willekeurige afbeelding, die men 'er zich eenmaal van maakte. - Hoe zou daar wederzydsche
achting en liefde plaats vinden, en hoe zonder dezelve huisselyk geluk genoten kunnen worden! Byna even zulke schadelyke gevolgen sleept niet zelden de onvoorzigtigheid na zich. Men verbeeldt zich door het huisselyk leven, door het echtverbond, van alle regelen van welvoeglykheid of van betaamelykheid ontslaagen te zyn. Men houdt derhalven
| |
| |
volstrektelyk op over zichzelven te waaken en zichzelven geregeld te bestieren, geeft zich zonder eenige weêrhouding aan zyne natuurelyke of aangenomene zwakheden en gebreken over, vertoont zich dikwyls in het ongunstigste en ergerlykste licht, misbruikt de rechten der vertrouwelykheid en der openhartigheid tot belediging toe, ja maakt zichzelven diets, dat 'er onder persoonen, die zo naauw met malkander verbonden zyn, geene wederzydsche verschooning en toegeevendheid behoeft plaats te hebben.’ Den schadelyken invloed van dit alles ontvouwd, en het tegengestelde daar van hebbende aangepreezen, noemt zollikofer, als eene andere oorzaak van gebrek aan huislyk genoegen, gebrek aan wederzydsche deelneeming. Naa eenige schadelyke uitwerkzels daar van genoemd te hebben, ‘hoe veel ligter (vraagt hy) valt niet eene kwelling te draagen, die men aan den vriend van zyn hart mededeelt! Hoe veel aangenaamer is niet elk bly vooruitzigt, waarin men zich gemeenschappelyk met den geenen verheugt, die 'er het grootste deel aan neemt! Hoe veel zoeter smaakt niet elk genoegen, 't welk men gemeenschappelyk met hem geniet!’ Als eene derde oorzaak volgt nu, gebrek aan smaak in onschuldige en eenvoudige vermaaken. ‘Genoegen en verstrooijing, (leezen wy, onder andere,) bedwelming, zelfvergeeting, zyn by al te veele menschen woorden van eenerlei betekenis. Zy zoeken het eerste slechts daar, waar zy het laatste hoopen aan te treffen. Het huisselyk leven heeft derhalven weinig bekoorelyks voor hun. Alles, wat zy daar zien en hooren, komt hunne verwaande zintuigen en hunnen bedorvenen smaak te eenzelvig, te verveelend, te weinig aantreklyk voor. Zy willen niet in zich en voor zich, maar geheellyk in anderen en voor anderen bestaan en denken en leeven. - Hoe talryk, hoe zuiver, hoe bevredigend zyn niet de eenvoudige, onschuldige geneugten des huisselyken levens! Ieder juiste oordeelvelling,
ieder leerryk gezegde, ieder edel gevoelen, iedere deugdzaame gewaarwording, die men daar uitdrukt, iedere billyke en loflyke daad, waarover men daar met malkanderen spreekt, ieder bewys van hoogachting en van goedkeuring, iedere aanmoediging tot het goede, iedere geruststelling in lyden, die men daar ontvangt, ieder vriendelyk, vertrouwlyk gesprek, 't welk men daar voert, iedere
| |
| |
wederzydsche uitstorting en mededeeling van het hart: hoe aangenaam moet dit alles voor den onbedorven smaak zyn! En dan, - de gemeenschappelyke vorming van gevoelige jeugdige zielen tot wysheid en deugd, tot nuttige burgers en redelyke Christenen; de zorgvuldigheid om geene andere dan goede zaaden in hunne harten te strooijen; het opmerken van elk uitbottend spruitje van hun verstand en van hunne goede gezindheden; het waarneemen van elke kleiner of grooter vordering, die zy op de hun voorgeschreevene baan maaken; het vooruitzigt op hunne toekomende gebruikbaarheid en algemeene nuttigheid: welke bronnen van het edelste huisselyke genoegen moet dit niet voor den geenen openen, die hetzelve op den rechten prys weet te stellen!’ - By de voorgaande paart zich, als eene vierde oorzaak, gebrek aan hulpbronnen, of aan middelen om zich met malkanderen te vermaaken. - ‘Al wie een ledig hoofd en een koud hart in 't huisselyke leven medebrengt; al wie daar volstrekt over geene andere dan de gewoonste zaaken weet te spreeken, en enkel door sterke zinnelyke indruksels bewogen of geschokt kan worden; heeft zich zekerlyk niet veel genoegen, niet veel geluk, van de genietingen diens levens te belooven. - Enkel zinnelyke vermaaken zyn welhaast uitgeput, even gelyk de kleine gebeurtenissen en ontmoetingen van den dag. Maar, indien zo naauw verbondene persoonen met een denkend verstand en een welgesteld hart in den kring der huisselyke verkeering verschynen; indien zy eenen vasten smaak bezitten in alles, wat waar en schoon en goed is; indien zy lust en bekwaamheid hebben, om te leeren en om geleerd te worden; indien hun het gemeenschappelyke leezen van een goed leerryk boek het missen van een schitterend gezelschap vergoedt; indien zy aan alles, wat de menschheid en haar lot betreft, een oprecht deel neemen; indien zy met vereenigde krachten naar verhevener wysheid en deugd, naar grooter zedelyke volmaaktheid,
streeven; indien zy, eindelyk, den godsdienst als hun grootst belang aanmerken, en het genoegen der verlichte Godsvrucht en der redelyke Godsdienstige overdenkingen gemeenschappelyk genieten: zal of kan het hun dan wel ooit aan ryke, onuitputbaare bronnen van genoegen en geluk ontbreeken?’ - Als eene
| |
| |
verdere oorzaak van gebrek aan huisselyk genoegen en geluk meldt, eindelyk, zollikofer gebrek aan de noodige rust en stilte des gemoeds. ‘Al wie (schryft hy) van de eene of de andere ongeregelde drift, 't zy baatzucht, of nyd en jaloersheid, geslingerd wordt, al wie zyn werk en bezigheden met angstvallige zorgen vervult, en van deeze zorgen overal vergezeld en vervolgd wordt; al wie niet naar grondbeginsels, maar naar het geval, naar grilligheid en luimen, denkt en handelt, steeds met zichzelven in twist leeft, nooit recht weet, wat hy wil of niet wil, en schier altoos met zichzelven en de gantsche waereld overhoop ligt; is volstrekt niet vatbaar voor huisselyk genoegen en huisselyk geluk.’
Om nu van andere niet te spreeken, eener herhaalde leezinge waardig is de Leerrede, handelende over de Verscheidenheid der Standen, en der uitwendige omstandigheden der menschen; als zynde de bedenkingen, hier voorgedraagen, by uitneemendheid geschikt om zommigen, welke aan dit verschynzel, als een steen der ergernisse, zich stooten, met den tegenwoordigen staat der menschelyke zaaken te bevredigen. Zie hier 's Mans hoofdbewyzen, en eenige trekken ten bewyze: De Verscheidenheid der standen, van magt, van aanzien, van rykdom, en wat van dien aart meer zy, heeft haaren grond in de menschelyke natuur. ‘De een, zegt zollikofer, zal het hem aanbedeelde land met de grootste zorgvuldigheid bebouwen, hy zal door zyne schranderheid en vlytigheid zo veele schatten uit de aarde trekken, als zy slechts in staat is hem op te leveren, hy zal derhalven in weinige jaaren zyn inkomen verdubbelen, en zich overvloed verschaffen. Een ander daar en tegen zal door traagheid verhinderd worden, om zyn verstand en zyne vermogens behoorlyk in te spannen, hy zal de gunstige gelegenheden ter bewaaring of ter vermeerdering van zyn vermogen, die zich by hem aanbieden, of over het hoofd zien, of niet gebruiken, hy zal groote misslagen in het aanwenden en bestieren zyner goederen begaan, en in korten tyd zal 't hem zelfs aan het noodwendige ontbreeken.’ - Zonder deeze verscheidenheid der standen en levenswyzen, zouden wy zeer veele gerieflykheden, die wy thans genieten, volstrektelyk moeten ontbeeren; zie daar eene tweede bedenking, en vervolgens nog eene andere, volgens welke, uit kragt deezer van God gemaakte inrichting, de men- | |
| |
schen de beste gelegenheid hebben, om alle hunne verschillende
bekwaamheden, vermogens en gaaven, aan te wenden, en tot den hoogsten trap van volmaaktheid te brengen. - Uit hoofde van deeze Goddelyke inrichting genieten de menschen alle soorten van genoegen en aangenaamheden, waarvoor zy vatbaar zyn; en, deeze verscheidenheid is een voortreflyk middel, om ons in de deugd te oefenen, en ons daar door voor de volmaaktheid en gelukzaligheid des anderen levens geschikt te maaken; - deeze zyn de overige bedenkingen, met welke de waardige Redenaar zyne stelling aandringt; leidende voorts uit dezelve de gevolgen af, door welke hy zyne Toehoorders tot vergenoegdheid, tot het waardig bekleeden van hunne byzondere standen, en tot het onbezweeken yveren na eenen verhevener stand in de toekoomende waereld, nadruklyk tragt aan te spooren. Ons bestek verbiedt het overneemen van verscheiden zeer fraaie aanmerkingen, welke wy hier aantreffen. |
|