Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1796
(1796)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijAardrykskundige Beschryving en Geschiedenis van Amerika. De Vereenigde Staaten van Noord-Amerika, byzonder Massachusetts, door C.D. Ebeling, Hoogleeraar in de Geschiedkunde en Grieksche Taal aan het Gymnasium te Hamburg. Vermeerderd en verbeterd met aanmerkelyke Byvoegzels, door den Autheur medegedeeld. Uit het Hoogduitsch vertaald, door Y. van Hamelsveld. Eerste Deels Tweede Stuk. Te Haarlem, by F. Bohn, 1795. In gr. 8vo. 141 bl.Onnoodig agten wy het, de twee- of drievoudige Tytels, om dit Werk, naar der Kooperen zin, te doen dienen ten Vervolge of als op zichzelven staande, te herhaalen; dit hebben wy gedaan by de Aankundiging des Eersten Stuks van het Eerste Deel, welks Tweede thans voor ons ligt. Toen ook hebben wy des Schryvers algemeen oogmerk, en de wyze, door hem gevolgd, om 't zelve te bereiken, ontvouwd; als mede wat Schryver en Vertaaler gedaan hebben, om deezer Nederduitsche Uitgave eene meerdere volkomenheid dan de oorspronglyke by te zetten. Herinnering en overwyzing zyn hier voldoendeGa naar voetnoot(*). - Daar ook kan de Leezer aangeduid vinden, onder welke Hoofdafdeelingen de Hoogleeraar elken Staat beschryft. Hoofdafdeelingen die alles bevatten wat ter Land- en Plaatsbeschryving noodig is, en ook door hem gevolgd in den thans beschreeven Staat Massachusetts. Over zeer veele Artykelen zouden wy, ten voorbeelde, onze Leezers kunnen bezig houden. In verzoeking kwamen wy om van de Stokvisch- en Walvischvangst, zo aanmerkelyke bronnen van 't bestaan der Ingezetenen, en | |
[pagina 262]
| |
door de Engelsche onderdrukking zo herhaalde keeren belaagd e aan 't kwynen gebragt, doch weder opgebeurd, te spreeken; dan de breedspraakigheid, uit naauwkeurigheid der opgave veroorzaakt, wederhieldt ons. Menschenkennis, een der uitlokkendste gedeelten der Land- en Volksbeschryving, doet ons, voor tegenwoordig, overneemen de opgave van het Character der Inwoonderen, waarin zich genoeg zonderlings voordoet, om de aandagt der Leezeren, op eene aangenaame wyze, te onderhouden. ‘In het Character der Inwoonderen,’ schryft de Hoogleeraar ebeling, ‘zyn nog immer veele overblyfzels van het oude Puriteinismus uitsteekend; doch de invloed der Hoofdstad, de uitheemsche Koophandel, en de laatste Oorlog, heeft daar in niet weinig veranderd en weezenlyk verbeterd. Daar heerscht nog wel een uiterlyke Godsdienstige gestrengheid, maar de voormaalige geest van vervolging is byna geheel bedaard. De gebruiken van den Godsdienst, en de daaglyksche huislyke aandacht, worden stipt waargenomen; maar men brengt geene toveressen meer ter dood. Bovenal geldt nog de stille en bykans treurige viering van den Zondag, die ook door Wetten van ouds af ingevoerd is, welke, nog in laater tyden, alle reizen, alle wandelen op het veld, op weiden, in vruchttuinen, op straat, enz. op Zondag verbiedenGa naar voetnoot(*). Ondertusschen houdt men zich in Boston in alle deelen hier zoo strikt niet aanGa naar voetnoot(†). Die yverige verkleefdheid aan herbrachte Godsdienstgebruiken heeft nog wel veel gebrek aan kundigheden ten grond, en verwekt by veelen huichlary; maar, over het geheel, werkt zy meer ten goede, en ontaart zelden in Dweepery. Ernst en deftigheid, maatigheid in driften, en een ingetoogen leeven, zyn nog steeds hoofdtrekken in hun Character. In Boston is men intusschen reeds veel vryer en ongedwongener in de verkeering. Men begint de Muzyk te beminnen; de uitspanningen zyn leevendiger, en de Luxe meer in 't oog loopende; inzonderheid houdt men veel van prachtige Rytuigen. Maar tot kleederpracht heeft men zich nog niet verlaagd. Men heeft onlangs Schouwspelen (hoewel niet zonder sterke tegenkanting | |
[pagina 263]
| |
der bigotte aankleevers van het oude) ingevoerd; men kent Bals, groote Gezelschappen en Clubs, maar men zoekt in Brasseryen nog geene eere of vermaak. Het verwyt van ongastvryheid komt af van de Engelschen uit den voorigen Oorlog, en is ongegrond, ten minsten in de meeste Steden. Even min kan men den Inwooneren hunne vraagzieke Nieuwsgierigheid, die hun eigen is, ten kwaade duiden. Maar Proceszucht is een oud heerschend gebrek, het welk veele Advocaaten weeten te onderhouden, zo als ook de gebrekige Engelsche Wetten ze begunstigen; doch men heest ze verminderd door de hoogte der Proceskosten. De geest van Vryheid en Gelykheid was aan deeze Kolonie van ouds eigen, en heeft ze dikwyls in beweeging gebragt. De geschiedenis bewyst, dat hy niet weinig heeft toegebragt tot het gelukkig voltooijen der Omwenteling. De daar door over 't geheel verspreidde gelukkige middelstand, de algemeene gegoedheid, die, alleen in de Hoofdsteden, weelde (en derzelver gevolg eene meer aanmerkelyke ongelykheid haarer Inwoonderen) veroorzaakt; de wyze Staats-inrichting, welke aan de openbaare Beampten geenen grooten voorrang, en slechts middelmaatige inkomsten veroorloft, maar geen van beiden voor het leeven verleent, behouden die weldaadige gelykheid, en bewaaren deeze Republikeinen, zo wel voor den aanzienlyken hoogmoed der ryken en grooten, als voor het laag kruipen der armen en geringen. Sommigen der eerste Posten in de Regeering maaken egter eene uitzondering, met betrekking tot de inkomsten, en worden daarom gezocht. De Leevenswyze heeft haare oude eenvoudigheid alleen in weinige groote Steden verlooren; maar in de overige, en doorgaans ten platten lande, is zy nog onvervalscht. De Zeden zyn goed, en geene ondeugden heerschende. Zelfs zou de neiging tot geestryke dranken derzelver uitbarsting niet bevorderen. Vandaar zo weinig doodstraffen, en dat verscheide jaaren achtereen geene vonnissen over moordenaaren, zeldzaam over dieven, van de omreizende Rechters zyn uitgesprooken. - Twee onder de Landlieden niet ongewoone gebruiken zyn spreekende bewyzen van de onschuld der Zeden. Men noemt het koppelen (bunding) en het bezoeken (tarrying). Volgens het eerste mag de huwbaare Dochter des huis, zonder voor haare deugd en eere te vreezen, | |
[pagina 264]
| |
haar nachtverblyf met den reizenden vreemdling deelen. In de streeken langs de kust, heeft de menigvuldiger verkeering met de vreemdelingen deeze gewoonte verpest. Het laatste heeft iet gemeens met het vensteren der jonge Landlieden in sommige Kantons van Zwitzerland. Wanneer een Jongman een Meisje bemint, en haar wenscht te trouwen, dan doet hy om haar aanzoek by haare Ouders, (zonder wier toestemming hier geen huwelyk geoorlofd is,) en als deeze bewilligen, vergunnen zy hem eenen nacht alleen by haare Dochter te blyven, om te zien of zy het over de verbintenis eens kunnen worden. Deezen gaan ten laatsten, evenwel zonder zich geheel te ontkleeden, met elkander na bed. Als de beide partyen het eens worden, dan wordt het Huwelyk spoedig voltrokken: zo niet, dan zien zy elkander niet ligt weder. Het geval is zeldzaam dat uit deeze byeenkomst eene noodzaaklykheid van trouwen ontstaatGa naar voetnoot(*). Even min gevaarlyk zyn de Sledevaarten der jeugd by nacht, van beiderlei kunne, en hunne byeenkomsten op bals op afgelegene plaatzen. De Vrouwen hebben, over 't geheel, den roem van Zedigheid, en yver in het betrachten der Huislyke Plichten. Eene goede Huisvrouw, eene getrouwe Moeder, heeft algemeene hoogachting, in de Steden zo wel als ten platten Lande. De meeste huisgezinnen zyn ryk van kinderen: want de Vruchtbaarheid der Vrouwen is groot. - De Opvoeding vormt de Kinderen vroeg tot Godsvrucht, en tot een werkzaam kostwinnend leeven. Daarom houden zich ook de Vrouwen en Kinderen der Landlieden bezig, behalven hun arbeid in den Landbouw, met huislyke gemeene handwerken in wolle en linnen tot eigen gebruik, min egter met spinnen en anderen hulp-arbeid voor de Manufactuuren in de Steden. Over 't geheel bezielt de geest van arbeidzaamheid byzonder de Landbewoonders van deezen Staat: dit bewyst zelfs hun drift tot verhuizingen, om wildernissen te gaan bebouwen. De slechte gesteldheid van den grond, en de moeilykheden van het Klimaat, onderhouden denzelven desgelyks, gelyk ook de gesteldheid der Boeren-hofsteden. Deeze zyn, uit hoofde van de ingevoerde gelyke | |
[pagina 265]
| |
verdeeling onder alle de Kinderen, gewoonlyk maar klein; doch de Boeren bezitten ze doorgaans als Vryhouders: want wie 's jaarlyks 40 Schellingen inkomen met zyn eigen landgoed 'er in heeft, wordt als een Vryhouder aangemerkt, en heeft, wanneer hy zoo veel als twee derden van zyn hoofdgeld in eenige andere belasting betaalt, stem in de verkiezingen van zyn VlekGa naar voetnoot(*). Dit geeft ook aan den min ryken Landman onafhangelykheid, en eenen invloed in de Regeering, die hem, hoe weinig verlichting hy ook in andere dingen heeft, hoe zeer hy anders aan vooroordeelen verkleefd is, in zaaken van het Gemeenebest, kunde en deelneeming inboezemt, welke nog door het gestadig leezen der volkomen vry geschreevene Nieuwspapieren onderhouden wordt. Daardoor hebben de meesten zich eene hebbelykheid verworven, om over deeze onderwerpen met een groote welspreekenheid openlyk te spreeken, welke de Huisvaders reeds by hunne daaglyksche huisaandacht oefenenGa naar voetnoot(†).’ De veelvuldige schikkingen, in deezen Staat, voor eigenlyk gesprookene Geleerdheid en Weetenschappen, vermeld hebbende, voegt de Schryver 'er nevens: ‘Algemeen nuttige kundigheden, en eene weldaadige verlichting, zelfs van het Landvolk, worden insgelyks door Leesbibliotheken en Nieuwspapieren zeer bevorderd. De eersten worden in veele Vlekken door talryke intekeningen bezorgd, en dus leest de Boer zelve de beroemdste Zedekundige, Godgeleerde, Geschied- en Staatkundige Werken, en de beste Engelsche Dichters. De Nieuwspapieren zyn niet min een gewigtig middel ter verlichting: zoo veel te meer, dewyl zy met eene volkomene vryheid der Drukpers geschreven worden; naardien alles wat Censuur heet hier een gruwel zou zyn. Door dezelven verneemt het Volk de verhandelingen van het Kongres zoo wel als van zyne eigene Wetgeeving, die daarin dikwyls met eene strenge toetzing beoordeeld worden; het leest de nieuwe Wetten, Staatsrekeningen, Staatkundige, Zedekundige en vermaaklyke Opstellen, benevens | |
[pagina 266]
| |
het nieuws van alle Landen; doch onder het welk het Europisch nieuws, om dat het meest uit Engelsche Dagbladen afgeschreven wordt, dikwyls zeer mismaakt is.’ In eene Aantekening geeft de Schryver voorbeelden op van de groote vryheid, hier in, zonder het verwekken van Staatsonheilen, gebruikt. Ebeling merkt wyders op, van de Handwerken en Fabryken spreekende: ‘Geen der Britsche Kolonien in Amerika toonde eene zoo vroege en levendige neiging tot het voortzetten der Manufactuuren als Massachusetts, het welk ook tegenwoordig, naast Pensylvanie, onder alle de Vereenigde Staaten, de meeste en aanmerkelykste Manufactuuren bezit. Zedert den eersten aanleg deezer Volkplanting, zagen hier de Ingezetenen zich uit nood, en door gebrek aan eigen landsproducten, waar tegen zy Engelsche Manufactuurwaaren zouden hebben kunnen inruilen, gedwongen, veele van de gemeene werktuigen en grove kleederen zelve te vervaardigen. - In laater tyden vermeerderde de Revolutie-Oorlog hunnen yver in deeze huislyke Manufactuuren ongemeen, zoo dat zy zedert onverwagts groote voortgangen daar in gemaakt hebben. Reeds vóór den Oorlog was 'er niet ligt een huisgezin, behalven in de Zeehavens, het welk niet zyn gemeen wollen en linnen met eigen handen vervaardigde, zonder den arbeid van den Landbouw te verzuimen. Vrouwen en Kinderen hielpen daar aan op 't vlytigst, zy bereidden het Vlas, kamden de Wol, sponnen, en byna elke welgezeten Boer hadt zyn Weefgetouw. Twee derden der Visschers waren met duurzaam en sterk, alhoewel niet fraai gemaakt, inlandsch laken gekleed. Men voerde zelfs reeds katoen in uit de West-Indien, om die tot kleederen te bewerken. Thans wordt deeze zydelingsche bezigheid van den Landman nog levendiger voortgezet, en te water en te land reeds het een en ander van de voortbrengzelen deezer huislyke Manufactuuren in Linnen en Wolle uitgevoerd.’ Tot deeze bepaalt zich die Werkzaamheid niet, gelyk de Schryver in 't breede toont. Ten slot aanmerkende: ‘In Boston hebben de Handwerkers en Manufacturiers een byzonder Genootschap van Afgevaardigden uit hun midden gesticht, welke de toeneeming van deeze hanteeringen ten oogmerk heeft. Zonder twyfel zal de Regeering 'er voor zorgen, dat zy den boozen Geest van Gilden, die men hier gelukkig nog niet kent, daar buiten houdt.’ | |
[pagina 267]
| |
Van den Koophandel, in deezen Staat gedreeven, vinden wy, ten slotte, een voor alle Handelaaren leezenswaardig verslag. |
|