Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1796
(1796)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijRomeinsche Geschiedenissen, door M. Stuart. Met Kaarten en Plaaten. Vde Deel. Behelzende de Geschiedenis van het Gemeenebest van het tweede Vredeverbond met de Samniten tot aan het einde van den eersten Carthaagschen Oorlog. Te Amsterdam, by J. Allart, 1794. In gr. 8vo. 560 bl.Twee Hoofdstukken, tot het Derde Boek deezer Romeinsche Geschiedenisse behoorende, het eerste loopende van het Tweede Verbond met de Samniten tot aan den Oorlog met pyrrhus - het tweede den Oorlog beschryvende tegen de Tarentyners en den Koning pyrrhus gevoerd, maaken het eerste gedeelte van het thans voor ons liggend Deel deezes schoonen Werks uit. Te zeer gevoelt de Schryver het eenzelvige, en daar door verveelende, der staag elkander onafgebrookene op- | |
[pagina 151]
| |
volging van Oorlogen, om, by het hervatten van den Samnitischen Kryg, niet te betuigen: ‘Min vermoeid van eindeloos stryden, dan de pen der Geschiedenis van de eenzelvige beschryving van ontelbaare Gevechten, rukten de Samniten weder nieuwe Legerbenden byeen: terwyl wy het geduld onzer Leezeren, zonder de belofte eener hoogstmogelyke kortheid, niet op nieuw ter proeve mogen brengen.’ En ondanks hy deezer belofte indagtig is, zal de Leezer niet zelden wenschen die Oorlogen-beschryving doorgeworsteld te zyn. Dan verscheidenheid en vergrooting van tooneelen doen eenige gunstige uitwerking; waarom de Burger stuart het vyfde Hoofdstuk, te recht, in deezer voege aanvangt: ‘Zagen wy tot nog toe Rome door inwendige verdeeldheden verscheurd, en nog rondom door vyandige nabuuren omringd, met langzaame en moeilyke, maar tevens onbezweeken, schreden rechtstreeks naar die hoogte klimmen, van waar zy haar gezag eenmaal schier door 't gansche menschdom zou doen eerbiedigen; welke stoute stappen mogen wy nu niet van haar verwagten, daar de groote bron van haare inwendige verdeeldheden is opgedroogd, en haar aanzien reeds wyd en zyd door Italie erkend wordt? Na de invoering van een gelyk regt der burgers tot alle gewyde en ongewyde bedieningen, hebben haare onderscheidene rangen, in de plaats van zwaarden der verdeeldheid, prikkels eener loslyke mededinging opgeleverd tusschen den Adel en den Burgerstand. Na de onderwerping der omgelegene Volkeren, kunnen kleene aanvallen den zetel des Gemeenebests niet meer doen wankelen, en maaken de moorddaadige, doch onbeslissende, vyandlykheden van onmiddelyke nabuuren plaats voor grooter oorlogstooneelen, welke den weedom van het menschlyk hart over haare veelvudige elenden nog eenigzins vergoeden, door haare beschouwers Lessen van wysheid voor het Staatsbestuur en Krygsheleid mede te deelen, welke door weinig beduidende schermutzelingen zelden worden opgegeeven.’ Het mangelt geenzins aan verhevene Characters, die een afwisselend genoegen schenken. Wie staat niet opgetoogen als hy het Onderhoud van fabricius met pyrrhus leest? - De tusschengevoegde bedenkingen van eenen Menschkundigen aart geeven verpoozing, zo ook het regtmaatig geveld oordeel over de bronnen, waar uit de | |
[pagina 152]
| |
Schryver zyne Geschiedenis put. ‘De geest der veroveringen,’ merkt hy, onder andere, op, ‘welke kennelyk in Rome was van deszelfs eerste stichting, dreef de Romeinen, hoe rechtschaapen zy anders in hun burgerlyk gedrag ook mogten zyn, ongetwyfeld zeer dikwyls tot onregtvaardigheden, welke de ingenomenheid der Schryveren, die wy moeten volgen, voor Rome's eer ons egter bezwaarlyk gemaakt heeft aan te wyzen.’ Niet egter blyft hy des in gebreke, zo als wy door eene lyst van voorbeelden zouden kunnen toonen. Dan wy willen liever zyn algemeen Overzigt van het Derde Boek opgeeven. ‘Naa het afloopen van dit derde Tydperk kunnen wy met genoegen te rugge zien op alle deszelfs onderscheide byzonderheden, om overal nieuwe achting voor dat Volk in te zamelen, het geen wy met onze doorgaande aandagt verwaardigd hebben. Reeds vroeg in dit tydperk zagen wy het Consulschap gemeen maaken onder den burgerstand, en daarnaa de Priesterlyke waardigheid alleen aan zuiverheid van zeden verbinden: - maar te dikwyls merkten wy reeds den gelukkigen invloed dier burgerlyke Gelykheid op den geest des ganschen Volks op, te onlangs hoorden wy 'er eenen fabricius nog de uitmuntendste taal over voerenGa naar voetnoot(*), om onzen geest niet te rug te houden van eene aangenaame wederkeering tot dat onderwerp, het geen zich geduurig met nieuwe bekooring aan onzen Gemeenebestgezinden geest voordoet. Hadden de Romeinen hunne vorderingen in de Krygskunde alleen doen dienen ter verdediging van de vryheid en onafhanglykheid van hunnen Staat, gaarne zouden wy in het verloopen tydvak te rug keeren, om van de verandering hunner wapenen naar vereisch van hunne vyanden, van de aanneeming van nieuw Krygstuig, waar van zy het nut hadden leeren kennen, en van de verbetering hunner Legers naar het voorbeeld van eenen pyrrhus, te spreeken; doch daar zy deeze vorderingen in de, op zich zelve reeds zo ramp- | |
[pagina 153]
| |
zalige, kunst van menschenmoorden deeden strekken om de vryheid en onafhanglykheid van andere Staaten met eene onwederstaanbaare overmagt van beleid zo wel als van moed aan te randen, willen wy dezelve slechts in zo verre gedenken, als zy eene oplettende leerzaamheid van den Romeinschen geest bewyzen, welke zoo zigtbaar afsteekt by de eigenzinnigheid van andere Volkeren, en intusschen wel degelyk onder de oorzaaken van Rome's grootheid door den schranderen montesquieu gesteld wordtGa naar voetnoot(*). De rechtspleeging won zeker in dit tydvak; de aanstelling van Proetors & Triumviri Capitales verbeterde ongetwyfeld de bediening en uitvoering des Regts; en de openlyke uitgave van het Jus Flavianum maakte verscheidene denkbeelden van den loop der pleitgedingen onder de burgers gemeen. Langzaam waren alzins de vorderingen der Kunsten en Weetenschappen by een Volk, het geen zich bestendig in oorlogen gewikkeld zag, en met het gansche hart aan de belangen des Vaderlands gehegt was. De Schilderyen van fabius pictor; het Colossus-beeld van jupiter op het Capitolium opgericht; de voortreffelyke aanleg van den Straatweg van appius, en de uitmuntende Waterleidingen, welke dienzelfden naam vereeuwigen, getuigen echter van den toeneemenden smaak in 't algemeen en tevens van de vergevorderde Bouwkunde der Romeinen in 't byzonder. Dat Weelde reeds ingang te Rome zogt, leert ons rufinus met zyne twintig ponden aan tafelzilver; maar zyn strenge vonnis wees ons tevens aan, hoe zeer aan die verderfster der zeden de grond van voet tot voet betwist werd. En slaan wy ons oog, van dweepzieke vooroordeelen vry, op de lange ry van voortreffelyke Mannen, wier deugden wy, van tyd tot tyd, onze hulde beweezen hebben, met welk een eerbied zullen wy als dan geen afscheid neemen van een Tydperk, 't geen wy veilig, in deeze onze Geschiedenissen, de guldene eeuw der menschlyke voortreffelykheid mogen noemen. De gadelooze ouderliefde van eenen manlius, en de opoffering der tederste kinderliefde van dienzelfden man aan | |
[pagina 154]
| |
het algemeene welzyn; de wysgeerige soberheid van curius en fabricius, en de onverzettelyke eerlykheid van beiden; de grootmoedige opofferingen van curtius en de deciussen, en de verscheidene schetzen der voortreffelykste Characters die wy gaven; de grootsche en echter onpartydigste getuigenissen door Rome's vyanden aan de voortreffelykheid haarer zeden gegeeven, blyven de zekerste waarborgen voor de veiligheid onzer aanpryzing van dit tydvak der Romeinsche Deugd. Twee schandelyke misdryven, door snoode wellustelingen aan hunne jonge schuldenaars beproefd, leverden ons zekerlyk wel een afgryslyk denkbeeld op van de verbastering der driften zoo wel als der reden van den mensch; maar de volstandige eerlykheid dier beide Jongelingen, 's Volks algemeene verfoeijing van zulk eenen gruwel en deszelfs gevolgen op het lot der schuldenaars, wederhielden ons tevens van de schreeuwendste onregtvaardigheid, om de verfoeilykste van alle misdaaden in ons tydperk den Romeinen in 't algemeen ten last te leggen. Beide deeze snoode aanslagen, het wangedrag van twee Keurbenden in Capua en te Rhegium, en het misdryf van veele aanzienlyke Vrouwen jegens haare Mannen, maaken echter, dat wy ons wel zorgvuldig wachten, van het verloopen tydvak, hoe hoog ook geroemd door laatere Romeinsche Redenaars en Dichters, op te geeven als dat eener menschlyke volmaaktheid.’ Met het Vierde Boek opent zich gedeeltlyk een ander tooneel. Zeer juist is des Schryvers aanmerking in den beginne. ‘Schoon Rome haare veroveringen ten eenemaale binnen de natuurlyke grenzen van het oude Italie hadt willen bepaalen, de uitgestrektheid van haar gebied zou waarlyk groot genoeg geweest zyn om den oplettenden waarneemer van het Staatsbestuur en de Geschiedenis der Volkeren by de Lotgevallen van dit Gemeenebest te bepaalen; maar dat zelfde Volk, 't welk byna vyf eeuwen doorbragt in onophoudelyke oorlogen, eer het zich een beslissend gezag over die Landstreek kon toeschryven, hadt naauwlyks twee eeuwen noodig, om zich door het grootste gedeelte der Be wooneren van de drie toen alleen bekende Gewesten der geheele aarde te doen eerbiedigen.’ Hier toe diende de eerste Carthaagsche Oorlog, in dit Boek beschreeven. | |
[pagina 155]
| |
Wy hebben aangemerkt, dat zich hier gedeeltlyk een ander Tooneel opdoet, het blyft een Krygstooneel; doch verwisselt deels van plaats, daar de Romeinen eene Zeemogenheid worden, en zich eerlang zo groot te water als te land betoonen. - De aanvang hier van vermeld te vinden, vertrouwen wy, zal onzen Leezeren gevallen. ‘Schoon het Zeeweezen by de Romeinen niet zoo geheel verwaarloosd was, dat zy geen het minste denkbeeld van den bouw en het bestuur der Oorlogsgaleijen zouden gehad hebben, waren zy echter zoo ver in dit opzicht ten agteren by de Carthagers, die de bekwaamste Zeeluiden van dien tyd waren, dat het de wanhoopigste onderneeming zou geweest zyn om deeze vyanden met veel kleiner, veel gebrekkiger, en veel logger, Vaartuigen ter Zee te bestryden. Hunne Galeijen met enkele roeibanken waren volstrekt onbeduidend tegen die der Carthagers, die drie, vier, ja vyf, roeibanken boven elkanderen hadden, en alzoo door de snelheid van beweeging en ongelykheid van gevaarte ongenaakbaar of onverwinnelyk voor hun waren; en de grootere Galeijen der Grieksche Zeesteden in Italie, als Tarentum, Locri en anderen, waar mede zy den overtocht op Sicilie gewaagd hadden, waren, behalven dat zy flechts drie dubbelde roeibanken hadden, en alzoo nog geenzins tegen de Carthaagsche aan konden, schier onhandelbaar voor de Romeinen, die nog geene bedreevenheid op zulke Vaartuigen haddenGa naar voetnoot(*). De gansche Zeemagt, hoe groot dezelve ook zyn mogt, moest alzoo eene geheel andere gedaante krygen eer zy iet weezenlyks tegen de Carthaagsche zou vermogen, en de onverschrokke geest der Romeinen, die geen onoverkomelyke zwaarigheden in 't Krygsbeleid kenden, ondernam zulks met eene voorbeeldlooze stoutheid en yver. - Een Carthaagsch Schip van vyf roeibanken, welk by den eersten overtocht der Romeinen in Sicilie op de kusten van Italie gestrand was, strekte ten voorbeeld van den nieuwen Scheepsbouw: de Consuls gaven een algemeen bevel, om naar 't zelve andere | |
[pagina 156]
| |
Schepen te vervaardigen, en alles was op de Timmerwerven terstond in zulk eene rustlooze werkzaamheid, dat Rome, binnen den tyd van zestig dagen, een Zeemagt van honderd en zestig dergelyke Galeijen hadt. Van dat korte tydsverloop hadden zich tevens de Consuls bediend om de aanstaande Vloot van bootsluiden te voorzien. De werking van Roeijers, die slechts in ééne ry achter elkander zaten, of in verscheide ryen boven elkanderen moesten werken, verschilde zoo weezenlyk, dat 'er de uiterste zorgvuldigheid noodig was, om het geworven bootsvolk daar in vooraf wel te onderrichten. Men sloeg hier toe roeibanken boven elkanderen op het strand op, en oefende de roeijers daar op dagelyks, zoo dat zy terstond by het in Zee komen der eerste Galeijen in staat waren op de wenken van den Stuurman alle hunne beweegingen zoo vaardig met elkanderen in de maat te maaken, dat de Consuls zich zelven en hunne keurbenden binnen weinig dagen aan boord van deeze Vloot durfden waagen.’ Op de kortheid des tyds en de menigte van Galeijen zou met rede eene aanmerking te maaken vallen; dewyl men uit het verhaal moet opmaaken, dat deeze alle groote Galeijen waren. De Romeinen moeten, is 'er geen misslag in de getallen, onze vaardigste Scheepsbouwers overtroffen hebben. De voorbeelden van Zaandamsche Scheepstimmermansbaazen, in vaardig werken aangehaald, dat een hunner, in den tyd van twee en twintig maanden, 'er twintig in 't water bragt, dat een ander een Schip van meer dan negentig voeten, in den tyd van vyf weeken, van zyn beginzel af, niet alleen in 't water bragt, maar ook te Amsterdam leverdeGa naar voetnoot(*), vallen 'er by weg. Dan dit in 't voorbygaan. Ten slotte tekenen wy op, dat de eerste Carthaagsche Kryg, door de Romeinen om het bezit van Sicilie gevoerd, ‘drie en twintig jaaren onafgebrooken geduurd, en hun door schipbreuk zo wel als in Zeeslagen zevenhonderd Galeijen gekost hadt. Dat hunne vyanden meer dan vyshonderd Schepen verlooren, en de onverzettelykheid van een Volk beproefd hadden, wiens Eerzugt en Vaderlandsliefde den ongelyken stryd veressenden.’ |
|